34 082 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden

G NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 maart 2016

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verzoek van de leden van de SP-fractie om naar aanleiding van de beantwoording van vragen in de nadere memorie van antwoord, het gewijzigde voorstel van wet, inclusief het voorlopig verslag, de memorie van antwoord, het nader voorlopig verslag en de nadere memorie van antwoord, voor te leggen aan de organisaties die over het conceptwetsvoorstel advies hebben uitgebracht. Zij zijn van oordeel dat de behandeling van het wetsvoorstel in dit stadium daartoe aanleiding geeft.

Ik releveer allereerst het verloop van de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer met betrekking tot de wijziging die het wetsvoorstel nadat het aanhangig is gemaakt.

Op 8 april 2015 (Kamerstukken II 2014/15 34 082, nr. 7) is een nota van wijziging uitgebracht die beoogde louter technische verbeteringen aan te brengen. Het betrof respectievelijk wijzigingen die strekten tot het aanbrengen van de juiste opmaak, het herstel van een foutieve wijzigingsopdracht en een achterhaalde verwijzing. Tijdens de mondelinge behandeling is een amendement aangenomen van mevr. Berndsen dat de toevoeging van een evaluatiebepaling inhoudt (Kamerstukken II 2014/15 34 082, nr. 10). In het gewijzigd voorstel van wet zijn derhalve slechts de wijzigingen die voortvloeien uit de nota van wijziging en het hiervoor genoemde amendement, opgenomen. De conclusie kan geen andere zijn dan dat het wetsvoorstel na het aanhangig maken bij het parlement geen inhoudelijke wijzigingen heeft ondergaan. Het wetsvoorstel is op 2 juni 2015 aanvaard met alleen de stemmen van de 50+fractie tegen.

Gedurende de parlementaire behandeling is geen wijziging gekomen in de opvatting van de regering omtrent de mogelijkheid dat het spreekgerechtigde slachtoffer dat op de terechtzitting een belastende verklaring heeft afgelegd alsnog als getuige wordt beëdigd en in die hoedanigheid wordt ondervraagd. Dat is een onvermijdelijke consequentie van het opheffen van de oorspronkelijke begrenzing van het spreekrecht die voortvloeit uit het geldende bewijsrecht en de jurisprudentie van het EHRM over het recht op ondervraging. Deze consequentie hebben de adviesorganen ook bij het voorstel tot het invoeren van het adviesrecht, dat mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State, die eveneens kennis had genomen van de uitgebrachte adviezen, onder ogen gezien. Dat heeft hen – met uitzondering van Slachtofferhulp Nederland – ertoe gebracht het adviesrecht in meerderheid af te wijzen, waarbij zij te kennen gaven eerder voorstander te zijn van een onbelemmerd spreekrecht dan handhaving van het geldend recht. Deze adviezen zijn in het ingediende wetsvoorstel nagevolgd.

Ten slotte merk ik op dat de Raad van State als laatste adviseur van de regering ook rekening heeft gehouden met de uitgebrachte adviezen. In de huidige wetgevingsprocedure is met het uitbrengen van het advies van de Raad van State een einde gekomen aan de consultatieperiode. Gecombineerd met de vaststelling dat het wetsvoorstel gedurende de parlementaire behandeling geen inhoudelijke wijzigingen heeft ondergaan, lijkt voor een hernieuwde raadpleging van de adviesorganen die volgens de leden van de leden van de SP-fractie moet zijn gebaseerd op het Gewijzigd voorstel van wet, redelijkerwijs geen aanleiding te bestaan.

Ik wijs er voorts op dat het tegemoetkomen aan het verzoek van deze leden een vertraging oplevert die naar de ervaring leert in het algemeen ten minste twee à drie maanden zal beslaan. Het is daarom hoogst onwaarschijnlijk dat ik, zoals verzocht binnen vier weken, antwoord zal kunnen geven op de vragen van de leden van de leden van de SP-fractie. Feitelijk betekent deze vertraging dat het Schadefonds geweldsmisdrijven zeker niet voor de tweede helft van dit jaar zal kunnen toekomen aan de tevens met het wetsvoorstel beoogde uitkering aan nabestaanden van slachtoffers van verkeersmisdrijven.

Er is mij veel aan gelegen om op afzienbare termijn dit wetsvoorstel voor verdere behandeling en mogelijke inwerkingtreding in aanmerking te brengen. Ik ben graag bereid – mede naar aanleiding van de reeds uitgebrachte adviezen – bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nader in te gaan op de betekenis van het spreekrecht voor het afleggen van een getuigenverklaring door het slachtoffer op de terechtzitting en de gedachtewisseling met deze leden in dat kader verder te voeren.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven