34 090 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten in verband met het gebruik van elektronische processtukken (digitale processtukken Strafvordering)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 10 februari 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

 

1.

Inleiding

1

2.

Integriteit, ondertekening en vervanging

8

3.

Het elektronische berichtenverkeer tussen justitiabele en rechterlijke macht

9

4.

De verhouding met andere wet- en regelgeving

11

5.

De lasten voor de overheid, burgers en bedrijven

12

6.

De positie van BES

13

7.

De adviezen

13

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met welgemeende interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten in verband met het gebruik van elektronische processtukken (digitale processtukken Strafvordering) (hierna: het wetsvoorstel). Het wetsvoorstel bevat een regeling voor het elektronisch ondertekenen van processtukken, een regeling voor de integriteit van processtukken in elektronische vorm en een regeling voor het langs elektronische weg doen van aangifte, indienen van verzoeken, schifturen en klaagschriften, instellen van rechtsmiddelen en kennisnemen van processtukken. Voornoemde leden staan zeer positief tegenover deze voorstellen. De voorstellen behelzen de hoognodige modernisering en digitalisering van strafvordering. De aan het woord zijnde leden hebben hier ook al lang om gevraagd. De integratie van de strafrechtsketen vereist de digitale uitwisseling van documenten. Ook is het in het belang van de (verdediging van de) verdachte dat deze snel over het procesdossier kan beschikken. Dit voorkomt te lange duur van voorlopige hechtenis en versterkt de positie van de verdachte ten opzichte van het Openbaar Ministerie (OM). Deze leden hebben nog enkele vragen. Is er geregeld dat elektronische toegang tot het dossier voor de raadsman mogelijk is? Hoe lang na arrestatie van een verdachte komen de eerste stukken beschikbaar?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij delen de doelstelling van dit voorstel en delen de mening van de regering dat digitale verwerking van de processtukken hoort bij een moderne strafrechtpleging. Deze leden constateren dat dit wetsvoorstel in het verlengde ligt van de wetsvoorstellen die eerder bij de Tweede Kamer zijn ingediend en de digitalisering van het burgerlijke proces en proces binnen het bestuursrecht regelen. Voornoemde leden constateren tevens dat het digitaliseren van de processtukken binnen het strafrecht aan extra eisen moet voldoen vanwege de gevoeligheid van deze stukken. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen over dit wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie zijn ervan overtuigd dat het digitaliseren van de documenten het strafproces aanzienlijk kan verbeteren. De regering spreekt over het sneller beschikbaar hebben van dossiers, het vergroten van de kwaliteit van de zaaksafhandeling en het tegengaan van ongewenste uitstroom. Uit het onderzoek: «Prestatie in het strafrechtketen» van de Algemene Rekenkamer (februari 2012) en het onderzoek van Andersson Elffers Felix (maart 2013) bleek destijds dat de strafrechtketen niet goed op elkaar is aangesloten en dat er sprake is van ongewenste uitstroom. Deze leden begrijpen dat door dit wetsvoorstel deze ongewenste uitstroom wordt tegengegaan. Hoe groot zal het effect van dit wetsvoorstel op de ongewenste uitstroom zijn? Kan de regering het antwoord onderbouwen met cijfers?

Voornoemde leden merken op dat in het onderhavig wetsvoorstel regelgeving wordt ontwikkeld voor onder andere het veilig opslaan van het strafdossier, verifiëren van de authenticiteit van een processtuk, verzoek of anderszins en de waarborgen dat een stuk niet onbevoegd wordt gewijzigd. Bij lagere regelgeving wordt nadere invulling gegeven aan regels in dit wetsvoorstel, met name over de uitwerking van diverse beveiligingssystemen ten aanzien van de integriteit van de documenten en de elektronische handtekening. Het ligt voor de hand dat dit niet bij wet wordt vastgelegd omdat de techniek voortschrijdt en er snel gereageerd moet kunnen worden op technische ontwikkelingen. Wie is verantwoordelijk voor het in de gaten houden van die technische ontwikkelingen en bepaalt dat wijziging van de eerder vastgestelde beveiliging vernieuwd of aangepast moet worden? Komt er een regelmatige check of de beveiligingssystemen nog wel voldoen? Zijn het OM en de rechtbanken geëquipeerd om technische problemen te herkennen, op te sporen en te verhelpen?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang van digitalisering in de strafrechtketen, maar hebben tegelijkertijd nog veel vragen en opmerkingen over met name de uitvoering en de financiën.

Deze leden zijn benieuwd met welke partijen er allemaal overleg is geweest over de digitalisering van de strafrechtsketen. Tegen welke problemen lopen zij nog aan bij de huidige mogelijkheden op het gebied van de digitalisering of is daar niet over gesproken?

Voornoemde leden lezen niets over de voorbereiding en het informeren van degenen binnen de keten die moeten werken met de nieuwe systemen. Kan de regering daar meer over vertellen? Welke instanties en beroepsgroepen worden geïnformeerd en zijn er bijvoorbeeld cursussen te volgen? Zo nee, waarom niet?

In hoeverre wordt de implementatie voorbereid met testomgevingen? Welke partijen werken mee aan deze testen en hoe ver van tevoren zal dit plaatsvinden? Wordt met een geleidelijk proces bedoeld dat dit gefaseerd gaat?

Deze leden vragen of de regering de mening deelt dat er daarom ruimte moet zijn in de planning voor een goede testcyclus conform de aanbevelingen in het eindrapport van de tijdelijke Tweede Kamercommissie ICT-projecten bij de overheid (hierna: de tijdelijke commissie ICT)?

Waarom is er geen noodkanaal als het systeem onverhoopt faalt? Welke gevolgen heeft een falend systeem voor de rechtzoekenden? Klopt het dat een falend systeem in eerste instantie niet zal leiden tot uitstel van een termijn omdat andere mogelijkheden voor handen zijn? Worden justitiabelen wel actief gewezen op deze verschillende manieren van indienen? Waarom wordt hier niet gekozen voor dezelfde mogelijkheden voor uitstel als bij het voorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Kamerstuk 34 059)? In hoeverre loopt de digitalisering zoals voorgesteld in desbetreffend wetsvoorstel gelijktijdig met de digitalisering in de strafrechtketen? Wordt er onderling ervaring uitgewisseld?

Begrijpen de leden van de SP-fractie het goed als ze lezen dat verdachten of hun gemachtigden actief om beschikbaarstelling van elektronische processtukken moeten verzoeken? Als zij dit hebben gedaan, krijgen ze dan ook automatisch toegang tot de stukken die daarna aan het dossier worden toegevoegd of wordt bijvoorbeeld per processtuk aangegeven wie inzage heeft en waarom? Wie bepaalt dit?

De aan het woord zijnde leden vinden het voorstel op veel punten nog erg onduidelijk. Er wordt veel uitgewerkt in lagere regelgeving, waar op veel punten uiteraard ook veel voor te zeggen is. Toch vragen deze leden of er nu wel één systeem komt voor de gehele strafrechtketen. Voorts lijkt het hen onverstandig om meerdere systemen langs elkaar te laten bestaan bij bijvoorbeeld de politie. Hoe wordt dat vormgegeven? Hetzelfde geldt voor het archief. Voornoemde leden achten het wenselijk dat er een centraal digitaal depot komt hiervoor. Is dit ook het uitgangspunt en per wanneer kan deze worden ontwikkeld na invoering van onderhavig wetsvoorstel?

Komen er nu verschillende algemene maatregelen van bestuur (amvb’s), of wordt alles overzichtelijk in één amvb geregeld? Graag ontvangende deze leden een toelichting over de verwachte uitwerking, vooral ook waar het gaat om de verschillende manieren van authenticatie die worden overwogen. Het lijkt deze leden erg verstandig om daar zoveel mogelijk één lijn in te trekken. Zodoende wordt voorkomen dat elke procesdeelnemer bij verschillende onderdelen van een proces te maken krijgt met telkens weer andere authenticatiemethodes.

De leden van de SP-fractie merken op dat er een eID Stelsel komt. Wordt dat dan als uitgangspunt genomen? Per wanneer verwacht de regering dit?

Verder willen deze leden weten in hoeverre bovengenoemde verschillende regelgeving niet te ingewikkeld wordt voor verdachten, hun gemachtigden en slachtoffers.

De aan het woord zijnde leden constateren dat er nog een hoop geregeld moet worden, nog afgezien van de digitalisering zelf. Is invoering in 2016 wel haalbaar? Als digitalisering dan nog niet de norm kan zijn, worden de bezuinigingen die hiermee verwacht worden dan opgeschoven? Zo nee, waarom niet?

Voornoemde leden merken op dat er in ieder geval ook door het OM en de rechtspraak zal worden bekeken welke processtukken geschikt zijn voor elektronische reproductie en vervanging. Kan dit betekenen dat er ook dossiers komen waar niet alles gedigitaliseerd kan worden? Welke gevolgen heeft dat? Hoeveel werk zal men kwijt zijn aan het digitaliseren van bestaande dossiers?

De leden van de SP-fractie vragen wat de ervaringen tot nu toe zijn met het doen van elektronisch aangifte? Kan er meer verteld worden over de kwaliteit van de processen-verbaal van zowel de politieambtenaar als de aangever zelf? Als laatstgenoemde nog onvoldoende duidelijk is en niet kan worden ingeschat of verder onderzoek nodig is, moet er dan eerst nog mondelinge toelichting plaatsvinden? Hoe bruikbaar zijn de huidige digitale aangiftes? Hoe vaak wordt daar succesvol gevolg aan gegeven?

Deze leden zijn voorstander van het uitbreiden van de elektronische aangiftemogelijkheden. Niet alleen voor particulieren maar ook voor kleine ondernemers is dit een verbetering. Op welke manier kunnen ondernemers digitaal aangifte doen als zij geen DigiD hebben? Hoe en op welke termijn kan worden verwacht dat ook toeristen de mogelijkheid hebben om elektronisch aangifte te doen?

Het is voor de aan het woord zijnde leden onduidelijk op welke manier wordt nagegaan of twijfel aan de integriteit van een document klopt. Wie controleert dat en gebeurt dat alleen als een procesdeelnemer twijfelt? Gebeurt dit alleen reactief of ook proactief?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd welke organisatie verantwoordelijk is voor het systeem in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens. Kan de regering meer vertellen over de beveiligingsmaatregelen en waarom worden deze niet bij wet vastgelegd? In hoeverre wordt het College bescherming persoonsgegevens (CBP) betrokken bij het opstellen van beveiligingsmaatregelen? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting. Ook horen zij graag op welke manier wordt gecontroleerd (actief of reactief) of fraude is gepleegd met authenticatie of niet.

Als het gaat om de bescherming van persoonsgegevens willen deze leden weten welke partijen er toegang hebben tot specifieke persoonsgegevens en waarom. In hoeverre worden ethische hackers ingezet en op welke momenten in de digitalisering worden deze precies ingezet? Zal de mate van beveiliging structureel worden gecontroleerd? Zo ja, op welke manier? Er is een aantal medewerkers binnen de verschillende ketenpartners die inzage heeft in de specifieke persoonsgegevens. Op welke manier is de integriteit gewaarborgd?

De leden van de SP-fractie zijn voorts benieuwd of en welke lessen er met betrekking tot onderhavige digitalisering zijn getrokken uit het eindrapport van de tijdelijke commissie ICT. Deze leden hebben het dan niet alleen over de financiën, maar ook over de tijd en het eindresultaat. Op welke punten is in het wetsvoorstel rekening gehouden met de aanbevelingen uit het eindrapport van deze commissie? Ook willen deze leden een reactie op het rapport van de Rijksuniversiteit Groningen: «Digitalisering in strafrechtketens, ervaringen in Denemarken, Engeland, Oostenrijk en Estland vanuit een supply chain perspectief «. Welke lessen heeft de regering hieruit getrokken en op welke manier is in dit wetsvoorstel rekening gehouden met de aanbevelingen uit dat rapport?

Voornoemde leden lezen dat gegevens door derden kunnen worden gevorderd in verband met een zwaarwegend algemeen belang. Welke derden zijn dat? De regering voert aan dat overheidsinstanties, zoals de Belastingdienst, geen inzage hebben in het strafdossier als geheel. Is er dan wel inzage in delen van het strafdossier? Graag ontvangen deze leden een toelichting op dit punt.

De leden van de SP-fractie merken op dat de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) wijst op de problemen die gedetineerden hebben als het aankomt op snelle toegang tot internet. Zij zijn aangewezen op een gemachtigde of op de ouderwetse papieren methode. Kan dit niet ook op een andere manier worden geregeld, bijvoorbeeld dat in specifieke gevallen wel tijdig gebruik kan worden gemaakt van internet?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij delen de ambitie van de regering om de mogelijkheden van digitale procesvoering te verruimen teneinde strafzaken, sneller, slimmer, beter en transparanter af te wikkelen. Zij hebben nog enkele vragen.

Voornoemde leden hebben enige zorg over de geplande inwerkingtreding van het wetsvoorstel in 2016. Hoewel deze leden de overweging van de regering begrijpen om de implementatie van de digitaliseringsprocessen stapsgewijs in te voeren, vragen zij of de geschetste kaders in onderhavig wetsvoorstel niet al te ruim zijn geformuleerd. In 2016 kan immers zowel vertaald worden naar 1 januari als wel 31 december van dat jaar. Graag vernemen deze leden een nadere specificatie van dit voornemen, niet in de laatste plaats omdat dit ook helderheid kan verschaffen voor de betrokken ketenpartners. De aan het woord zijnde leden vragen de regering om hier aandacht aan te besteden, ook omdat deze leden uit de ingebrachte adviezen blijkt dat ketenpartners de gevolgtrekking voor hun eigen organisatie op verschillende momenten lijken in te plannen. Zo blijkt uit het advies van de nationale politie dat zij als randvoorwaarde voor deelname stelt dat de momenteel draaiende pilots passen binnen het Aanvalsplan IV. De leden van de CDA-fractie vragen of hiermee sprake is van een eigen gestelde voorwaarde door de nationale politie of dat dit ook in lijn is met het programma Digitaal Werken Strafrechtketen (DWS). Deze leden vernemen uit dit advies voorts met enige zorg dat de nationale politie voornemens is aan te haken vanaf 2017. Hoe verhoudt dit zich tot het voornemen van de regering om in 2016 processtukken in de strafrechtsketen digitaal ter beschikking te stellen en dat de (digitale) bijdrage van de nationale politie hierin onontbeerlijk is?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op het verschil tussen onderhavig wetsvoorstel en het digitaliseringsproces zoals zich dat thans ontwikkelt in het burgerlijk- en bestuursrecht. In een bij de Tweede Kamer aanhangig wetsvoorstel wordt digitaal procederen verplicht gesteld voor nagenoeg alle professionele partijen, zowel in het burgerlijk recht als het bestuursrecht. Waarom kiest de regering niet ook voor eenzelfde benadering in onderhavig wetsvoorstel? Is de achterliggende gedachte, zoals de Afdeling advisering van de Raad van State suggereert, dat ten aanzien van het strafprocesrecht niet duidelijk is of de benodigde voorzieningen tijdig klaar zijn? Graag vernemen deze leden hierop een reactie.

Zij vragen ook of de keuze om digitale procesvoering in het strafrecht wel verplicht te stellen voor professionele procespartijen, juist positief zou kunnen bijdragen aan het behalen van de doelstelling om per 1 januari 2016 volledig digitaal te procederen omdat hier van een (positieve) prikkel uitgaat (mits de voorzieningen ook daadwerkelijk gereed zijn).

In dat kader vonden de aan het woord zijnde leden het opmerkelijk dat de regering voor burgers die aangifte willen doen als uitgangspunt heeft gesteld dat dit elektronisch moet plaatsvinden. Deze leden vragen de regering naar het verschil in benadering en vragen eenzelfde uitgangspunt aangaande digitale procesvoering te hanteren voor procespartijen in het strafrecht.

De leden van de CDA-fractie vragen in het licht van bovenstaande opmerkingen of de regering het liefst niet zo snel mogelijk een einde zou willen maken aan de praktijk waarbij papieren documenten door middel van scannen in een elektronisch dossier terecht dienen te komen. Het is een werkwijze waarmee veel administratieve last voor de betrokken medewerkers gepaard gaat. Ook in dat opzicht prefereren deze leden het zo spoedig en wellicht zelfs verplicht mogelijk overstappen naar geheel digitale procesvoering. Graag vernemen zij hierop een reactie van de regering.

Voornoemde leden begrijpen dat het instellen van een digitale omgeving voor het strafproces en het realiseren van technische voorzieningen ten behoeve van de in onderhavig wetsvoorstel voorgestelde regelingen, tijd kost en dit proces zorgvuldig dient plaats te vinden. Deze leden vragen echter wel of de regering sinds de beslissing in 2013 om de digitale procesvoering verder te ontwikkelen, voldoende regie en sturing heeft gehouden op dit proces. Zij vragen een overzicht van alle onderdelen uit het programma DWS, gekoppeld aan een tijdspad en de gerechten en rechtbanken waar de digitale testen alsmede huidige proeftuinen stapsgewijs worden uitgevoerd. De aan het woord zijnde leden vragen daarbij aan te geven welke onderdelen tot nu toe in werking zijn gesteld en of zij het haalbaar acht dat per 1 januari 2016 alle benodigde technische voorzieningen op alle gerechten en rechtbanken gereed zullen zijn. Deze leden vragen ook wat de knelpunten zijn waartegen tot nu toe in de uitvoering bij de proeftuinen tegenaan is gelopen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts te inventariseren, bijvoorbeeld middels de NOvA, in hoeverre de strafrechtadvocatuur momenteel al werkt met digitale processtukken en zodoende al voldoende is voorbereid op de implementatie in 2016.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe het tempo waarin de stroomlijning van werkprocessen binnen de gerechtelijke organisaties thans moet plaatsvinden zich verhoudt tot de forse besparingen die de regering oplegt aan de ketenpartners in het kader van een doelmatiger strafrechtketen. Deze leden komen hier nog nader op terug bij hun opmerkingen over de financiële en administratieve lasten in onderhavig wetsvoorstel maar vernemen graag ook ten aanzien de hoofdlijnen van dit voorstel een reactie van de regering op dit punt.

Gelet op de beoogde realisatie van digitale procesuitwisseling volgend jaar vragen voornoemde leden naar de stand van zaken ten aanzien van de nog op te stellen (en voor te leggen) amvb’s waarin nadere regelgeving voor technische voorzieningen kunnen worden opgenomen. Deze leden vragen de regering de nadere uitwerking van technische voorzieningen overzichtelijk weer te geven, bijvoorbeeld op de wijze zoals zij dat in de bijlagen bij onderhavig wetsvoorstel heeft gedaan.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering met de zinsnede «de zorgplicht (.) om aan te kunnen tonen dat documenten al dan niet zijn gewijzigd, en zo ja, of deze wijzigingen wel of niet bevoegd zijn aangebracht» een definitie geeft van de in onderhavig wetsvoorstel gehanteerde term integriteit betreffende elektronische documenten.

Deze leden verwijzen op dit punt naar hun eerdere bezwaren over de voorgestelde nevenschikking van digitale en papieren stukken en verzoeken de regering om als wettelijk uitgangspunt te formuleren dat strafdossiers digitaal ter beschikking worden gesteld. Deze leden leggen de regering de nadelen voor die mogelijk anders mogelijk kunnen blijven voortduren voor het OM en rechtspraak. Deze instanties zullen dan op basis van de artikelen 32 en 51 van het Wetboek van Strafvordering verplicht zijn afschriften in papieren vorm te verstrekken aan de verdachte of diens raadsman. Deelt de regering de mening dat het onwenselijk is dergelijke administratieve verplichtingen te vergen, op het moment dat digitaal processtukken uitwisselen reeds mogelijk is gesteld in 2016? Deelt de regering de mening dat procespartijen die desalniettemin over papieren dossiers willen beschikken, toegestuurde digitale stukken op eigen kosten moeten printen en archiveren?

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel en hebben daarover enkele vragen en opmerkingen. Zij lezen dat elektronische uitwisseling in 2016 de norm is. Kan de regering dit optimistische streven leggen naast de uitkomsten van het onderzoek van Thea van der Geest van het Center for e-Government Studies van de Universiteit Twente in opdracht van de gemeente Amsterdam, waaruit blijkt dat de burger mobiel internet nauwelijks gebruikt en de burger zich niet makkelijk laat verleiden tot het pure gebruik van het digitale kanaal? Is de regering bereid op dit onderzoek te reageren?

Deze leden lezen dat de papieren en digitale werkstromen voorlopig nog naast elkaar kunnen bestaan. Wat moet worden verstaan onder «voorlopig»? Is ook rekening gehouden met burgers die niet alleen nu, maar ook in de toekomst uitsluitend via papieren stukken willen blijven procederen?

Verder lezen voornoemde leden dat met het oog op het verschaffen van zekerheid aan de betrokken deelnemers in het strafproces, het van belang wordt geacht dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking kan treden. Deelt de regering de mening dat deze door de regering gewenste vorm van zekerheid op dit moment bestaat en juist zal afnemen met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel?

De aan het woord zijnde leden lezen dat dit wetsvoorstel de mogelijkheid biedt om aangifte te doen van alle strafbare feiten. Verwacht de regering dat hierdoor mogelijk capaciteit vrij kan komen bij de opsporingsambtenaren die regelmatig belast zijn met het opstellen van een proces-verbaal in papieren vorm? Kan de regering deze eventuele verschuiving van capaciteit nader specificeren?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij willen enkele vragen ter beantwoording aan de regering voorleggen.

De aan het woord zijnde leden merken op dat de regering stelt dat het voor personen die niet over DigiD beschikken, het minder eenvoudig zal zijn om langs elektronische weg aangifte te doen. Op welke wijze zorgt de regering voor voldoende mogelijkheden voor personen die niet over DigiD beschikken om aangifte te doen? Deze leden vragen hoe bijvoorbeeld de voorgenomen sluiting van politiebureaus in de besluitvorming is meegewogen. In het bijzonder vragen zij hierbij aandacht voor de gevolgen voor woonachtigen in dunnerbevolkte gebieden, ouderen, analfabeten en digibeten.

De regering verwacht dat de mogelijkheid van het doen van elektronische aangifte voor alle strafbare feiten, leidt tot een grotere aangiftebereidheid. Gesteld wordt dat het niet op voorhand duidelijk is wat dit betekent voor de capaciteit bij de politie en het OM. Kan de regering toelichten welke maatregelen worden genomen als een grotere aangiftebereidheid leidt tot capaciteitsproblemen bij politie en justitie?

De aan het woord zijnde leden vragen of nader kan worden ingegaan op de ervaringen met digitale gegevensuitwisseling in de proeftuinen Rotterdam en Noord-Nederland.

Deze leden stellen vast dat de opsporingsinstanties, het OM en de rechtspraak een zorgplicht krijgen om aan te kunnen tonen dat documenten al dan niet zijn gewijzigd, en zo ja, of deze wijzigingen wel of niet bevoegd zijn aangebracht. Voornoemde leden vragen om een toelichting of er standaard dan wel steekproefsgewijs gecontroleerd gaat worden of documenten tussentijds gewijzigd zijn. Hoe is dit voor de betrokkenen in het proces zoals verdachten en advocaten inzichtelijk?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting in hoeverre mogelijkheden blijven bestaan om op grotere schaal terug te schakelen naar papieren uitwisseling van processtukken, voor situaties waarin onverhoopt langere tijd technische of veiligheidsproblemen bij de digitale uitwisseling van processtukken ontstaan.

Deze leden willen weten op welke wijze en wanneer de effecten van het wetsvoorstel en de digitalisering van de uitwisseling van processtukken wordt gemonitord.

Voornoemde leden merken op dat wordt aangegeven dat de politie vanaf 2017 zal aanhaken bij de uitrol en dat de bijdrage van de politie tot die tijd beperkt zal zijn tot kennisdeling. Deze leden vragen om een toelichting of hiermee de aansluiting van de politie op de ingezette transitie voldoende is gewaarborgd. De regering wijst er immers op dat onder anderen de nationale politie nader uitwerking moet geven aan hun verantwoordelijkheid voor de realisering van een elektronische infrastructuur die verzekert dat rechters en officieren van justitie hun verantwoordelijkheden voor het strafdossier op basis van het Wetboek van Strafvordering rond de processtukken kunnen waarmaken.

2. Integriteit, ondertekening en vervanging

De leden van de VVD-fractie vragen wat de relatie is tussen het onderhavige wetsvoorstel en het voorgestelde eID Stelsel. Mocht inwerkingtreding van het eID Stelsel hobbels ondervinden, wat zijn dan de gevolgen voor onderhavig wetsvoorstel?

De aan het woord zijnde leden vragen wat de verhouding is met het civiel- en bestuursrecht. Is het in die rechtsgebieden al mogelijk om gebruik te maken van elektronische processtukken? Zo ja, waarom daar wel en bij het strafrecht niet? Zo nee, komt er een soortgelijk wetsvoorstel voor het civielrecht en het bestuursrecht?

De leden van de PvdA-fractie kunnen uit de toelichting bij het wetsvoorstel niet opmaken in welk stadium de ontwikkeling van het eID Stelsel in Nederland is. Wanneer zal het gereed zijn om in het kader van dit wetsvoorstel te worden gebruikt? Sinds 2011 wordt er al gewerkt met de elektronische ondertekening bij het proces-verbaal. Hebben zich afgelopen jaren problemen voorgedaan ten aanzien van de elektronische ondertekeningen? Zo ja, wat was de aard van die problemen? Zijn deze problemen meegenomen in dit wetsvoorstel en zijn ze op dit moment opgelost? De elektronische handtekening van het proces-verbaal is een gekwalificeerde handtekening. Om diverse redenen, zoals de stand van de techniek en de complicerende factor als meerdere verificatiemethodes worden gebruikt, is er in het wetsvoorstel niet voor een gekwalificeerde handtekening gekozen. Kent de gekozen methode een zelfde niveau als de kwalificeerde handtekening van het proces-verbaal? Kan het antwoord worden toegelicht?

De aan het woord zijnde leden merken op dat bij het vaststellen van het betrouwbaarheidsniveau één van de overwegingen is de hoge eisen die gesteld mogen worden aan de betrouwbaarheid van de processtukken vanwege de aanzienlijke belangen die er spelen in een rechtszaak. Voornoemde leden kunnen dit onderschrijven. Echter, de regering is niet van mening dat de hoogst mogelijke betrouwbaarheid van de authenticatie en daarop gebaseerde ondertekening van toepassing hoeven te zijn. De regering beargumenteerd dit door te stellen dat een handgeschreven handtekening ook vervalst kan worden. Deelt de regering de mening dat vervalsing van handtekeningen en processtukken zoveel als mogelijk dient te worden voorkomen als daarvoor de technische mogelijkheden bestaat en dat niet per se hoeft te worden vastgehouden aan de huidige standaard? Kan de regering het antwoord toelichten?

Deze leden merken op dat niet iedereen beschikt over de mogelijkheid om stukken digitaal aan te leveren. De regering heeft hierin voorzien door de mogelijkheid open te laten om verzoeken of processtukken schriftelijk aan te leveren. Deze leden vinden dit belangrijk om op die manier te voorkomen dat justitiabelen afhankelijk worden gemaakt van anderen. Zij vragen of door deze nieuwe (digitale) werkwijze gedetineerden en voorlopiggehechten makkelijker toegang krijgen tot een pc om zo een zekere mate van controle te houden op hun eigen proces. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier komt dit tot uiting? Acht de regering het wenselijk dat derden gebruik maken van de DigiD-gegevens van een justitiabele die geen toegang heeft tot een computer om in zijn naam (en met medeweten van de justitiabele) bijvoorbeeld verzoeken te doen in het belang van het strafproces. Kan de regering het antwoord toelichten?

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat naast het elektronisch dossier ook een papieren dossier nog geruime tijd zal blijven bestaan. Wat wordt verstaan onder «geruime tijd»?

De aan het woord zijnde leden merken op dat het scannen van stukken moet geschieden volgens de eisen, normen en standaarden die gelden binnen de overheid. Wat zijn die eisen, normen en standaarden? Hoe lang moeten de gescande papieren documenten bewaard blijven ten gunste van het strafdossier? Wordt er een back-up gemaakt van het dossier zodat, in het geval van een storing of erger nog het verloren gaan van een elektronisch dossier er een kopie bestaat?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken ten aanzien van het te realiseren gezamenlijk elektronisch archief (Centrale Digitale Depot) voor de opsporingsdiensten en het OM. Deze leden vragen voorbeelden van dossierstukken die in de huidige praktijk niet ter inzage van beide genoemde partijen worden gesteld en in de toekomst zodoende ook niet in dit depot gedeeld zouden moeten worden.

Voornoemde leden vragen de regering te bevestigen dat in de praktijk door betrokken organisaties zorgvuldig, voorzichtig en wellicht zelf terughoudend zal worden omgegaan met het vernietigen van papieren bewijsstukken. Zij achten het reproduceren van papieren stukken naar digitaal begrijpelijk in de overgangsfase waarin de ketenpartners zich thans bevinden. Zij zijn echter ook van mening dat voorkomen moet worden dat waardevolle bewijsstukken vernietigd worden in de fase dat digitale procesvoering nog niet volledig is geïmplementeerd. De aan het woord zijnde leden interpreten de reactie van de regering op het advies van het Platform Bijzondere Opsporingsdiensten (PBO) zo dat de regering klaarblijkelijk meende dat het PBO enkel aandacht vroeg voor de inbeslaggenomen voorwerpen. De leden van de CDA-fractie hebben dit advies echter zo begrepen dat het PBO wijst op de bewaring van inbeslaggenomen (schriftelijke) stukken, waarvan in een veel later stadium soms bewijskracht van kan uitgaan en dientengevolge onderzocht zouden kunnen worden op DNA sporen of vingerafdrukken. Deze leden vragen of de regering de mening deelt dat bij dit soort stukken van reproductie (naar digitale stukken) geen sprake kan zijn in combinatie met vernietiging van het brondocument. Graag vernemen zij hierop een reactie en ook vragen zij of het verstandig zou zijn de archivering van dergelijke schriftelijke stukken te waarborgen bij wet in formele zin.

De leden van de PVV-fractie vragen op welke wijze wordt samengewerkt met professionals uit de ICT om bijvoorbeeld de integriteit van processtukken te bewaren. Deze leden bedoelen hiermee intensief samenwerken en het actief opvolgen van adviezen van professionals (dus niet slechts het (passief) bijwonen van informatiebijeenkomsten/hoorcolleges door bewindslieden).

Voorts vragen deze leden welke concrete maatregelen worden genomen om mogelijke fraude met persoonsgegevens en strafrechtdossiers te voorkomen. Welke concrete maatregelen worden genomen om mogelijke schendingen en of problemen met de privacy te voorkomen?

3. Het elektronische berichtenverkeer tussen justitiabele en rechterlijke macht

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het uitgangspunt van de wet een techniekonafhankelijke regeling is met betrekking tot de elektronische handtekening, zodat de praktijk hieraan nadere uitwerking kan geven. Wie of wat wordt in deze bedoeld met de praktijk? Wat moet de praktijk (nog) nader uitwerken en in hoeverre is samenwerking tussen partijen geboden? Bestaat er voldoende kennis bij de praktijk om techniekonafhankelijke normen uit te werken?

Deze leden merken op dat er in Rotterdam is een proef is gehouden om processen-verbaal te laten ondertekenen door middel van tablethandtekening. Deze leden lezen dat hierdoor de betrouwbaarheid van de aangifte gewaarborgd is. Even verder lezen de aan de woord zijnde leden dat de tablethandtekening een waardevolle rol kan spelen mits de integriteit is gewaarborgd. Wat wordt daar mee bedoeld? Krijgt de aangever van een misdrijf een papieren kopie mee van de aangifte of wordt deze gemaild of op een andere manier ter beschikking gesteld van de aangever?

Voornoemde leden merken op dat onder de huidige wetgeving nog niet voor alle delicten digitaal aangifte kan worden gedaan. Bij onderhavige wetsvoorstel wordt dit wel mogelijk gemaakt en kan voor alle delicten elektronisch aangifte worden gedaan. Deze leden zien hier de meerwaarde van in omdat men wellicht eerder bereid is om aangifte te doen. Dat is ook de verwachting van de regering. Kan dit onderbouwd worden op basis van de opgedane kennis in het kader van het besluit elektronische aangifte?

Alhoewel voornoemde leden begrijpen dat elektronische aangifte een meerwaarde heeft, willen zij ook hun zorgen uiten over de elektronische aangifte bij sommige delicten. Deze leden kunnen zich voorstellen dat het voor het slachtoffer prettig is om in de veilige omgeving van het eigen huis de aangifte te doen. Bij delicten die een grote impact hebben op het slachtoffer, zoals zeden- en geweldsdelicten, hoeft uit de elektronische aangifte niet direct te blijken hoe ernstig het misdrijf is. De aan het woord zijnde leden willen hun zorgen graag in een voorbeeld verduidelijken. Stel dat een jonge vrouw aangifte doet van mishandeling, omdat zij een vuistslag heeft gekregen. Achter deze mishandeling zit echter een groter drama, namelijk dat zij jarenlang is verkracht en de mishandeling het gevolg is van haar verzet. In hoeverre wordt duidelijk uit de elektronische aangifte hoe ernstig de zaak is en dat acuut ingrijpen geboden is? Komt er ruimte binnen de elektronische aangifte voor verdiepende vragen? Reageert de politie direct op misdrijven van een bepaalde categorie? Kan er anoniem aangifte worden gedaan? De aan het woord zijnde leden wensen met de voorgaande vragen duidelijk te maken dat de voordelen van het elektronisch aangifte doen er niet toe mogen leiden dat daardoor de opsporing van daders nadelig wordt beïnvloed omdat uit de elektronische aangifte te weinig bekend wordt over het misdrijf. Kan de regering hier nader op ingaan?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat een en ander uitgewerkt zal worden in een amvb, maar zij willen de inhoud daarvan op dit punt betrekken bij de behandeling van het wetsvoorstel. Kan de amvb betrokken worden bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de wettelijke mogelijkheden die er zijn voor nabestaanden van het slachtoffer om (digitaal) kennis te nemen van processtukken.

De regering geeft aan dat bij grote strafdossiers in de praktijk de verdediging het procesdossier al op een beveiligde USB-stick, CD-rom of DVD aangeleverd krijgt. Deze leden vragen of dit over het algemeen naar een ieders tevredenheid verloopt en zo ja, waarom in onderhavig wetsvoorstel wordt voorgesteld afzonderlijke procedures op dit punt te ontwikkelen. Ook vragen zij of en zo ja, welke belasting het voor de rechterlijke macht vormt om in plaats van de stukken digitaal ter beschikking te stellen aan de verdediging, deze stukken op een USB-stick te plaatsen en deze te laten ophalen door de verdediging.

Voornoemde leden vragen of en zo ja, welke voorwaarden zij stelt in lagere regelgeving omtrent een eventuele beperking van de omvang van digitale stukken. Deze leden vragen de regering indien een beperking wordt gesteld of het dan ook logisch zou zijn een maximum te verbinden aan de op papier aangeleverde stukken.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze bij de verdere technische ontwikkelingen omtrent de digitale aangifte rekening wordt gehouden met de kritiek op het digitale aangifteformulier, zoals getoond tijdens de uitzending op 1 december 2014 van AltijdWatMonitor van de NCRV (http://altijdwatmonitor.ncrv.nl/#politie-waar-is-mijn-aangifte/rapporten-kritisch-over-aangifte). Deze leden vragen de afzonderlijke kritiekpunten op dit formulier, namelijk dat deze is gemaakt vanuit een «politieblik», dat er teveel juridische voorkennis is vereist, dat een verplichte legitimatie ontbreekt en dat er een gebrek is aan terugkoppeling van de ingevoerde informatie, mee te nemen bij de verder implementatie van technische voorzieningen, juist ook gelet op het feit dat voortaan bij alle strafbare feiten digitaal aangifte gedaan kan worden en dientengevolge een toename van het aantal aangiftes wordt verwacht.

Voornoemde leden vragen op welke wijze de regering gaat monitoren of ook daadwerkelijk meer aangiftes gedaan worden en dus de capaciteitsbehoefte bij de politie en het OM groeit, vanaf het moment dat digitaal aangifte doen voor alle strafbare feiten wordt opengesteld voor burgers.

Deze leden vragen voorts of de regering heeft overwogen om bij relatief lichte en veelvoorkomende delicten (bijvoorbeeld fietsendiefstal) uitsluitend de mogelijkheid aan te bieden van digitaal aangifte te doen, gelet op de administratieve belasting die het fysiek doen van aangifte met zich meebrengt en met uitzondering voor de burgers die niet over DigiD beschikken. Kan de regering aangeven hoeveel procent van de meerderjarige inwoners in Nederland op dit moment beschikt over DigiD?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten dat binnen afzienbare termijn gedetineerden op de cel toegang hebben tot het internet.

Deze leden vragen of er een meldpunt komt waar procespartijen en ketenpartners eventuele storingen en mankementen aan het digitale systeem kunnen doorgeven. Voornoemde leden in navolging van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) voorts of er zal worden voorzien in een registratie van storingen aan technische voorzieningen in de rechtspraak, teneinde misbruik te voorkomen.

De aan het woord zijnde leden vragen of er een soort noodkanaal beschikbaar komt op basis waarvan bij storingen, bijvoorbeeld in een vereenvoudigde digitale omgeving, toch stukken kunnen worden verstuurd. Zo ja, om wat voor soort noodkanaal gaat het? Deze leden vragen ook of aan procespartijen kenbaar wordt gemaakt dat zij processtukken schriftelijk dienen te verzenden. Zo ja, op welke wijze?

Deze leden vragen de regering of het OM, de rechtspraak en de nationale politie beschikken over voldoende ICT-expertise om eventuele zwaardere storingen acuut te verhelpen of dat de regering niet uitsluit dat bij dergelijke storingen externe partijen moeten worden ingehuurd. Voornoemde leden vragen ook op welke wijze met dergelijke uitgaven aan ICT-onderhoud door externe partijen rekening wordt gehouden in de afzonderlijke begrotingen van deze ketenpartners.

4. De verhouding met andere wet- en regelgeving

De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Kamerstuk 34 059). Als dat wetsvoorstel onverhoopt later in werking treedt dan verwacht, wat zijn dan de gevolgen voor het onderhavige wetsvoorstel?

De leden van de PvdA-fractie merken dat in de toelichting bij dit wetsvoorstel gesproken wordt over een conceptwetsvoorstel dat in voorbereiding is, namelijk een wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht. Deze leden gaan ervan uit dat het hier gaat om het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht dat reeds bij de Kamer aanhangig is en waarbij de Kamer eerder het verslag heeft vastgesteld.

5. De lasten voor de overheid, burgers en bedrijven

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Afdeling advisering van de Raad van State zich zorgen maakt over de kosten. De ervaring leert helaas dat digitaliseringsprojecten bij de overheid vaak langer duren en duurder uitvallen dan van tevoren is ingeschat. Dat was bijvoorbeeld het geval bij het programma Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS). Kunnen deze leden ervan uitgaan dat de kosten bij dit voorstel niet ook hoger uitvallen dan bedoeld en gewenst? Welke aanbevelingen van de tijdelijke commissie ICT zijn opgevolgd en zullen worden opgevolgd? De regering beoogt dat digitale uitwisseling van processtukken reeds in 2016 de norm moet zijn. Hoe realistisch is dat? Van welke overige factoren, naast de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, is het afhankelijk dat de gestelde doelen worden gehaald? Hoe wordt het proces aangestuurd?

De leden van de SP-fractie lezen dat voor het elektronisch verkeer investeringen nodig zijn die binnen afzienbare tijd kunnen worden terugverdiend. Hoe groot zijn deze investeringen en wie betaalt deze kosten? Aan welke termijn denkt de regering als zij het heeft over afzienbare tijd? Hoeveel denkt zij terug te gaan verdienen en vanaf welke termijn? Wat zijn de financiële gevolgen voor de begroting van het OM, de politie en andere betrokken instanties? Wat zijn de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de inkomsten van de rechtspraak zelf? Is daar al over nagedacht en wat was de conclusie?

De aan het woord zijnde leden vragen wanneer de eerste concrete opbrengsten worden verwacht en hoe zijn deze opbrengsten precies opgebouwd? Wegen deze opbrengsten op tegen de kosten die gemoeid zijn met de digitalisering? Waar het gaat over elektronisch aangifte doen is niet duidelijk wat hiervan de kosten en opbrengsten zullen zijn. Op welke manier worden deze gevolgen toch gemonitord en is er ruimte om financieel bij te springen indien nodig?

Deze leden vragen of er ook rekening wordt gehouden met de opleidingen van het personeel. Een digitaal systeem moet voorts onderhouden worden. Is hier rekening mee gehouden? Graag ontvangen deze leden een beter en vollediger inzicht in de kosten en de baten.

Voornoemde leden merken op dat een deel van de taakstelling zal worden geactualiseerd. Om welk deel gaat het en vanaf welk moment? Wat zijn de gevolgen als invoering in 2016 niet wordt gehaald? Zijn de bezuinigingen al ingeboekt?

De leden van de CDA-fractie hebben reeds in het begin van het verslag al enkele vragen gesteld over de financiële onderbouwing alsmede consequenties van onderhavig wetsvoorstel. Daarop voortbordurend vragen zij of met de uitwerking van het programma DWS een bedrag van meer dan 5 miljoen euro is gemoeid. Als dat het geval is vragen deze leden of er in lijn met aanbevelingen in het eindrapport van de tijdelijke commissie ICT een starttoets is uitgevoerd.

Voornoemde leden vragen een overzicht van de geldelijke middelen die betrokken ketenpartners afzonderlijk toegekend hebben gekregen ter financiering van de activiteiten van het programma DWS. Deze leden vragen ook of afspraken zijn gemaakt over de mogelijke situatie dat ketenpartners met financiële tekorten kampen. Worden deze eventuele tekorten dan vanuit de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ingevuld en/of zijn in de hierover gemaakte afspraken tevens financiële begrenzingen aangegeven? Deze leden vragen ook of de noodzakelijke middelen beschikbaar blijven voor de betrokken partners tot het moment dat de implementatie van het programma volledig is afgerond.

De aan het woord zijnde leden vragen of het juist is dat gezien de voorgestelde nevenschikking de verwachte besparingen op printen, kopiëren en verplaatsen van papieren stukken, niet zo hoog kunnen zijn als waar onderhavig wetsvoorstel vanuit gaat bij volledige digitale procesvoering in 2016. Graag vernemen zij hierop een reactie.

De leden van de CDA-fractie vragen in welke mate onderhavig wetsvoorstel financiële consequenties heeft voor de postbedrijven die belast zijn met levering van gerechtelijke stukken.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering de mening deelt dat geïnvesteerd moet worden in de strafrechtkeren, als de mogelijke toename van het aantal aangiften extra capaciteit zou vergen aan de zijde van het OM en de politie. Zo nee, hoe denkt de regering mogelijke problemen op te vangen?

Deelt de regering de mening dat het in de lijn der verwachting ligt dat dan ook de pakkans en het ophelderingspercentage van misdrijven omhoog zullen moeten gaan, als door de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel daadwerkelijk meer aangifte wordt gedaan en de aangiftebereidheid wordt vergroot? Zo nee, waarom niet?

Voornoemde leden vragen waarom er een financiële paragraaf ontbreekt. Deelt de regering de mening dat digitaal werken in de strafrechtketen investeringen zullen vergen? Op welke manier zullen ontstane kosten worden opgevangen binnen de politie, het OM, de rechtspraak en andere betrokken organisaties?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de financiële onderbouwing van het wetsvoorstel door de Afdeling advisering van de Raad van State ontoereikend wordt geacht. De regering geeft aan dat het wetsvoorstel niet tot financiële gevolgen zal leiden. Het wetsvoorstel hangt echter samen met de programma’s DWS en Kwaliteit en innovatie – straf (KEI-straf), die wel financiële gevolgen hebben. Kan de regering ingaan op de stand van zaken van deze programma’s en de mate waarin deze programma’s binnen de gestelde budgeten blijven?

6. De positie van BES

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze op het overzeese gedeelte van het Koninkrijk en op Bonaire, Sint Eustatius en Saba werk wordt gemaakt van digitalisering in de procesvoering in het bestuur, straf- en burgerlijk recht.

7. De adviezen

De leden van de SP-fractie vragen door op de kritiek van de rechtspraak dat het wetsvoorstel niet ziet op de elektronische overdracht tussen OM en de rechtspraak zelf. Op welke manier zal deze plaatsvinden? Zijn er op dit moment knelpunten bij de overdracht waaraan gewerkt moet worden? Zo ja, wordt daar bij het digitaliseringsproces ook rekening mee gehouden?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de mening is toegedaan dat de verschijningsvorm van processtukken voornamelijk digitaal van aard zal zijn in de toekomst en dat om die reden de voorgestelde definitiebepaling van het College van procureurs-generaal van het OM niet geheel onbegrijpelijk is.

Deze leden vragen of de regering de mening deelt dat het belangrijk is met name tijdens de fase waarin technische regelingen in nadere regels worden opgesteld, nauw contact te hebben met de ketenpartners (waaronder de Rvdr) of deze invulling naar een ieders mening op verstandige wijze plaatsvindt en ook strookt met de ervaringen in de praktijk.

De leden van de PVV-fractie willen graag weten of is overwogen om, zoals het CBP ook adviseerde, de beveiliging van het systeem periodiek te evalueren. Daardoor kan rekening kan worden gehouden met actuele technologische ontwikkelingen zodat de Nederlandse staat niet achter de feiten aanloopt en een passend beveiligingsniveau gewaarborgd kan worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering in reactie op de NOvA aan dat advocaten met DigiD inderdaad nu nog geen aangifte kunnen doen namens hun cliënt. Volgens de regering nemen de mogelijkheden voor DigiD Machtigen in de nabije toekomst echter toe. Deze leden vragen of de regering concreet kan aangeven wanneer DigiD Machtigen beschikbaar is voor advocaten om namens hun cliënt aangifte te kunnen doen. Zal dit nog voor 2016 zijn als het elektronisch uitwisselen van processtukken de norm moet worden?

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Naar boven