34 082 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 14 januari 2016

1. Inleiding

Ik dank de leden van de fracties van de PVV, de SP en de ChristenUnie voor de belangstelling, waarmee zij kennis hebben genomen van de memorie van antwoord. Graag ga ik op de aanvullende vragen die deze eerdere antwoorden opriepen, nader in.

2. Doel van het wetsvoorstel

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien graag een toezegging dat bij de evaluatie van dit verruimde spreekrecht aan de orde zal komen of en in welk mate dit bijdraagt aan de vier reeds erkende doelstellingen van het spreekrecht, waaronder het herstel van emotionele schade. In mijn antwoord heb ik beoogd aan te geven dat er nu, voordat dit wetsvoorstel tot wet is verheven, nog geen uitgewerkt plan is opgesteld voor deze evaluatie die drie jaar na inwerkingtreding moet beginnen. Mijns inziens past bij de omvang van de evaluatie ook enige terughoudendheid omdat het niet de bedoeling kan zijn het bestaansrecht van het gehele spreekrecht met zijn doelstellingen andermaal ten gronde te evalueren. Graag zeg ik deze leden evenwel toe dat bij de toekomstige evaluatie zoveel mogelijk getracht zal worden na te gaan of de thans voorgestelde verruiming van het spreekrecht zodanig is te isoleren dat daaruit conclusies kunnen worden getrokken over een mogelijke relatie met de oorspronkelijke vier doelstellingen van het spreekrecht.

3. Aanpassing van de wettelijke regeling

De leden van de SP-fractie tonen zich – in navolging van de adviezen van de NOVA en het College van procureurs-generaal – bezorgd over de mogelijkheid dat procedures meer tijd in beslag zullen nemen, als naar aanleiding van het advies van het slachtoffer meer discussie zal plaatsvinden en aanvullende getuigenverhoren. Ik teken aan dat deze adviezen zijn gebaseerd op het voorstel om aan het slachtoffer een eigen adviesrecht toe te kennen, als gevolg waarvan het slachtoffer in een nieuwe hoedanigheid aan het strafproces kon bijdragen. Dit voorstel is naar aanleiding van de uitkomst van de consultatie aangepast. In het gewijzigde voorstel is geen sprake meer van een zelfstandig adviesrecht, maar kunnen opvattingen van het slachtoffer over de gewenste uitspraak in één keer worden weergegeven. Alleen in het geval dat de verklaring van het slachtoffer een belastende verklaring is, waarover veelal de verdediging het slachtoffer vragen wenst te stellen, zal het slachtoffer als getuige moeten worden beëdigd. Dit is in het algemeen geen reden om de zaak aan te houden, omdat het betrokken slachtoffer zelf al op de zitting aanwezig is. De veronderstelling dat de verdachte er belang bij zou hebben om de procedure zo lang mogelijk te rekken, omdat dit van invloed kan zijn op de strafmaat, deel ik niet. Ook verdachten hebben, als de zaak eenmaal wordt berecht, belang bij een snelle beslissing, opdat ze weten waar zij aan toe zijn.

Deze leden merken vervolgens op dat een beslissing van de rechter naar aanleiding van het advies van een slachtoffer kan leiden tot extra mogelijkheden voor appel. Volgens het systeem van het wetsvoorstel zullen de opmerkingen van het slachtoffer niet behoeven te leiden tot een afzonderlijke beslissing van de rechter; de aanvullende motiveringsverplichting uit het consultatie-wetsvoorstel is in het ingediende wetsvoorstel niet gehandhaafd. Dit betekent dat mededelingen van het slachtoffer eventueel kunnen bijdragen aan de motivering van de bewezenverklaring of de straftoemeting, maar dat betekent niet dat daardoor extra mogelijkheden voor appel ontstaan. Tegen deze achtergrond kan ik de vrees van deze leden dat verruiming van het spreekrecht in het algemeen zal leiden tot een verlenging van de bestaande procedure niet delen.

