34 097 Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn 2014/60/EU betreffende teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (herschikking) (PbEU 2014, L 159)

Nr. 4 VERSLAG

Vastgesteld 13 februari 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

1. Inleiding

1

2. Toepassingsgebied

2

3. Administratieve samenwerking

3

4. Termijnen

3

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn 2014/60/EU betreffende teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (herschikking) (PbEU 2014, L 159) (hierna: het wetsvoorstel). Zij zien de toegevoegde waarde van Richtlijn 2014/60/EU (hierna: de Richtlijn) die aan deze implementatiewet ten grondslag ligt. De Richtlijn wijzigt Richtlijn 93/7/EEG, aangezien die zelden werd toegepast. De Richtlijn verbetert de mogelijkheid voor de lidstaten teruggave te verkrijgen van als nationaal beschermd bezit aangemerkte cultuurgoederen die sinds 1993 op onrechtmatige wijze buiten hun grondgebied zijn gebracht, waardoor een betere bescherming van het erfgoed van de lidstaten wordt bevorderd. De aan het woord zijnde leden onderschrijven dit doel. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen bij bovengenoemd wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Ze hebben hierover slechts enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierbij nog enkele vragen.

Deze leden lezen dat het doel van Richtlijn 93/7/EEG was te zorgen voor de daadwerkelijke teruggave aan een lidstaat van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die lidstaat zijn gebracht, maar dat deze richtlijn nauwelijks werd toegepast. Op grond waarvan verwacht de regering dat de implementatie van Richtlijn 2014/60 EU hier verandering in zal brengen ten opzichte van Richtlijn 93/7/EEG?

De aan het woord zijnde leden willen graag weten hoeveel Nederlandse beschermde cultuurgoederen die illegaal zijn uitgevoerd en die zijn opgedoken in een andere lidstaat met behulp van de Richtlijn 93/7/EEG succesvol zijn teruggevorderd. In welke EU-lidstaten zijn deze Nederlandse cultuurgoederen illegaal opgedoken? Hoeveel Nederlandse beschermde cultuurgoederen die illegaal zijn uitgevoerd en die in een andere lidstaat zullen opduiken verwacht de regering met behulp van de implementatie van bovengenoemd wetsvoorstel succesvol terug te vorderen? Wat zijn de gevolgen voor Nederlandse cultuurgoederen als de Richtlijn niet geïmplementeerd zal worden? Is hier onderzoek naar gedaan?

De leden van de PVV-fractie vragen of het doel van het wetsvoorstel primair harmonisatie van deze wetgeving in het kader van de interne markt is, of het terugvorderen van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht.

2. Toepassingsgebied

De leden van de VVD-fractie vragen of een inschatting kan worden gegeven van de directe gevolgen van het implementeren van de Richtlijn. Zijn er gevallen bekend waarin Nederland, onder verwijzing naar dit wetsvoorstel en de daaraan ten grondslag liggende Richtlijn, gesommeerd zou kunnen worden cultuurgoederen aan een andere lidstaat over te dragen? Zo ja, welke cultuurgoederen betreft dit? Kan een schatting van de waarde van die cultuurgoederen worden gegeven? Is ook sprake van de omgekeerde situatie, namelijk dat een aan andere lidstaat één of meerdere cultuurgoederen die Nederland toebehoren in bezit heeft en welke door Nederland teruggevorderd kunnen worden? Welke kosten zijn gemoeid met een actie die het terugvorderen van dergelijke cultuurgoederen tot doel heeft? Welke nationale instantie zal zo’n terugvorderingsactie kunnen uitvoeren? Welke organisaties of personen buiten voornoemde instantie kunnen een dergelijke terugvorderingsactie initiëren? Kan de regering aangeven of het reciprociteitsbeginsel van toepassing is op niet EU-lidstaten en Nederland? Maakt dit wetsvoorstel dat derde landen ook een beroep kunnen doen op de inhoud van de daaraan ten grondslag liggende Richtlijn? Zo ja, hoe groot schat de regering de kans dat deze situatie zich daadwerkelijk zal voordoen?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven op welke wijze de verschillende lidstaten invulling geven aan het begrip «cultuurgoederen». In de memorie van toelichting wordt verwezen naar artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Hanteert elke lidstaat dezelfde invulling van dit artikel? Kan de regering één of meer concrete voorbeelden noemen die volgens haar aan deze definitie voldoen?

De leden van de SP-fractie vragen of een zaak alleen als cultuurgoed kan worden aangemerkt als deze uit hoofde van nationale wetgeving of van nationale administratieve procedures door een lidstaat zijn aangemerkt of omschreven zoals in artikel 36 van het VWEU. Zo nee, waarom niet? Betekent de verruiming van het begrip «cultuurgoed» dat er lidstaten zijn die onder de vorige versie van de richtlijn geen aanspraak konden maken op teruggave en nu wel? Zo ja, kunnen zij met terugwerkende kracht een beroep doen op de gewijzigde bepalingen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen wat de kwalificatie is van een «cultuurgoed» op basis van richtlijn 2014/60/EU.

3. Administratieve samenwerking

De leden van de SP-fractie constateren dat één van de redenen dat Richtlijn 93/7/EEG zelden werd toegepast was vanwege de hoge kosten die aan een terugvordering verbonden zijn. Waar ligt dat aan en hoe wordt dit opgelost? Kan dit worden opgelost door in te zetten op betere samenwerking tussen de lidstaten?

4. Termijnen

De leden van de SP-fractie constateren dat in Nederland geen termijn is gesteld aan het onderzoek of het in een andere lidstaat ontdekte cultuurgoed inderdaad een cultuurgoed is in de zin van de richtlijn. Waarom is dit niet het geval? Betekent dit dat het in Nederland ook langer zou mogen duren dan zes maanden?

Voornoemde leden vragen of een dief na drie jaar alsnog eigenaar kan worden van een gestolen cultuurgoed. Kan een bezitter van een cultuurgoed eigenaar worden als hij het cultuurgoed te goeder trouw heeft verkregen?

De voorzitter van de commissie, Ypma

De adjunct-griffier van de commissie, Van Doorn

Naar boven