34 088 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL/ JBZ-RAAD1

Vastgesteld 22 juni 2015 om 09.00 uur

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. De bestudering en beoordeling daarvan hebben geleid tot diverse vragen. Deze leden begrijpen dat dit wetsvoorstel bedoeld is ter implementatie van twee Europese richtlijnen, te weten de herziene Procedurerichtlijn en Opvangrichtlijn, en dat om die reden dit wetsvoorstel thans voorligt. Europa en Nederland hebben op dit moment echter ook te maken met grote en groeiende groepen vluchtelingen die de oversteek hebben gemaakt via de Middellandse Zee of anderszins Europa zijn binnengekomen. De leden van de VVD-fractie maken zich hier grote zorgen over. Het betreft ongecontroleerde vluchtelingenstromen van een ongekende omvang, waarvan de prognose is dat gelet op de geopolitieke situatie deze nog zeer lange tijd zullen aanhouden. Dit dreigt de sociale en politieke stabiliteit in Nederland en Europa aan te tasten. Volgens onze Nationale Veiligheidsstrategie gaat het hier om vitale belangen en behoeven alleen al om deze reden extra aandacht. Ten tijde van het tot stand komen van de betreffende Europese richtlijnen deed zich deze problematiek nog niet in deze omvang voor. De leden van de VVD-fractie hebben dit wetsvoorstel dan ook mede beoordeeld tegen de achtergrond van de grote vraagstukken waarvoor Europa en Nederland thans staan als het gaat om de opvang van vluchtelingen en de effecten daarvan op de sociale, economische en maatschappelijke stabiliteit.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij hebben enkele vragen omtrent het voorstel zelf, alsook omtrent de context waarbinnen deze wijzigingen moeten worden bezien.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel ter implementatie van de Procedure- en Opvangrichtlijn in de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze leden zien dit wetsvoorstel als een goede stap richting van harmonisatie van nationale wetgeving met internationaal en Europees recht. Wel hebben deze leden meerdere vragen betreffende dit wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij wensen naar aanleiding daarvan de hierna volgende vragen te stellen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Zij onderschrijven de doelstelling van beide EU-richtlijnen, die aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen, om te streven naar een gemeenschappelijk immigratie- en asielbeleid binnen de EU. In algemene zin menen zij dat deze richtlijnen op adequate wijze door de regering in dit wetsvoorstel zijn uitgevoerd. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij onderkennen het belang van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel vóór het verstrijken van de implementatiedatum, maar hebben nog wel enige vragen.

Het lid van de OSF-fractie heeft met belangstelling kennis genomen van het voorstel, maar heeft wel enkele vragen.

II. Vragen van de leden van de VVD-fractie

  • 1. Gelet op de ongecontroleerde vluchtelingenstromen en de consequenties voor de sociale en politieke stabiliteit in Europa en Nederland zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat de bestaande procedures om de echte asielzoekers uit deze stromen te filteren moeten worden aangepast. Het bestaande instrumentarium is niet meer geschikt. Is de regering zich hiervan bewust en ook bereid om de bestaande procedures opnieuw te bezien en te beoordelen op hun geschiktheid? En is de regering ook bereid om deze zo nodig te herzien?

  • 2. In de media wordt in toenemende mate de suggestie gewekt dat de migratiestromen, waar we nu mee worden geconfronteerd, gebruikt worden door IS en andere extremistische groeperingen om hun «handlangers» EU binnen te krijgen met de opdracht om zich als een soort vijfde colonne te vestigen in de Europese landen. IS ontkent dit niet. Onderkent de regering dit gevaar? Zo ja, hoe ernstig is deze ontwikkeling? Zijn onze procedures en onze diensten erop ingericht om deze «handlangers» uit de eerder genoemde ongecontroleerde migratiestromen te filteren?

  • 3. Dit wetsvoorstel introduceert een toetsing ex nunc door de rechter van het bestreden besluit tot afwijzing van de asielaanvraag. De wettelijke termijn voor de toetsing bedraagt vier weken. De rechter moet dus niet alleen vollediger, maar ook sneller toetsen. Heeft de regering zich rekenschap gegeven van het effect hiervan op de kwaliteit en capaciteit van de rechtspraak? Zo ja, in welk opzicht?

  • 4. In het voorgestelde artikel 30c zijn de gronden genoemd voor het buiten behandeling stellen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Het besluit een aanvraag buiten behandeling te stellen, wordt op basis van het derde lid van artikel 30c gelijkgesteld met een afwijzing. In het tweede lid van dit artikel wordt geregeld dat indien de vreemdeling een nieuwe aanvraag indient nadat zijn aanvraag buiten behandeling is gesteld, deze aanvraag wordt behandeld als een eerste aanvraag, tenzij de vreemdeling eerder een aanvraag heeft gedaan die is afgewezen. Hoe kunnen het tweede en derde lid van artikel 30c met elkaar worden verenigd? Of leidt het buiten behandeling stellen niet altijd tot een besluit een aanvraag buiten behandeling te stellen? Tot welke rechtsfiguren kan het buiten behandeling stellen in dat geval nog meer leiden? En is het mogelijk tegen een besluit een aanvraag buiten behandeling te stellen bezwaar en beroep in te stellen? Zo ja, wat zijn daarvan de financiële consequenties?

  • 5. De leden van de VVD-fractie wensen graag inzicht in de effecten van dit wetsvoorstel op de instroom van asielzoekers. Heeft de regering daar rekening mee gehouden? En is daarbij rekening gehouden met de grote toestroom van vluchtelingen van de laatste tijd als gevolg van de politieke instabiliteit in het Midden-Oosten en Afrika? En wat zijn de budgettaire consequenties? Niet alleen voor de rechtspraak, maar ook voor de uitvoering, meer in het bijzonder de opvang?

  • 6. In de memorie van toelichting2, in de nota naar aanleiding van het verslag3 én in het wetgevingsoverleg gehouden op 13 april 20154 zijn de (geschatte) financiële gevolgen van de implementatie van de richtlijnen voor de rechtspraak aan de orde gekomen. Kan de regering aangeven of hier inmiddels meer duidelijkheid over is? En op welke wijze zullen extra kosten worden gedekt?

  • 7. Het voorgestelde artikel 82 lid 6 biedt de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen omtrent het recht om al dan niet in afwachting van de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland te mogen verblijven. Is de regering voornemens om gebruik te maken van deze mogelijkheid? Zo ja, is de inhoud daarvan al bekend en is de regering bereid deze aan de Kamer voor te leggen?

  • 8. Is het verder nodig dat de ICT-infrastructuur van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) wordt aangepast aan het werken met de integrale geloofwaardigheidstoets? Zo ja, wat is de omvang en impact van deze aanpassingen?

  • 9. Ten aanzien van de niet-ontvankelijkheidsverklaring vragen de leden van de VVD-fractie zich af of en op welke wijze er gecontroleerd gaat worden of er in een andere EU-lidstaat of in een ander land dat partij is bij de Dublinverordening een eerdere aanvraag is ingediend. Kan de regering hier inzicht in geven?

  • 10. De algemene doelstelling van de wijziging van de betreffende Europese richtlijnen is «verdere harmonisatie». Welk effect heeft deze «verdere harmonisatie» op het Nederlandse beleid? Wordt deze aangescherpt of juist versoepeld en op welke onderdelen? Kan de regering bevestigen dat het onderhavige wetsvoorstel geen zogenaamde nationale kop bevat?

III. Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering een toelichting te geven op de achtergrond van de wijziging van beide Europese richtlijnen. De algemene doelstelling is «verdere harmonisatie». Deze leden vragen in welke zin de harmonisatie moet worden gezien. Betreft het hier vanuit Nederlands oogpunt een verscherping of een versoepeling van het beleid? Wanneer het antwoord genuanceerd is, kan de regering dan toelichten op welke onderdelen sprake is van een verscherping, respectievelijk versoepeling? Kan de regering bevestigen dat in dit wetsvoorstel geen sprake is van een «kop» op de richtlijnen? Kan de regering toelichten op welke wijze op welke punten gebruik is gemaakt van eventuele discretionaire bevoegdheid in de implementatie van de richtlijnen?

De wijziging van de richtlijnen is in 2013 tot stand gekomen. Sindsdien is een geheel nieuwe situatie ontstaan op het terrein van asiel en immigratie door grote aantallen van mensen die vanuit Afrika en het Midden-Oosten Europa proberen te bereiken. Hoe beoordeelt de regering (de wijzigingen in) de richtlijnen tegen de achtergrond van de huidige situatie?

Tijdens de eerdere behandeling hebben de leden van de CDA-fractie in de Tweede Kamer de regering gevraagd te reflecteren op de huidige situatie. De regering heeft hierop gereageerd door een verwijzing naar teksten met afspraken en Europese besluiten.5 Kan de regering toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot het voorkomen van asielinstroom binnen Europa op de wijze waarop die zich de laatste maanden manifesteert? Sorteren de besluiten ook enig effect? Welke concrete inzet pleegt de regering hiertoe?

De regering stelt dat de verwachte structurele extra kosten die dit voorstel alleen al voor de rechterlijke macht meebrengt 15 miljoen Euro per jaar is. Is dit cijfer naar de stand van heden en die van de voorzienbare toekomst nog reëel? Hoe opportuun acht de regering de inhoud van de richtlijnen en de wijzigingen die zij introduceren in relatie tot dit bedrag? Brengt het voorstel nog extra structurele kosten mee buiten die voor de rechterlijke macht? En zo ja, kan de regering dit toelichten en daarvan een inschatting geven? Zijn de geactualiseerde gegevens waarnaar de regering verwijst6 beschikbaar?

Een belangrijke verandering die het wetsvoorstel introduceert, is toetsing ex nunc van aanvragen door de rechter. Kan de regering de achtergrond van deze verandering nader toelichten? Kan de regering ook een onderbouwde inschatting geven van de getalsmatige effecten hiervan op de uitkomst van beslissingen? Anders gezegd: leidt deze verandering naar verwachting tot een toename of afname van honoreringen?

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie in de Tweede Kamer waarom de regering ervoor kiest een algemene wettelijke termijn van vier weken voor de beroepsprocedure in de Vreemdelingenwet op te nemen, heeft de Staatssecretaris geantwoord dat een dergelijke termijn een «prikkel» zou zijn voor rechters om de zaken op korte termijn te behandelen. Hoe realistisch is dit nu het desbetreffende wetsvoorstel eveneens een volledig en ex nunc onderzoek van de rechter vraagt. Komt de kwaliteit van de rechtspraak niet in het gedrang als de wet de rechter vraagt zowel vollediger te toetsen als sneller recht te spreken? Ook de Raad voor de rechtspraak brengt in haar advies naar voren dat de wettelijke termijn van vier weken niet realistisch is, nu het wetsvoorstel leidt tot een verzwaring van de toets door de rechter in eerste aanleg.

In antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie van de Tweede Kamer naar een overzicht van de inspanningen van EU-lidstaten inzake ex nunc onderzoek, bericht de regering dat die informatie nog niet beschikbaar was.7 Is deze informatie inmiddels wel beschikbaar?

De leden van de CDA-fractie in de Tweede Kamer hebben de regering reeds gevraagd om inzichtelijk te maken in hoeverre de rechtspraak beschikt over voldoende middelen en mankracht teneinde de werklastverzwaring die het volledig en ex nunc onderzoek met zich meebrengt, op te vangen. De Raad voor de rechtspraak voorziet een werklastverzwaring van 25%. Ook vroegen de leden van de CDA-fractie in de Tweede Kamer te specificeren welke inschatting gemaakt kan worden met betrekking tot de gevolgen van onderhavig wetsvoorstel voor de doorlooptijden bij de rechtbanken, zowel in eerste aanleg, als wel als gevolg van terugverwijzing door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In antwoord daarop verwijst de regering naar de op grond van het nieuwe wetsvoorstel in te voeren wettelijke termijnen voor afdoening van het beroep. Hierdoor zou extra doorlooptijd voorkomen worden. Ook hier vragen de leden van de CDA-fractie zich af of dit een reëel is, gezien de toenemende werkdruk. Als de regering de rechtspraak opzadelt met de veronderstelde werklastverzwaring, is zij dan ook bereid de rechtspraak financieel tegemoet te komen en niet binnen de bestaande middelen de rechtspraak hiervoor op te laten draaien? Zo ja, kan de regering concreet aangeven hoe zij de rechtspraak financieel tegemoet zou willen komen?

Kan de regering specifiek ingaan op de vraag of de rechter wat vereiste informatie en deskundigheid betreft wel adequaat toegerust is om een volledige toetsing ex nunc te verrichten?

De memorie van toelichting bevat de volgende passage:

«In het wetsvoorstel wordt de bevoegdheid tot het niet in behandeling nemen opgenomen voor aanvragen van vreemdelingen die op grond van de Dublinverordening kunnen worden overgedragen naar een andere lidstaat binnen de Europese Unie of een van de landen die partij zijn, te weten Noorwegen, IJsland Liechtenstein en Zwitserland. De kerngedachte achter de Dublinverordening is immers dat één lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Het niet in behandeling nemen heeft een imperatief karakter. Dit wil zeggen dat in alle gevallen waarin het mogelijk is de aanvraag af te wijzen wegens het niet in behandeling nemen, dit ook zal worden toegepast8

Kan de regering bevestigen dat het afwijzen van de aanvraag volgens het wetsvoorstel inderdaad dwingend is? Hoe moeten de leden van de CDA-fractie dit zien tegen de achtergrond van de huidige discussie over de verdeling over de lidstaten van grote aantallen asielzoekers die via het zuiden en zuidoosten van Europa binnenkomen? Zien de leden van de CDA-fractie het goed dat onder het huidige stelsel het om een discretionaire bevoegdheid gaat?

IV. Vragen van de leden van de D66-fractie

1. Integrale geloofwaardigheidsbeoordeling

De leden van de D66-fractie hebben met instemming vernomen dat het leerstuk van de positieve overtuigingskracht bij aanneming van voorliggend wetsvoorstel definitief zal worden afgeschaft en dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van vreemdelingen op andere wijze zal worden gemotiveerd in het asielbesluit.

De regering schrijft in reactie op vragen van de Raad van State echter dat de nieuwe wijze van motiveren inzake de geloofwaardigheidsbeoordeling weinig verschilt van de huidige werkwijze, in die zin dat dezelfde feitelijke elementen een rol blijven spelen.9 Tevens begrijpen de leden van de D66-fractie uit de wetsbehandeling in de Tweede Kamer dat de regering van mening is dat het beoordelingskader straks niet zal verschillen van het huidige kader en dat de wijzigingen slechts de wijze van motivering betreffen. Als deze constatering niet klopt, zou de regering helder willen uiteenzetten in hoeverre het beoordelingskader onder het huidige leerstuk verschilt van het beoordelingskader onder de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling zoals neergelegd in voorliggend wetsvoorstel? Kan de regering bij deze uiteenzetting ingaan op de zorgen van VluchtelingenWerk Nederland dat, gelet op de ruime formulering van gronden waarop een asielaanvraag «kennelijk ongegrond» kan worden verklaard, de toets op positieve overtuigingskracht in feite onverminderd zal worden voortgezet?10

2. Volledige en ex nunc toetsing

In de wetsbehandeling tot nu toe is al veel gewisseld over artikel 46 van de Procedurerichtlijn, dat voorschrijft dat de rechter in eerste aanleg de feiten en juridische gronden volledig en ex nunc toetst, waardoor de huidige marginale wijze van toetsing van de beslissing op een asielverzoek wordt losgelaten.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de D66-fractie echter het volgende: «De toetsing van de rechtbank blijft verbonden met de beschikking van het bestuursorgaan. De ratio van de Procedurerichtlijn is niet dat de rechter volstrekt zelfstandig, zonder zich rekenschap te geven van het oordeel van het bestuur, een oordeel vormt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel gaat blijkens de Procedurerichtlijn, maar ook blijkens bijvoorbeeld de Kwalificatierichtlijn, uit van een centrale rol voor de beoordelende autoriteit in asielprocedures. Ook vanuit het perspectief van machtenscheiding zou het onwenselijk zijn wanneer de rechter de gehele procedure min of meer over zou doen. De rechterlijke macht staat immers niet onder controle van een van de andere machten en is praktisch niet toegerust om een dergelijke taak te kunnen vervullen.» 11

Hoe beoordeelt de regering deze uitspraken in het licht van artikel 46 van de Procedurerichtlijn dat een volle toetsing voorschrijft? Houdt het beginsel van integrale toetsing niet juist in dat een rechter de bevoegdheid heeft om – binnen bepaalde grenzen – de inhoud opnieuw te beoordelen?

3. Grensprocedure

Artikel 31, lid 8 van de Procedurerichtlijn schrijft voor in welke gevallen de grensprocedure mag worden gehanteerd. De huidige praktijk, waarbij alle vreemdelingen die op Schiphol aankomen en niet onder de Schengengrenscode vallen gedetineerd worden in afwachting van een beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst of zij voornemens is de asielaanvraag af te wijzen, staat op gespannen voet met de Procedure- en Opvangrichtlijn. Zoals bekend bepaalt artikel 8 van de Opvangrichtlijn dat een lidstaat een vreemdeling enkel in bewaring mag stellen wanneer minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast. Is de regering voornemens om onderzoek te verrichten naar mogelijke alternatieve maatregelen voor detentie?