Deze leden gaan vervolgens in op het punt van de NOVA dat artikel 289 Sv voorschrijft dat getuigen buiten de zittingzaal moeten verblijven. De ratio van dit artikel is dat moet worden voorkomen dat getuigen of medeverdachten hun verklaringen afstemmen op wat zij ter terechtzitting hebben vernomen of zich daardoor laten beïnvloeden. Dit uitgangspunt geldt evenwel niet ten aanzien van slachtoffers van wie is erkend dat zij een eigen belang hebben bij het bijwonen van de terechtzitting. Het belang dat zij hebben bij het bijwonen van de zitting in de rechtszaal is naar mijn oordeel vele malen groter dan de mogelijkheid dat zij hun verklaring aanpassen naar aanleiding van wat zij daar waarnemen. Evenmin kan aan het begin van de zitting worden vastgesteld waarover het slachtoffer wil gaan spreken, ook al omdat hem de mogelijkheid niet kan worden onthouden om in zijn reactie in te gaan op het verhandelde ter terechtzitting, in het bijzonder op de verklaring van de verdachte, zoals deze leden terecht signaleren. Deze leden nemen eveneens terecht aan dat het slachtoffer dat het spreekrecht wil uitoefenen op de terechtzitting aanwezig is. Het komt mij voor dat het best aan het slachtoffer kan worden overgelaten waarover hij het bij het uitoefenen van het spreekrecht wil hebben. Het tijdstip waarop het slachtoffer de mogelijkheid wordt geboden om te spreken, is nu gesitueerd aan het eind van de inhoudelijke behandeling van de zaak, voor het requisitoir van de officier van justitie. Indien het slachtoffer alleen spreekt over de gevolgen van het strafbaar feit, zal dit niet leiden tot een heropening van de behandeling, maar als zijn verklaring belastend is, zal de rechter, op verzoek van de verdediging of vordering van de officier van justitie, moeten beslissen over beëdigingen horen als getuige. Slachtofferhulp Nederland en de officier van justitie in het kader van het slachtoffergesprek kunnen in hun contacten met het slachtoffer alvast aangeven wat hem mogelijk te wachten staat als hij als getuige wordt gehoord.

De leden van de SP-fractie stellen aan de orde dat de voorgestelde wijziging meebrengt dat het slachtoffer dat een belastende verklaring aflegt, sneller op verzoek van de verdediging zal worden ondervraagd, nadat hij als getuige zal zijn beëdigd. Zij vrezen dat de advocaat van de verdachte het slachtoffer «op de grill zal leggen», hetgeen tot traumatische gevolgen voor het slachtoffer en zijn familie kan leiden. De eerste conclusie van deze leden is juist, maar is onontkoombaar, indien, zoals een aantal slachtoffers uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven, zij zich over de door hun gewenste uitspraak willen uitlaten. Dat een grondige ondervraging traumatische gevolgen bij het slachtoffer teweeg kan brengen kan ik niet op voorhand uitsluiten, maar ik wijs erop dat de rechter bevoegd is onheuse of onnodig kwetsende vragen, althans de beantwoording daarvan te beletten (artikel 293). Een andere mogelijkheid is dat hij bepaalt dat vragen van de verdediging door zijn tussenkomst worden gesteld (artikel 302). Ook de officier van justitie kan zich over de gepastheid van de vraagstelling of wijze van ondervraging uitlaten. Zowel de officier van justitie als de rechter heeft de opdracht erop toe te zien dat het slachtoffer correct wordt bejegend. Een theoretische mogelijkheid om ondervraging door de verdediging niet toe te laten, zou een schending van het ondervragingsrecht van de verdediging opleveren, omdat deze zich tegen belastende verklaringen moet kunnen verweren.

