34 088 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180)

Nr. 8 AMENDEMENT VAN HET LID OSKAM

Ontvangen 7 april 2015

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel I, onderdeel X, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «artikel 83c» vervangen door «artikel 83b» en wordt «twee nieuwe artikelen» vervangen door: een artikel.

2. Artikel 83a vervalt, onder vernummering van artikel 83b tot artikel 83a.

II

In artikel II, eerste lid, vervalt de zinsnede: met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vreemdelingenwet 2000,.

Toelichting

De regering beoogt middels onderhavig wetsvoorstel het volgende artikel in de Vreemdelingenwet toe te voegen:

«De toetsing van de rechtbank omvat een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.» (artikel 83a Vw2000).

De regering geeft in de MvT aan hiermee gevolg te geven aan artikel 46, derde lid, van de te implementeren Procedurerichtlijn 2013/32/EU. Tegelijkertijd geeft de regering aan dat de huidige wetgeving niet in de weg staat aan uitvoering van deze bepaling door de rechtbanken zelf (p. 26 en 30 nota naar aanleiding van het verslag). De regering geeft voorts aan niet te kunnen aangeven op welke wijze lidstaten deze bepaling implementeren in hun nationale wetgeving.

Naar aanleiding van deze stellingnames meent indiener dat klaarblijkelijk niet vereist is dat de voorgestelde bepaling wordt opgenomen in de Vreemdelingenwet teneinde door rechtbanken gevolg te geven aan de normen uit de Procedurerichtlijn.

De regering geeft aan dat een andere formulering van de voorgestelde bepaling tot een uitgebreide discussie in de jurisprudentie kan leiden of de formulering in de Nederlandse wetgeving volledig overeenkomst met de formulering in de richtlijn. Indiener heeft een andere vrees, namelijk dat door het opnemen van de voorgestelde bepaling in de Vreemdelingenwet de scheiding in de praktijk tussen een toetsende rechter enerzijds en een beoordelende rechter anderzijds, vervaagt. De regering is er naar de mening van de indiener in haar nota naar aanleiding van het verslag namelijk niet in geslaagd de voorgestelde bepaling van extra helderheid te voorzien. Enerzijds wordt gesteld dat het toetsende beleid van de rechtbank in eerste aanleg verandert: het marginale toetsingskader ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling zal niet in de huidige vorm worden gehandhaafd (p. 28). Anderzijds is een zekere terughoudendheid beoogt, maar deze strekt zich niet uit tot de intensiteit van de toetsing van de asielbeschikking. De jurisprudentie zal zich volgens de regering op dit punt moeten uitkristalliseren.

Deze nieuwe vorm van toetsing zal enig effect kunnen hebben, zo stelt de regering, op de beslissingen van de rechtbank (p. 27 en 31 nota naar aanleiding van het verslag). De regering sluit niet uit dat er gedurende een overgangstermijn sprake zal zijn van een grotere diversiteit in de beoordeling van beroepen door de rechtbanken.

Al met al meent indiener dat hetgeen hierover is gesteld door de regering, gewisseld is met de Kamer in de parlementaire voorbereiding alsmede voortvloeit uit de Procedurerichtlijn voldoende stof biedt om de rechtbanken (nieuwe) jurisprudentie te laten ontwikkelen ten aanzien van het toetsingskader. De voorgestelde bepaling voegt daaraan weinig toe maar zou enkel het onbedoelde effect kunnen hebben dat de rechtbanken onverhoopt toch meer een beoordelende toets aanleggen dan is beoogd door de wetgever. De voorgestelde bepaling biedt daar immers naar de letter van de wet wel de ruimte toe.

Indiener wil dit risico vermijden, ook gelet op de nu al verwachte werklasttoename (circa 15%) en de financiële kostenpost voor de rechtbanken (€ 12 mln.), beide als gevolg van het voorgestelde volledig en ex nunc onderzoek.

Oskam

Naar boven