34 082 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 24 november 2015

De memorie van antwoord van 20 oktober 2015 heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

1. Inleiding

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering. Zij hebben naar aanleiding daarvan nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de SP hebben met interesse kennisgenomen van de memorie van antwoord. Deze leden hebben een aantal aanvullende vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering. Zij willen de regering graag nog enkele nadere vragen voorleggen.

2. Doel van het wetsvoorstel

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat op enkele vragen is geantwoord dat dit mogelijk aan de orde kan komen bij de evaluatie. Zo zal de regering bezien of de vraag of het uitoefenen van het verruimde spreekrecht bijdraagt aan het herstel van de emotionele schade nog kan worden meegenomen in het reeds toegezegde evaluatieonderzoek. De memorie van antwoord benoemt dat de vier doelen die bij het oorspronkelijke wetsvoorstel uit 2005 golden, onverkort van kracht blijven, maar op de vraag van deze leden of op alle vier de doelen gereflecteerd zal worden, komt nog nader bericht. De regering geeft aan dat ze de vragen die in het kader van de evaluatie zullen worden gesteld, nog niet heeft. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom niet op dit moment van de wetsbehandeling al kan worden gesteld dat de wet geëvalueerd zal worden met de vier doelen die als referentiepunt beoogd werden.

3. Aanpassing wettelijke regeling

Ingekomen reacties

In de adviezen van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en het College van procureurs-generaal wordt de verwachting uitgesproken dat procedures langer zullen duren, omdat het advies van het slachtoffer aanleiding kan geven tot (juridische) discussie in de rechtszaak en aanvullende getuigenverhoren.2 Omdat hier bij de planning van de duur van de zitting beperkt rekening mee wordt gehouden om de zittingstijd optimaal te benutten, is het gevolg dat zittingen worden geschorst en aangehouden. Rekken van een zaak kan in het belang van de verdachte zijn, omdat de duur van de procedure invloed kan hebben op de omvang van de straf(maat). Daarnaast kan een beslissing van de rechter naar aanleiding van het advies van het slachtoffer leiden tot extra mogelijkheden tot appel. Het is voor de verwerking van de slachtoffers ook van belang dat de procedures niet te lang duren. De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre met het onderhavige wetsvoorstel dan wel op andere wijze eraan kan worden bijgedragen dat de procedures niet (veel) langer zullen duren.

De NOvA brengt naar de mening van de aan het woord zijnde leden terecht in het advies onder de aandacht dat in artikel 289 Sv het uitgangspunt is opgenomen dat een getuige buiten de zittingszaal verblijft teneinde een mogelijke beïnvloeding van een door deze getuige af te leggen verklaring te voorkomen. Het onderhavige wetsvoorstel gaat ervan uit dat een ter zitting aanwezig slachtoffer dat gebruik maakt van het spreekrecht en dat ook gebruik wenst te maken van het adviesrecht, pas na het gebruikmaken van het adviesrecht eventueel op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte als getuige kan worden beëdigd. Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat de betreffende mogelijke getuige wel bij de behandeling ter zitting aanwezig is. Bij het afleggen van een getuigenverklaring door het slachtoffer valt niet uit te sluiten dat hetgeen naar voren is gebracht ter zitting, invloed heeft op de verklaring van het slachtoffer. De leden van de SP-fractie vragen de regering of dit kan worden voorkomen door het spreekrecht te laten plaatsvinden voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling ter zitting of aan het begin daarvan. Zij stellen voorts de vraag wat de visie van de Raad voor de rechtspraak hierop is.

Uitoefening van het spreekrecht

Uit de memorie van toelichting blijkt dat het slachtoffer bij de uitoefening van zijn/haar spreekrecht, voor zover het gaat om een verwoording van zijn/haar ervaringen, in beginsel geen vragen heeft te dulden en dat deze verklaring niet voor weerlegging vatbaar is. Daarbij blijft de bestaande situatie gehandhaafd dat een slachtoffer dat gebruik maakt van zijn/haar spreekrecht, niet wordt beëdigd en dat het slachtoffer dat een belastende verklaring aflegt, wel als getuige wordt beëdigd. De leden van de SP-fractie wijzen erop dat het in de verwachting ligt, al is het maar om hoor en wederhoor toe te passen, dat de advocaat van de verdachte het slachtoffer ter zitting als beëdigd getuige zal willen horen, indien het slachtoffer tijdens het gebruik van zijn/haar spreekrecht een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd. Deze leden wijzen er voorts op dat de advocaat het slachtoffer «op de grill zal leggen», wat opnieuw tot zeer traumatische gevolgen voor het slachtoffer en de familie kan leiden. Te denken valt aan gedetailleerde vragen over een zedenmisdrijf tijdens de openbare behandeling van de zitting. Voornoemde leden onderstrepen dat met name voor de onderhavige categorie aan slachtoffers dit een behoorlijke impact zal hebben waar geen rechter, slachtofferadvocaat of medewerker van Slachtofferhulp Nederland iets aan kan doen. Dit kan niet veranderd worden door het opnemen van een wettelijke bepaling waarin de rechter erop dient toe te zien dat slachtoffer of diens nabestaanden correct worden bejegend, aldus deze leden. Daar komt nog het volgende bij. Op dit moment kan het slachtoffer alleen iets zeggen over de impact die het misdrijf voor hem/haar heeft gehad. Een verzoek van de advocaat van de verdachte om het slachtoffer als beëdigd getuige te horen zal thans veelal worden afgewezen op basis van het noodzakelijkheidscriterium. Zodra het slachtoffer onder de nieuwe regeling belastend kan gaan en gaat verklaren, zal er voor de advocaat van de verdachte wel reden zijn om het slachtoffer ter zitting als beëdigd getuige te willen horen en zal de rechter dit verzoek ook moeten honoreren. Gelet op het voorgaande vragen de leden van de SP-fractie de regering of met het wetsvoorstel niet het tegenovergestelde effect wordt bereikt, namelijk dat een slachtoffer nog erger getraumatiseerd uit de strafzaak komt.

De aan het woord zijnde leden vragen de regering voorts hoe de rechter bij de weging van het bewijs met een getuigenverklaring dient om te gaan, die door het slachtoffer is afgelegd, na kennisneming van de inhoud ter zitting (beïnvloede getuigenverklaring) en met een niet-beëdigde verklaring afgelegd tijdens het spreekrecht. Deze leden vragen de regering wat de visie van de Raad voor de rechtspraak en de Afdeling advisering van de Raad van State hierop is en hoe het onderhavige wetsvoorstel (het toestaan van het slachtoffer, de mogelijke getuige, bij de behandeling ter zitting) zich verhoudt ten opzichte van artikel 289 Sv (het uitgangspunt dat de getuige buiten de zittingszaal verblijft teneinde een mogelijke beïnvloeding van een door deze getuige af te leggen verklaring te voorkomen).

Een negatief bijverschijnsel van het wetsvoorstel zou kunnen zijn dat het onderwerp van de zitting in negatieve zin zal verschuiven naar het slachtoffer, in die zin dat de advocaat van de verdachte de focus zal trachten te leggen op de geloofwaardigheid en de integriteit van het slachtoffer door het oproepen van het slachtoffer als getuige na het afleggen van het gebruik van het spreekrecht. Door in het afgelopen 200 jaar het openbaar ministerie mede namens het slachtoffer te laten optreden kon dit worden voorkomen. De leden van de SP-fractie stellen de vraag of het hiervoor beschrevene geen ongewenst risico van het wetsvoorstel is. Graag de reactie van de regering.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben in het voorlopig verslag gevraagd naar de gevolgen van de verruiming van het spreekrecht, al dan niet bewust, op de oordeelsvorming van de rechter. Zij hebben reeds uit de memorie van antwoord begrepen dat de regering onderkent dat de taak van een rechter niet eenvoudiger wordt en dat zij in overleg met de Raad voor de rechtspraak een cursus ter voorbereiding overweegt. Deze leden vinden dit antwoord te beknopt en stellen daarom enkele nadere vragen. Zij begrijpen namelijk dat het effect op de (onbewuste) oordeelsvorming van de rechter met betrekking tot het huidige wetsvoorstel niet is onderzocht. Zij missen in het antwoord echter een reflectie op de wetenschappelijke inzichten die er wel zijn rond de oordeelsvorming van de rechter indien een slachtoffer spreekt en/of zich uitlaat over de strafmaat. Deze leden wijzen bijvoorbeeld naar het artikel «Inside the judicial mind»3 maar ook op studies die daarna volgden over de invloed van emotionele bijdrages of het noemen van een strafmaat door slachtoffers. De leden vragen de regering om in het licht van deze bevindingen nader toe te lichten of het wetsvoorstel in dit opzicht risico's in zich draagt en hoe zij deze denkt te minimaliseren. Heeft de regering hierover contact gehad met de rechtspraak en deskundigen op dit terrein en zo ja, wat waren de uitkomsten? Zij vragen voorts hoe de regering de gevolgen voor de oordeelsvorming nu taxeert en hoe zij dit zal verifiëren als de wet in werking is.

Openbare orde ter zitting

De leden van de SP-fractie vragen de regering of de openbare orde ter zitting nog wel te garanderen is, zodra het slachtoffer ter zitting behoorlijk aangepakt zal gaan worden, omdat vermoedelijk dan de gemoederen meer dan nu behoorlijk zullen gaan opspelen.

Overig

De leden van de PVV-fractie merken op dat in de lopende strafzaak tegen de van verkrachting en moord verdachte De G. de stiefmoeder en -zuster van het slachtoffer Nicole van der Hurk geen spreekrecht hebben gekregen. Deze leden vragen de regering of zij het niet schrijdend vindt dat in het voorliggende wetsvoorstel het onmogelijk blijft voor een stiefmoeder en -zuster van een vermoord meisje om spreekrecht te hebben.

Voorts vernemen voornoemde leden graag van de regering of zij het standpunt onderschrijft dat het zeer wenselijk is dat in artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zal worden opgenomen dat het spreekrecht ook toekomt aan hen die in een duurzaam verband met het slachtoffer hebben samengeleefd. Zo nee, waarom niet?

4. Verandering van karakter van het strafproces en financiële paragraaf

Het Nederlandse model is tot op heden zo dat het strafrechtelijk onderzoek voorafgaand aan de zitting plaatsvindt en dat de behandeling ter zitting zich zo veel mogelijk beperkt tot bespreking van de bewijsstukken. Door de uitbreiding van het spreekrecht vindt een verschuiving plaats naar een omvangrijkere behandeling van de strafzaak ter zitting. Te denken valt aan onderzoekswensen die het slachtoffer ter zitting kan doen, het horen van het slachtoffer en de verklaring van het slachtoffer ter zitting, de onderzoekswensen van het openbaar ministerie en de verdachte die daar weer uit voortvloeien et cetera. De leden van de SP-fractie stellen de regering de vraag of dit een wenselijke ontwikkeling is, mede gezien het kostenaspect.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Engels (D66), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Swagerman (VVD), Strik (GL), Backer (D66), Knip (VVD), Barth (PvdA), Beuving (PvdA), Hoekstra (CDA), P. van Dijk (PVV), Schouwenaar (VVD), Schrijver (PvdA), Bikker (CU), Bredenoord (D66), Van Dijk (SGP), Markuszower (PVV), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van Weerdenburg (PVV), Wezel (SP).

X Noot
2

Bijlagen bij Kamerstukken II 2014–2015, 34 082, nr. 3 (advies van 3 december 2013 resp. 21 januari 2014).

X Noot
3

C. Guthrie, J.J. Rachlinski en A.J. Wistrich, «Inside the Judicial Mind», Cornell Law Review (2001), 86, 777.

Naar boven