De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel I, onderdeel X, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikel 83c» vervangen door «artikel 83b» en wordt «twee nieuwe
artikelen» vervangen door: een artikel.
2. Artikel 83a vervalt, onder vernummering van artikel 83b tot artikel 83a.
II
In artikel II, eerste lid, vervalt de zinsnede: met uitzondering van artikel 83a (nieuw)
van de Vreemdelingenwet 2000,.
Toelichting
De regering beoogt middels onderhavig wetsvoorstel het volgende artikel in de Vreemdelingenwet
toe te voegen:
«De toetsing van de rechtbank omvat een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de
feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een
onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.» (artikel 83a Vw2000).
De regering geeft in de MvT aan hiermee gevolg te geven aan artikel 46, derde lid,
van de te implementeren Procedurerichtlijn 2013/32/EU. Tegelijkertijd geeft de regering
aan dat de huidige wetgeving niet in de weg staat aan uitvoering van deze bepaling
door de rechtbanken zelf (p. 26 en 30 nota naar aanleiding van het verslag). De regering
geeft voorts aan niet te kunnen aangeven op welke wijze lidstaten deze bepaling implementeren
in hun nationale wetgeving.
Naar aanleiding van deze stellingnames meent indiener dat klaarblijkelijk niet vereist
is dat de voorgestelde bepaling wordt opgenomen in de Vreemdelingenwet teneinde door
rechtbanken gevolg te geven aan de normen uit de Procedurerichtlijn.
De regering geeft aan dat een andere formulering van de voorgestelde bepaling tot
een uitgebreide discussie in de jurisprudentie kan leiden of de formulering in de
Nederlandse wetgeving volledig overeenkomst met de formulering in de richtlijn. Indiener
heeft een andere vrees, namelijk dat door het opnemen van de voorgestelde bepaling
in de Vreemdelingenwet de scheiding in de praktijk tussen een toetsende rechter enerzijds
en een beoordelende rechter anderzijds, vervaagt. De regering is er naar de mening
van de indiener in haar nota naar aanleiding van het verslag namelijk niet in geslaagd
de voorgestelde bepaling van extra helderheid te voorzien. Enerzijds wordt gesteld
dat het toetsende beleid van de rechtbank in eerste aanleg verandert: het marginale
toetsingskader ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling zal niet in de huidige
vorm worden gehandhaafd (p. 28). Anderzijds is een zekere terughoudendheid beoogt,
maar deze strekt zich niet uit tot de intensiteit van de toetsing van de asielbeschikking.
De jurisprudentie zal zich volgens de regering op dit punt moeten uitkristalliseren.
Deze nieuwe vorm van toetsing zal enig effect kunnen hebben, zo stelt de regering,
op de beslissingen van de rechtbank (p. 27 en 31 nota naar aanleiding van het verslag).
De regering sluit niet uit dat er gedurende een overgangstermijn sprake zal zijn van
een grotere diversiteit in de beoordeling van beroepen door de rechtbanken.
Al met al meent indiener dat hetgeen hierover is gesteld door de regering, gewisseld
is met de Kamer in de parlementaire voorbereiding alsmede voortvloeit uit de Procedurerichtlijn
voldoende stof biedt om de rechtbanken (nieuwe) jurisprudentie te laten ontwikkelen
ten aanzien van het toetsingskader. De voorgestelde bepaling voegt daaraan weinig
toe maar zou enkel het onbedoelde effect kunnen hebben dat de rechtbanken onverhoopt
toch meer een beoordelende toets aanleggen dan is beoogd door de wetgever. De voorgestelde
bepaling biedt daar immers naar de letter van de wet wel de ruimte toe.
Indiener wil dit risico vermijden, ook gelet op de nu al verwachte werklasttoename
(circa 15%) en de financiële kostenpost voor de rechtbanken (€ 12 mln.), beide als
gevolg van het voorgestelde volledig en ex nunc onderzoek.
Oskam