4. Financiële compensatie rechterlijke macht

In het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer heeft de Staatssecretaris zich welwillend getoond om de rechtspraak financieel tegemoet te komen in verband met toenemende werkdruk als gevolg van de implementatie van genoemde richtlijnen.12 Deze financiële compensatie is van groot belang met het oog op rechtsbescherming voor verzoekers om internationale bescherming. Graag ontvangen de leden van de D66-fractie een verduidelijking betreffende de hoogte en wijze van berekening van deze financiële tegemoetkoming.

5. Resultaten scan

Voorts lezen de leden van de D66-fractie in het verslag van het wetgevingsoverleg dat de Staatssecretaris zich in de Tweede Kamer bereid heeft getoond voor het laten uitvoeren van een scan om in kaart te brengen of en zo ja, in hoeverre, sprake is van stapelwetgeving bij de implementatie van de twee richtlijnen.13 Graag worden deze leden, indien een dergelijke scan inmiddels is uitgevoerd, op de hoogte gebracht van de resultaten.

V. Vragen van de leden van de SP-fractie

  • 1. De leden van de SP-fractie vragen zich af wat de Minister precies bedoelt met het begrip «kwade trouw» in de zin van art. 30b lid 1 onder d van het wetsvoorstel.

    De leden van de SP-fractie verstaan hier enkel onder dat er slechts sprake is van «kwade trouw» op het moment dat de asielzoeker zich in Nederland bevindt en niet langer onder invloed staat van de smokkelaar. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet?

    Naar de mening van deze leden is de memorie van toelichting op het punt van de betekenis van «kwade trouw'14 niet juist, omdat hiermee het oude nationale begrip van toerekenbare documentloosheid wordt gehandhaafd, wat inhoudt dat in bijna alle gevallen sprake is van «kwade trouw». Alleen als documenten onder fysieke dwang worden afgegeven aan de mensensmokkelaar is er geen sprake van kwade trouw. Deelt de regering het oordeel van de aan het woord zijnde leden dat de invulling van het EU-rechtelijke begrip kwade trouw te stringent is? Zo nee, waarom niet? Er zijn ook gevallen waarin geen sprake is van kwade trouw, zoals het geval waarin men het eigen paspoort moet inleveren bij de mensensmokkelaar in ruil voor valse reisdocumenten om Nederland te bereiken. Ook komt het voor dat de mensensmokkelaar eist dat de reisdocumenten aan hem worden afgegeven waarna hij na beëindiging van de reis deze weigert te retourneren. In deze twee gevallen is er in de visie van de leden van de SP-fractie geen sprake van kwade trouw en zou hem dit ook niet mogen worden tegengeworpen. Deelt de regering deze mening? Zo nee, kan de regering haar visie hierop toelichten?

  • 2. Wat verstaat de regering onder het criterium «kennelijk inconsequente en tegenstrijdige» en «kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke» verklaringen, zoals bedoeld in art. 30b lid 1 onder e van het wetsvoorstel?

    In de visie van de leden van de SP-fractie zou dit slechts aangenomen kunnen worden indien geenenkel element met betrekking tot het asielrelaas wordt aangenomen. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet?

    Volgens de leden van de SP-fractie wordt in de memorie van toelichting op onvoldoende wijze beargumenteerd en toegelicht in welke gevallen er sprake is van «kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen» en in welke gevallen er sprake is van «kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen» zoals bedoeld in art. 30b lid 1 onder e van het wetsvoorstel. Kan de regering de begrippen nader toelichten?

  • 3. In artikel 83a van het wetsvoorstel wordt voorgeschreven dat er door de rechtbank een volledig onderzoek naar de feitelijke als de juridische gronden dient plaats te vinden. In de memorie van toelichting staat dat dit evenwel niet betekent dat de rechter een zelfstandig oordeel over de geloofwaardigheid van de gestelde feiten dient te vormen, maar slechts het oordeel van de IND moet toetsen.15 Voorts staat in de memorie van toelichting dat de intensiteit van de toetsing, die nu marginaal wordt getoetst, zal toenemen.16 Kan de regering toelichten wat die sterkere intensiteit van de toetsing van de feitenvaststelling door de IND nu precies betekent? Hoe verhoudt zich deze toelichting tot de wetstekst waarin staat dat er sprake moet zijn van een volledig onderzoek naar de feitelijke als de juridische gronden?

    Volgens de leden van de SP-fractie houdt artikel 47 van het EU-Handvest in dat de asielzoeker volledig moet kunnen opkomen tegen feitenvaststelling door de IND en dat artikel 47 van het EU-Handvest inhoudt dat de rechter zelf een oordeel moet kunnen vormen over de feiten zoals die door beide partijen worden ingebracht op zitting. Deel de regering deze visie en zo nee, waarom niet? Kan de regering nader toelichten waarom zij van mening is dat een marginale toets door de rechter van de feitenvaststelling door de IND zich verdraagt met artikel 47 van het EU-Handvest?

  • 4. Art. 30a lid 1 onder d van het wetsvoorstel

    In de memorie van toelichting wordt door de regering gesteld dat een opvolgende aanvraag op eenzelfde manier moet worden beoordeeld als voorheen op basis van artikel 4:6 Awb. Dit zou niet in strijd zijn met artikel 40 van de Procedurerichtlijn. Kan de regering nader toelichten hoe het criterium zoals bedoeld in art. 40, lid 4 van de Procedurerichtlijn zal worden toegepast nu er staat dat een volgend verzoek inhoudelijk zal worden behandeld als de asielzoeker buiten zijn toedoen niet in staat was in de eerste procedure verklaringen of bewijsstukken in te dienen? De leden van de SP-fractie denken hierbij in het bijzonder aan die gevallen waarbij door traumatische gebeurtenissen asielzoekers in de eerste procedure geen melding hebben gemaakt van deze feiten. Op dit moment stelt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat getraumatiseerde personen altijd in de eerste procedure enigszins melding moeten hebben gemaakt van de traumatische gebeurtenissen. Naar de mening van deze leden houdt artikel 40 lid 4 van de Procedurerichtlijn in dat getraumatiseerde personen buiten hun toedoen soms niet in staat zijn om al in de eerste procedure melding te maken van deze feiten. In concreto denken deze leden daarbij aan seksueel geweld, ernstig oorlogsgeweld, ondergane martelingen, etc.

    Deelt de regering de mening van deze leden hierover? Zo nee, waarom niet?

  • 5. Tot op heden werd het gerechtvaardigd geacht om alle Syriërs en Syrische Palestijnen met authentieke identiteitsdocumenten in grensdetentie te houden. Dit terwijl alle slachtoffers van het oorlogsgeweld in Syrië op grond van het eigen beleid een verblijfsvergunning krijgen. De reden die gegeven wordt voor het houden van alle Syriërs en Syrische Palestijnen met authentieke identiteitsdocumenten in grensdetentie is om potentiële «1F-ers» en aanhangers van het huidige regime te identificeren. In de praktijk blijkt dit om zeer weinig gevallen te gaan. Kan de regering toelichten waarom zij dit staande beleid nog steeds opportuun acht? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat dit onnodig leed toevoegt aan slachtoffers die veelal te maken hebben gehad met ernstig oorlogsgeweld.

  • 6. Zou de regering kunnen toelichten waarom zij het nog steeds opportuun acht dat personen die behoren tot de kwetsbare minderheidsgroepen en de personen die afkomstig zijn uit «15-C gebieden» in grensdetentie hun asielverzoek zouden moeten afwachten? De leden van de SP-fractie kunnen niet inzien waarom van deze personen kan worden gesteld dat hun asielverzoek kennelijk ongegrond is, zoals bedoeld is in artikel 30b van het wetsvoorstel.

    Kan de regering dit toelichten?

  • 7. De leden van de SP-fractie hebben geconstateerd dat de Afdeling Bestuursrechtspraak een advies heeft uitgebracht en hebben ook geconstateerd dat de tekst en de uitleg van art. 83a Vreemdelingenwet (Vw) naar aanleiding van dit advies is veranderd door de Minister in het wetsvoorstel. Het komt deze leden voor dat het niet op de weg van de Afdeling hoort te liggen om adviezen te geven over wetsvoorstellen die zij als hoogste rechter zelf moet toepassen. Dit geldt met name nu art 83a Vw in eerste instantie gaat over de rechter in eerste aanleg. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet?

VI. Vragen van de leden van de PvdA-fractie

1. Grensdetentie

Allereerst zouden de leden van de PvdA-fractie graag vernemen of het wetsvoorstel al dan niet een verandering teweeg zal brengen in de duur van de grensdetentie, in het bijzonder voor personen die aantoonbaar getraumatiseerd zijn, leden van kwetsbare minderheidsgroepen dan wel minderjarigen.

2. Rechtsbescherming en rechterlijke toetsing

Naar de leden van de PvdA-fractie begrijpen, verplicht de Procedurerichtlijn Nederland tot een aantal wijzigingen in het huidige nationale stelsel van rechtsbescherming. Naar hun mening kan met name de verplichting tot een volledige toetsing en een ex nunc onderzoek van zowel de feiten als de juridische gronden bij rechterlijke toetsing in eerste aanleg als een verbetering in de rechtsbescherming van asielzoekers worden gezien. Verwacht de regering dat deze aangescherpte kwaliteitscriteria tot langere rechterlijke procedures aanleiding kunnen geven? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het eveneens door de richtlijnen gestipuleerde streven naar snellere beslisprocedures? Kan de regering aangeven wat het verschil is tussen de in het wetsvoorstel neergelegde integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de huidige praktijk van geloofwaardigheidsbeoordeling? Kan de regering toelichten wat de aard is van tegenstrijdige of inconsequente verklaringen die juridische grond kunnen bieden tot afwijzen van een asielaanvraag? In hoeverre kunnen nieuwe asielmotieven, bijvoorbeeld van na binnenkomst in het land van asielaanvraag, nog in de ex nunc toets door de rechter mede betrokken worden?

3. Medische rapportage

Om welke reden heeft de regering besloten om geen verplichting tot het opstellen van een medische rapportage in het wetsvoorstel op te nemen ingeval bijvoorbeeld een asielverzoeker het begin van een bewijs heeft geleverd dat hij is mishandeld dan wel gemarteld? Deze leden verwijzen hiervoor naar art. 18 van de Procedurerichtlijn en naar de relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op dit terrein.

De leden van de PvdA-fractie wachten met belangstelling de antwoorden op de gestelde vragen af.

VII. Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinksfractie zijn over het algemeen positief over de herziene Procedurerichtlijn en Opvangrichtlijn, omdat ze asielzoekers meer rechtswaarborgen biedt en ze harmonisatie van het Europees Asielbeleid een stapje verder brengen. Evenwel is er met de vaststelling van deze richtlijnen nog geen sprake van een Gemeenschappelijk Asielstelsel in die zin dat de wetgeving uniformiteit aanbrengt. Daarvoor zijn er nog te veel facultatieve en uitzonderingsbepalingen opgenomen. Hoe beoordeelt de regering de huidige stand van de harmonisatie? Is dit de eindfase van de harmonisatie, of heeft het kabinet nog ambities voor een verdergaande stap op de langere termijn richting gemeenschappelijke procedures? In de Tampere conclusies17 en ook in de latere programma’s van de Ruimte voor Veiligheid, Vrijheid en Recht is de ambitie neergelegd om te komen tot een uniforme asielstatus. Is dit nog steeds een ambitie en zo ja, wanneer krijgt deze concreet vorm?

De herziene richtlijnen leiden op zichzelf nog niet tot een gemeenschappelijk asielbeleid, daarvoor is implementatie een onmisbaar onderdeel. Tot nu toe zijn er grote verschillen in de naleving van de Europese asielnormen. Welke maatregelen ziet de regering als noodzakelijk om de harmonisatie ook in de praktijk te laten lukken, en welke stappen zet de regering hiertoe?

Het wetsvoorstel introduceert vier nieuwe vormen van afdoening van een asielaanvraag: een aanvraag wordt niet in behandeling genomen, een aanvraag wordt niet-ontvankelijk verklaard of kennelijk ongegrond verklaard of een aanvraag wordt buiten behandeling gesteld. Kan de regering uiteenzetten wat de rechtsgevolgen zijn van deze vormen van afdoening, waarin ze onderling van elkaar verschillen en waarin ze verschillen van een afwijzing van de asielaanvraag op grond van artikel 31 Vw? Kan de regering ook per afdoening toelichten waarom ze hiervoor gekozen heeft, ook in het licht van de keuze gemaakt bij de Vreemdelingenwet 2000 om de niet-ontvankelijkheid en kennelijk ongegrondheid te schrappen?

Het wetsvoorstel regelt in artikel 3 lid 3 Vw dat een asielverzoek aan de grens in een grensprocedure wordt behandeld. Ook in de memorie van toelichting is te lezen dat de regering op elke asielzoeker aan de grens grensdetentie wil toepassen. Dat is echter niet in overeenstemming met artikel 43 van de Procedurerichtlijn, die toepassing van de grensprocedure slechts in bepaalde situaties toestaat. Hoe dienen lid 3 en 4 van artikel 3 van het voorstel gelezen te worden? Dat de grensprocedure op iedereen wordt toegepast, en dat daarin wordt getoetst aan de gronden van artikel 43 lid 1 van de richtlijn (dat verwijst naar de gronden van artikel 33 en artikel 31, lid 8)? Hoe voorkomt de regering met dit systeem schending van artikel 43 van de richtlijn? Of vormt het bepalen of er grond is voor niet in behandeling nemen, niet-ontvankelijk verklaren of kennelijk ongegrond verklaren een soort van pre-toets die voorafgaat aan toepassing van de grensprocedure? En zo ja, op welke grond vindt dan de vreemdelingenbewaring plaats?

Het wetsvoorstel maakt toepassing van een grensprocedure onder andere mogelijk als de vreemdeling waarschijnlijk en te kwader trouw een document heeft vernietigd of zich ervan heeft ontdaan. Aan de hand van welke criteria wordt deze «waarschijnlijkheid» ingevuld? Welke bewijscriteria gelden hiervoor? En wat verstaat de regering onder «te kwader trouw»? Indien een asielzoeker verklaart onder druk van een mensensmokkelaar zijn reisdocument te hebben vernietigd of afgegeven en verder volledig meewerkt aan zijn identificatie, is dan toch sub d van toepassing? En is dat ook het geval als ze wel een ander authentiek document kunnen overleggen? Een dergelijke invulling betekent dat praktisch alle asielzoekers in de grensprocedure worden opgenomen en gedurende vier weken worden gedetineerd, terwijl toepassing van de grensprocedure een uitzondering op de regel is. Considerans 1 bepaalt: «zolang de verzoeker gegronde redenen kan aanvoeren, hoeft het ontbreken van documenten bij binnenkomst of het gebruik van vervalste documenten op zich niet te leiden tot automatische toepassing van een grensprocedure of een versnelde procedure». Hoe vult de regering dit in? Wat beschouwt ze als gegronde redenen?

Artikel 8 van de Opvangrichtlijn bepaalt bovendien dat vreemdelingenbewaring alleen is toegestaan om de daarin opgesomde redenen en als dit is vastgesteld op individuele gronden. Het huidige wetsvoorstel biedt bij de grensdetentie veel ruimere gronden voor inbewaringstelling. Hoe verenigt de regering dit met de genoemde verplichtingen van de richtlijnen en met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel?

Is de regering in elk geval bereid om asielzoekers afkomstig uit landen waar de algemene situatie reden geeft voor toekenning van bescherming, zoals nu Syrië en Eritrea, of om bepaalde kwetsbare minderheidsgroepen die voor bescherming in aanmerking komen, door te verwijzen naar een landprocedure zodat ze niet maximaal vier weken in detentie hoeven worden genomen?

In de huidige rechtspraktijk kennen we het onderscheid tussen de toegangsweigering op grond van de Schengengrenscode en de verdere toegangsweigering van asielzoekers op grond van de Vw 2000. Heeft de regering met dit wetsvoorstel dit onderscheid willen opheffen, nu ze tegelijkertijd een grensprocedure introduceert? Zo ja, waarom verwijst het voorgestelde derde lid van artikel 3 Vw 2000 dan naar het eerste lid van artikel 3 Vw 2000? Daarin gaat het om «andere dan in de Schengengrenscode geregelde gevallen» waarin de toegang wordt geweigerd. Nu het Europees Hof van Justitie in de zaak Air Baltic heeft benadrukt dat lidstaten derdelanders niet de toegang mogen weigeren op grond van voorwaarden waarin de Schengengrenscode niet voorziet?18

De regering maakt gebruik van de mogelijkheid om een asielverzoek niet-ontvankelijk te verklaren als er sprake is van een veilig derde land, zoals bedoeld in artikel 38 van de Procedurerichtlijn. In het tweede lid van dat artikel staat een aantal criteria waaraan de nationale wetgeving moet voldoen, zoals het vastleggen van criteria wanneer er sprake is van een band met dat derde land, de methode om een land veilig te verklaren voor een bepaalde asielzoeker en de mogelijkheid voor de asielzoeker om deze veronderstelde veiligheid te weerleggen voordat de beslissing wordt genomen. Welke criteria en regels gaat de regering hiervoor vastleggen?

Vooruitlopend op de implementatie van de Procedurerichtlijn is de zogenaamde POK-toets (positieve overtuigingskracht) vervangen door de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Kan de regering precies aangeven wat het verschil is tussen de twee toetsingskaders? In het wetsvoorstel komt namelijk nog niet zo duidelijk naar voren dat een asielaanvraag niet langer kan worden afgewezen op grond van een tegenstrijdigheid, hiaat of vage verklaring, met name vanwege de ruime formulering van de grond sub e (van artikel 30b Vw) voor een «kennelijk ongegrond» verklaring.

Welke criteria zal de overheid hanteren bij de beoordeling of een door de overheid gefinancierd medisch onderzoek relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag? Wie beslist hierover, en welke bezwaar/beroepsmogelijkheden heeft de asielzoeker tegen een beslissing om geen medisch onderzoek te laten verrichten? Is de regering het met de leden van GroenLinks eens dat lidstaten op grond van artikel 18 Procedurerichtlijn en uit jurisprudentie van het EHRM verplicht zijn om medisch onderzoek te verrichten bij voldoende sterke aanwijzingen van marteling, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld? Zal dit ook in de lagere regelgeving worden geregeld? Zal daar ook worden neergelegd dat als een asielzoeker een begin van een bewijs levert dat hij is gemarteld en dat dit in enige mate verband houdt met zijn asielrelaas, de overheid nader onderzoek zal doen? Indien de overheid geen reden heeft gezien om een medisch onderzoek te bekostigen, maar de asielzoeker krijgt niettemin bescherming op basis van een zelf bekostigd medisch onderzoek, acht de regering het dan niet logisch dat de overheid deze kosten alsnog vergoedt?

Kan de regering aangeven op grond van welke criteria de overheid op dit moment de kosten voor een iMMO-rapportage al dan niet vergoedt nadat (alsnog) tot verlening van een verblijfsvergunning is besloten, ook als het gaat om volgende asielverzoeken?

De leden van de GroenLinks-fractie kunnen de regering niet volgen in haar redenering waarom bij het medisch onderzoek tijdens de rust- en voorbereidingstermijn (RVT) niet al zou moeten worden gescreend op littekens of andere tekenen van marteling. Dit biedt immers ook relevante informatie voor het nader gehoor, of beter nog, het kan leiden tot het besluit tot doorverwijzing naar de verlengde procedure waar een medisch onderzoek kan plaatsvinden voorafgaand aan het onderzoek naar de asielaanvraag. Het argument dat het gesprek over de asielmotieven als eerste met de IND moet worden gevoerd omdat de «versheid» van het verhaal tot meer geloofwaardigheid zou leiden, wordt ontkracht door wetenschappers die juist constateren dat het ophalen van herinneringen aan consistentie en waarheid wint als dit meerdere malen gebeurt. Bovendien spreekt de asielzoeker in de RVT ook met de advocaat en met VluchtelingenWerk over zijn asielmotieven. Graag een reactie op deze argumenten. Het nadeel van geen aandacht voor littekens is dat een asielverzoek in de korte algemene asielprocedure(AA) wordt behandeld terwijl de asielzoeker daarvoor niet is toegerust, al dan niet vanwege een trauma, of dat de IND ten onrechte voorbij gaat aan bepaalde signalen, omdat hij deze specifieke informatie mist. Het corrigeren of aanvullen van een relaas is altijd riskanter dan meteen een zorgvuldige procedure en beslissing.

Deze bezwaren zijn van nog groter belang nu de regering voorstelt dat de ex nunc toets bij de rechter niet ziet op nieuwe asielmotieven. Kan zij uitleggen waarom zij meent dat het uitlichten van dit onderdeel van de ex nunc toets in overeenstemming zou zijn met artikel 46 lid 3 van de richtlijn? In de formulering in deze bepaling strekt de ex nunc toets zich juist uit over alle onderdelen van de asielaanvraag. In het oorspronkelijke ontwerp behoorde dit onderdeel wel bij de ex nunc toets. Welke reden had de regering daar toen voor, vormde dit niet een omzetting van de richtlijn? Op andere terreinen is er inmiddels veel ervaring opgedaan met de bestuurlijke lus, waarom zou dit in asielzaken op dit punt niet net zo goed kunnen werken? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het uitsluiten van nieuwe asielmotieven bij de ex nunc toets het risico op opvolgende asielaanvragen zal vergroten?

Hoewel de regering in het voorgestelde artikel 83a Vw de letterlijke formulering van artikel 46 lid 3 van de Procedurerichtlijn heeft overgenomen, heeft zij in de memorie van toelichting toch onduidelijkheid gecreëerd over de intensiteit van de volle toets. Enerzijds stelt zij dat het vooral gaat om een betere toetsing omdat de beslissing van de IND beter is gemotiveerd, maar dat de rechter niet verder mag gaan dan het toetsen van de rechtmatigheid van het besluit en geen zelfstandig oordeel mag hebben over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, maar anderzijds legt de regering uit dat de intensiteit van de toetsing (van het geloofwaardigheidsoordeel) zal toenemen en de rechter sterker dan voorheen de inhoud van de beoordeling van het bestuursorgaan gaan toetsen. Kan regering precies toelichten wat het verschil zal zijn tussen de huidige, deels marginale toets, en die na implementatie van dit wetsvoorstel? Welke argumenten heeft de regering om te kunnen stellen dat de rechter niet zelf mag oordelen over de geloofwaardigheid, maar slechts het oordeel van de IND hierover marginaal mag toetsen?

VIII. Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

Grensdetentie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om nader uiteen te zetten hoe de huidige praktijk van grensdetentie zich verhoudt tot artikel 31 lid 8 Procedurerichtlijn en indien daarin verschil bestaat, hoe dit in lijn met de richtlijn zal worden gebracht.

Geloofwaardigheidstoets

De leden van de ChristenUnie-fractie sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de D66-fractie ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling en het verschil tussen het thans geldende beoordelingskader en de invulling daarvan bij het van kracht worden van onderhavig wetsvoorstel.

Medische Rapportage

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze artikel 18 en in het bijzonder het tweede lid van dit artikel uit de Procedurerichtlijn is geïmplementeerd. Deze leden vragen welke regeling er is voor dergelijke onderzoeken die zien op aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Zij vragen of hierbij de aanbevelingen van het VN Comité tegen Foltering uit juni 2013 zijn betrokken19 en zo ja, hoe dit uitwerkt in de nieuwe regeling.

IX. Vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie vernemen graag van de regering waarom er niet voor is gekozen de limitatieve gronden voor de grensprocedure expliciet in het voorstel te verankeren.

Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of de regering erkent dat de mogelijkheid om in de beroepsprocedure nieuwe asielmotieven aan te voeren kan leiden tot calculerend gedrag, namelijk doordat asielzoekers motieven achterwege laten. Welke afweging maakt de regering als het gaat om de negatieve en positieve effecten van deze mogelijkheid voor de snelle en zorgvuldige behandeling van asielprocedures?

De leden van de SGP-fractie informeren of de regering kan bevestigen dat het voorstel om een uitgebreidere toetsing door de rechter mogelijk te maken er niet toe zal leiden dat de rechter op de stoel van het bestuur gaat zitten. In hoeverre is het reëel en wenselijk om te verwachten dat de rechter zelf een oordeel kan vormen over de zaak op de wijze als door de IND gebeurt?

Deelt de regering de inschatting van de leden van de SGP-fractie dat de voorstellen inzake de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas in hoge mate ook continuïteit zullen betekenen ten opzichte van de huidige werkwijze?

X. Vragen van het lid van de OSF-fractie

In de eerste plaats betreft dit de huidige praktijk dat ieder die aan de grens een asielaanvraag indient in bewaring wordt genomen, waarbij ervan uit lijkt te worden gegaan dat deze praktijk ook onder de aangepaste Vreemdelingenwet zal worden gehandhaafd.

Uit het nieuwe art. 3, lid 4 blijkt, volgens het lid van de OSF-fractie, in ieder geval dat de regering alle vreemdelingen die aan de grens een asielaanvraag indienen wil behandelen in een grensprocedure. Is het juist dat de in art. 31, lid 8 van de Procedurerichtlijn genoemde procedure om te kunnen vaststellen of een aanvraag niet in behandeling genomen kan worden, dan wel niet ontvankelijk of ongegrond is, dan wel buiten behandeling gesteld moet worden, niet alleen als grensprocedure, maar ook als versnelde procedure elders in het land kan worden afgewikkeld? En is het juist dat als gekozen wordt voor een grensprocedure dat niet automatisch moet leiden tot in bewaringstelling van de asielverzoeker, maar dat de verzoeker op grond van het nieuwe art. 6, lid 3 «kan. worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar … aangewezen ruimte of plaats die kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek»? Dus «kan», maar niet «moet»?

Is het op grond van de mogelijkheden om elders een versnelde procedure af te wikkelen dan wel om bij gebruik van de grensprocedure niet over te gaan tot in bewaringneming, niet wenselijk om uit een oogpunt van humaniteit bepaalde (groepen van) asielzoekers, uit te zonderen van de regel dat aan de grens in bewaring wordt gesteld? Zou dit voor asielzoekers uit oorlogsgebieden niet wenselijk zijn? Dit ook gelet op art. 26 van de Procedurerichtlijn, waarin staat dat lidstaten een persoon niet in bewaring mogen houden uitsluitend omdat hij een verzoeker is, en art. 8 van de Opvangrichtlijn, dat het zelfde uitgangspunt bevat en toevoegt dat in bewaring nemen alleen na een individuele beoordeling is toegestaan?

In de tweede plaats constateert het lid van de OSF-fractie dat de implementatie van de Europese richtlijnen, waarbij de rechter volledig en ex nunc dient te toetsen of de beslissing op een asielverzoek juist is geweest, er toe zal leiden dat de rechterlijke macht een aanzienlijke verzwaring van de werkdruk te wachten staat en dat de daarmee gepaard gaande kosten zullen oplopen tot 15 miljoen euro. Gelet op het feit dat de werkdruk al lang als te zwaar werd ervaren en de mogelijkheden voor capaciteitsuitbreiding als te klein, betekent dit dat er tijdig extra middelen beschikbaar moeten zijn. Heeft de regering de bedoeling daarin te voorzien, en zo ja, hoe en wanneer?

Verder sluit het lid van de OSF-fractie zich aan bij de door de leden van de GroenLinks-fractie gestelde vragen met betrekking tot de criteria voor veilige landen en met betrekking tot het medisch onderzoek.

De leden van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangt deze graag uiterlijk maandag 22 juni 2015, 17:00 uur.

De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad, Markuszower

De griffier van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Broekers-Knol (VVD), Engels (D66), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Strik (GL) (vice-voorzitter), Knip (VVD), Beuving (PvdA), De Grave (VVD), Popken (PVV), Schrijver (PvdA), Gerkens (SP), Bikker (CU), Bredenoord (D66), Van Dijk (SGP), Knapen (CDA), Markuszower (PVV) (voorzitter), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Van Rooijen (50PLUS), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Van Weerdenburg (PVV), Wezel (SP)

X Noot
2

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 3, p. 37–38.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 6, p. 46 e.v.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 21, p. 19 e.v.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 6, p. 2.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 6, p. 37–38.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 6, p. 30–31.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 3, p. 10.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 4, p. 7.

X Noot
10

Brief van VluchtelingenWerk Nederland van 3 juni 2015 aan de Leden van de Eerste Kamer, Kenmerk O.2.2.15–226.LR., griffienummer 157265.02.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 3, p. 20.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 21, p. 19.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 21, p. 25.

X Noot
14

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 3, p. 14.

X Noot
15

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 3, p. 21.

X Noot
16

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 088, nr. 3, p. 20.

X Noot
17

Zie Europese Raad van Tampere van 15-16 oktober 1999, Conclusies van het Voorzitterschap: http://www.europarl.europa.eu/summits/tam_nl.htm

X Noot
18

Europees Hof van Justitie, 4 september 2014, zaak C-575/12, Air Baltic Corporation AS/Valsts robežsardze.

X Noot
19

VN-Comité tegen Foltering, «Concluding observations on the combined fifth and sixth periodic reports of the Netherlands, adopted by the Committee at its fiftieth session (6–31 May 2013)», gepubliceerd op 20 juni 2013.

Naar boven