De leden van de SP-fractie willen weten hoe de rechter een beëdigde getuigenverklaring van het slachtoffer moet wegen ten opzichte van een niet beëdigde verklaring afgelegd tijdens het spreekrecht. De formele consequentie is dat de niet beëdigde verklaring in ieder geval niet mag bijdragen aan het bewijs, omdat de verdediging dan niet de mogelijkheid heeft gehad om van haar ondervragingsrecht gebruik te maken. Ten aanzien van de wel beëdigde getuige, tevens slachtoffer, is de rechter vrij in zijn waardering daarvan. Als hij dat wenselijk of noodzakelijk acht kan hij de verklaring als bewijsmiddel gebruiken, maar volgens zeer vaste jurisprudentie is de rechter geheel vrij in de waardering van wat hij als bewijsmiddel bruikbaar acht ter ondersteuning van een bewezenverklaring. Over de verhouding tot artikel 289 Sv heb ik mij hiervoor al uitgelaten. Deze leden willen weten of de Raad van State en de Raad voor de rechtspraak zich hierover hebben uitgelaten. De Raad van State heeft inderdaad over de gevaren van secundaire victimisatie gesproken, maar heeft dit gekoppeld aan het adviesrecht. Gelet op de duidelijke voorkeur van de Afdeling advisering voor het onbelemmerde spreekrecht houd ik het ervoor dat zij dit bezwaar dan minder groot achten. Ook de Raad voor de rechtspraak bespreekt de bezwaren van secundaire victimisatie in het licht van het voorgestelde adviesrecht; ook hier geldt dat de voorkeur van de Raad voor een uitsluitend ad hoc door de rechter te beperken spreekrecht meebrengt dat onder omstandigheden ondervraging door de verdediging zal moeten worden geduld. Over de wenselijkheid om onbeëdigde verklaringen van het slachtoffer toch bij het bewijs te betrekken heeft geen van beide adviesorganen zich uitgelaten. Dit ligt ook niet voor de hand na de uitspraak van de Hoge Raad van 6 maart 2012 (NJ 2012,574), waarin deze zich in een bijzonder geval mild toont ten aanzien van het gebruik van een verklaring van een niet spreekgerechtigde persoon door het gerechtshof ter ondersteuning van de beslissing over de straftoemeting, omdat deze van zodanig ondergeschikte betekenis was dat dit niet tot cassatie behoefde te leiden.

De leden van de SP-fractie vragen zich af of het wetsvoorstel niet tot gevolg heeft dat de verdediging zal pogen twijfel te zaaien aan de geloofwaardigheid en de integriteit van het slachtoffer. Zij wijzen erop dat dit risico in het verleden werd voorkomen door de officier van justitie mede tolk te maken van de belangen van het slachtoffer. De observatie van deze leden is in zoverre terecht dat naast het optreden van de officier van justitie die nog steeds ook kan opkomen voor de belangen van het slachtoffer, is erkend dat het slachtoffer eigen belangen en plichten heeft. Dit brengt mee dat een mondige burger zelf de gelegenheid moet krijgen om op de terechtzitting het woord te voeren; dat deze wens bestaat uit het meermalen aangehaalde evaluatieonderzoek van de invoering van het spreekrecht van K. Lens, A. Pemberton en M. Groenhuijsen, Tilburg 2010. Als deze burger goed wordt voorgelicht over de voor- en nadelen die zijn verbonden aan het uitoefenen van het verruimde spreekrecht, kan hij die afweging zelf maken. Hij kan ervan op aan dat Slachtofferhulp Nederland en de officier van justitie hem terzake goed kunnen inlichten.

De leden van de fractie van de ChristenUnie misten een reflectie op de wetenschappelijke inzichten uit de psychologie en de wetenschapstheorie die er zijn rond de oordeelsvorming van de rechter indien een rechter spreekt en/of zich uitlaat over de strafmaat. Zij wijzen op studies over de invloed van emotionele bijdragen of het noemen van een strafmaat door slachtoffers en in het bijzonder op een studie genaamd: Inside the judicial mind uit Cornell Law Review van 2001. In dit artikel wordt een aantal mechanismen die ten grondslag kunnen liggen aan veronderstellingen en misvattingen van rechters bij de beoordeling van (civiele en straf)zaken besproken.

Het gaat hier vooral om veronderstellingen waarvan de basis onvoldoende feitelijk of objectief, namelijk eenzijdig is vastgesteld; deze worden door de schrijvers cognitieve illusies genoemd. Dergelijke veronderstellingen kunnen leiden tot foutieve beslissingen of justitiële dwalingen.

Met dankzegging aan deze leden voor de attendering op dit interessante artikel, kan ik deze leden berichten dat de Stichting Studiecentrum Rechtspraak al geruime tijd cursussen organiseert die zijn bedoeld voor de verplichte nascholing van de zittende magistratuur en waarin aan deze aspecten aandacht wordt besteed. De wijze waarop rechters hun oordeel vormen en gebruik maken van wetenschappelijke inzichten die daarop van invloed kunnen zijn, staat dit jaar centraal in de vierdaagse cursus Rechterlijke oordeelsvorming van dit studiecentrum. Eén dag staat in het teken van onbewuste denkprocessen, intuïtie, hun invloed op oordeelsvorming en de wijze waarop men er verstandig mee kan omgaan. Eén dag wordt besteed aan een diepgaand en op de persoon gericht socratisch gesprek over o.a. de rechter als persoon en als professional, idealen, waarden en integriteit. Eén dag wordt besteed aan de mogelijkheden om oordeelsvorming te verrijken en aan de belemmeringen om tot een goede oordeelsvorming te komen. Eén dag wordt besteed aan noties van kennisleer en wetenschapstheorie. Vorige cursussen gingen in op het gebruik van Bayesiaanse logica bij het beoordelen van deskundigenonderzoek, het aannemen van statistische verbanden en waarschijnlijkheidsberekeningen, die b.v. aan de orde kunnen zijn bij het beoordelen van DNA-rapportage.

Meer dan het bevorderen en beschikbaar stellen van dergelijke algemene kennis kan vanuit de rechtspraak en het departement niet worden gedaan. Het doen van empirisch onderzoek naar de precieze totstandkoming van rechterlijke beslissingen kan vanwege het geheim van de raadkamer niet worden verricht. Nog los daarvan zal het evenmin mogelijk zijn om telkens de besluitvorming rond de vaste beslispunten opgesomd in de artikelen 348 en 350 te reconstrueren op een andere wijze dan uit het vonnis blijkt. De mate van invloed van het uitgeoefende spreekrecht – al dan niet in uitgebreide vorm – op de rechterlijke oordeelsvorming is, zoals hiervoor uiteengezet, niet goed te isoleren van de onderdelen van de rechterlijke beslissing waarbij zij betrokken worden; vooral bij de bewezenverklaring en de straftoemeting is het gewicht moeilijk te onderscheiden van de overige factoren die daarbij worden meegewogen. Wel wijs ik op de nieuwe wijze van motivering van rechterlijke beslissingen in het zogenaamde Promis-vonnis waarin zo duidelijk mogelijk wordt aangegeven welke zwaarwegende feiten en omstandigheden die op de terechtzitting aan de orde zijn geweest, tot de beslissing hebben geleid. Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden begonnen met een zogenaamde nulmeting, zodat het effect na inwerkingtreding ook niet kan worden gemeten.

Op de vraag van deze leden hoe ik de gevolgen voor de oordeelsvorming taxeer, antwoord ik dat de risico’s van de voorgestelde uitbreiding van het spreekrecht in de kern niet groter acht dan wat van een professionele rechter redelijkerwijs bij de beantwoording van deze vragen en de verslaglegging van zijn beslissingen kan worden gevergd. Ik wijs erop dat bij de beschrijving in voornoemde Amerikaanse studie van de vijf cognitieve illusies die o.a. tot tunnelvisie, onjuiste beoordeling of justitiële dwaling kunnen leiden, jurybeslissingen er slechter uitkwamen dan rechterlijke beslissingen. Bij jurybeslissingen ontbreken bovendien schriftelijke motiveringen.

Uit het voorgaande blijkt al dat de rechterlijke macht uitstekend in staat is een cursusaanbod tot stand te brengen dat aansluit op ontwikkelingen op het terrein van de algemene wetenschapsleer en de psychologie voor zover deze relevant zijn voor de rechterlijke taakuitoefening.

Openbare orde op de terechtzitting

De leden van de SP-fractie vragen naar de mogelijkheden voor het handhaven van een goede orde op de terechtzitting als het slachtoffer op de terechtzitting «behoorlijk wordt aangepakt» en de gemoederen hoger oplopen dan nu het geval is.

Ik verwijs deze leden kortheidshalve naar mijn antwoord op vragen van deze zelfde leden over het effect van de ondervraging op het slachtoffer. Een slachtoffer dat ervoor kiest in discussie te gaan met de verdachte over de toedracht van het strafbaar feit, zal -weliswaar tevoren geïnformeerd –, moeten aanvaarden dat hij over zijn lezing van het gebeurde vragen krijgt voorgelegd, die vanuit het perspectief van de verdediging ook kunnen inhouden dat gepoogd wordt twijfel te zaaien aan zijn integriteit en geloofwaardigheid.

Overig

De leden van de PVV-fractie merken op dat in de lopende strafzaak tegen de van verkrachting en moord verdachte De G. de stiefmoeder en -zuster van het slachtoffer Nicole van der Hurk geen spreekrecht hebben gekregen. Deze leden vragen of zij het niet schrijnend vindt dat in het voorliggende wetsvoorstel het onmogelijk blijft voor een stiefmoeder en -zuster van een vermoord meisje om spreekrecht te hebben.

Ik stel voorop dat dit wetsvoorstel betrekking heeft op de uitbreiding van de omvang van het spreekrecht en niet op de kring van spreekgerechtigden.

Over dit onderwerp heb ik onlangs (december 2015) vragen beantwoord van de leden van de Tweede Kamer, Swinkels en Bergkamp (D66), waarvan de kern was dat ik het vooralsnog niet opportuun acht om op basis van een tussenuitspraak van een rechtbank in eerste aanleg in een lopend proces aan te kondigen dat ik een wetswijziging ter zake zal bevorderen. Ik geef er de voorkeur aan om dit punt andermaal te bezien bij de aangekondigde evaluatie van dit wetsvoorstel, nadat het tot wet zal zijn verheven. Er is dan ook meer te zeggen over de omvang van het probleem en de wijze waarop het in de praktijk is aangepakt.

4. Verandering van karakter van het strafproces en financiële paragraaf

De leden van de SP-fractie stellen aan de orde dat het Nederlandse model tot op heden zo is dat het strafrechtelijk onderzoek voorafgaand aan de zitting plaatsvindt en dat de behandeling ter zitting zich zo veel mogelijk beperkt tot bespreking van de bewijsstukken. Zij menen dat door de uitbreiding van het spreekrecht een verschuiving plaats vindt naar een omvangrijker behandeling van de strafzaak ter zitting.

Ik kan deze mening niet zonder meer delen. Het is juist dat in Nederland van oudsher een procestraditie kent die inhoudt dat veel wordt afgedaan aan de hand van schriftelijke stukken. Het element van het slachtoffer dat zelf op de terechtzitting een verklaring aflegt is daarin weliswaar een verandering, maar het is niet zeker dat daardoor in het algemeen de behandeling van strafzaken per definitie omvangrijker wordt dan wel aanleiding geeft tot een uitbreiding van het onderzoek. Lang niet in alle gevallen zal het slachtoffer extra onderzoekswensen hebben die het pas op de zitting kenbaar maakt, waarop een reactie van de officier van justitie en de verdediging moet komen. Uiteindelijk blijft het de verantwoordelijkheid van de rechter om te beslissen over de omvang van het onderzoek op de terechtzitting en de vraag of hij voldoende geïnformeerd is om een deugdelijke beslissing op de vragen van artikel 348 en 350 te nemen. Daarmee is niet gegeven dat hij gehouden is te bewilligen in het onderzoek van ieder alternatief scenario dat hetzij vanuit de verdediging hetzij vanuit het slachtoffer wordt voorgelegd. Naarmate van de zijde van de verdediging of van het slachtoffer aannemelijk wordt gemaakt dat nader onderzoek wenselijk is, zal de rechter mede in het licht van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de volledigheid en de deugdelijkheid van het onderzoek op de terechtzitting, gehoord de officier van justitie en andere relevante procesdeelnemers, een beslissing over het honoreren van deze wensen moeten geven. Dit wijkt evenwel niet af van andere verzoeken die afkomstig zijn van slachtoffer of verdediging.

In aansluiting op eerdere opmerkingen van de Raad voor de rechtspraak over het karakter van het onderzoek op de terechtzitting bericht ik voorts dat ik nog in overleg ben met de Raad in verband met de bekostiging van de behandeling van strafzaken in de komende vijf jaar. In dat kader zal ook worden gesproken over de hoogte van de eerder ingediende claim van de Raad voor de uitvoering van een eerdere versie van dit wetsvoorstel.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven