Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verzoek van de leden van de SP-fractie
om naar aanleiding van de beantwoording van vragen in de nadere memorie van antwoord,
het gewijzigde voorstel van wet, inclusief het voorlopig verslag, de memorie van antwoord,
het nader voorlopig verslag en de nadere memorie van antwoord, voor te leggen aan
de organisaties die over het conceptwetsvoorstel advies hebben uitgebracht. Zij zijn
van oordeel dat de behandeling van het wetsvoorstel in dit stadium daartoe aanleiding
geeft.
Ik releveer allereerst het verloop van de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer
met betrekking tot de wijziging die het wetsvoorstel nadat het aanhangig is gemaakt.
Op 8 april 2015 (Kamerstukken II 2014/15 34 082, nr. 7) is een nota van wijziging uitgebracht die beoogde louter technische verbeteringen
aan te brengen. Het betrof respectievelijk wijzigingen die strekten tot het aanbrengen
van de juiste opmaak, het herstel van een foutieve wijzigingsopdracht en een achterhaalde
verwijzing. Tijdens de mondelinge behandeling is een amendement aangenomen van mevr.
Berndsen dat de toevoeging van een evaluatiebepaling inhoudt (Kamerstukken II 2014/15
34 082, nr. 10). In het gewijzigd voorstel van wet zijn derhalve slechts de wijzigingen die voortvloeien
uit de nota van wijziging en het hiervoor genoemde amendement, opgenomen. De conclusie
kan geen andere zijn dan dat het wetsvoorstel na het aanhangig maken bij het parlement
geen inhoudelijke wijzigingen heeft ondergaan. Het wetsvoorstel is op 2 juni 2015
aanvaard met alleen de stemmen van de 50+fractie tegen.
Gedurende de parlementaire behandeling is geen wijziging gekomen in de opvatting van
de regering omtrent de mogelijkheid dat het spreekgerechtigde slachtoffer dat op de
terechtzitting een belastende verklaring heeft afgelegd alsnog als getuige wordt beëdigd
en in die hoedanigheid wordt ondervraagd. Dat is een onvermijdelijke consequentie
van het opheffen van de oorspronkelijke begrenzing van het spreekrecht die voortvloeit
uit het geldende bewijsrecht en de jurisprudentie van het EHRM over het recht op ondervraging.
Deze consequentie hebben de adviesorganen ook bij het voorstel tot het invoeren van
het adviesrecht, dat mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State, die
eveneens kennis had genomen van de uitgebrachte adviezen, onder ogen gezien. Dat heeft
hen – met uitzondering van Slachtofferhulp Nederland – ertoe gebracht het adviesrecht
in meerderheid af te wijzen, waarbij zij te kennen gaven eerder voorstander te zijn
van een onbelemmerd spreekrecht dan handhaving van het geldend recht. Deze adviezen
zijn in het ingediende wetsvoorstel nagevolgd.
Ten slotte merk ik op dat de Raad van State als laatste adviseur van de regering ook
rekening heeft gehouden met de uitgebrachte adviezen. In de huidige wetgevingsprocedure
is met het uitbrengen van het advies van de Raad van State een einde gekomen aan de
consultatieperiode. Gecombineerd met de vaststelling dat het wetsvoorstel gedurende
de parlementaire behandeling geen inhoudelijke wijzigingen heeft ondergaan, lijkt
voor een hernieuwde raadpleging van de adviesorganen die volgens de leden van de leden
van de SP-fractie moet zijn gebaseerd op het Gewijzigd voorstel van wet, redelijkerwijs
geen aanleiding te bestaan.
Ik wijs er voorts op dat het tegemoetkomen aan het verzoek van deze leden een vertraging
oplevert die naar de ervaring leert in het algemeen ten minste twee à drie maanden
zal beslaan. Het is daarom hoogst onwaarschijnlijk dat ik, zoals verzocht binnen vier
weken, antwoord zal kunnen geven op de vragen van de leden van de leden van de SP-fractie.
Feitelijk betekent deze vertraging dat het Schadefonds geweldsmisdrijven zeker niet
voor de tweede helft van dit jaar zal kunnen toekomen aan de tevens met het wetsvoorstel
beoogde uitkering aan nabestaanden van slachtoffers van verkeersmisdrijven.
Er is mij veel aan gelegen om op afzienbare termijn dit wetsvoorstel voor verdere
behandeling en mogelijke inwerkingtreding in aanmerking te brengen. Ik ben graag bereid
– mede naar aanleiding van de reeds uitgebrachte adviezen – bij gelegenheid van de
mondelinge behandeling nader in te gaan op de betekenis van het spreekrecht voor het
afleggen van een getuigenverklaring door het slachtoffer op de terechtzitting en de
gedachtewisseling met deze leden in dat kader verder te voeren.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur