34 057 (R2043) Goedkeuring van het op 18 mei 2007 te Nairobi tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake het opruimen van wrakken (Trb. 2008, 115)

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk d.d. 7 mei 2014 en het nader rapport d.d. 9 oktober 2014, aangeboden aan de Koning door de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 31 maart 2014, no.2014000644, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het op 18 mei 2007 te Nairobi tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake het opruimen van wrakken, 2007 (Trb. 2008, 115), met memorie van toelichting.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 31 maart 2014, nr. 2014000644, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 mei 2014, nr. W14.14.0084/IV/K, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft de strekking van het voorstel van rijkswet, maar maakt daarbij een kanttekening over de toelichting waarin wordt verwezen naar het internationaal gewoonterecht.

De toelichting vermeldt dat de kuststaat op grond van het internationaal gewoonterecht maatregelen kan treffen ter bescherming van diens veiligheid en vitale belangen, ingeval van gevaar voor de scheepsveiligheid buiten de territoriale zee.2

Voor de ontwikkeling van internationaal gewoonterecht is onder meer van belang dat sprake is van een constante en uniforme statenpraktijk, gedurende een bepaalde periode. Voorts dient de overtuiging te bestaan dat deze statenpraktijk rechtens noodzakelijk is (opinio iuris sive necessitatis»).3 De Afdeling merkt op dat de toelichting niet vermeldt op grond waarvan aangenomen wordt dat de te treffen maatregelen voldoen aan deze voorwaarden voor het vormen van internationaal gewoonterecht.

Een adequate toelichting is temeer van belang omdat tijdens de onderhandelingen over het onderhavige verdrag het standpunt naar voren is gebracht dat het treffen van maatregelen in de exclusieve economische zone (te weten het opruimen van een wrak) bij gevaar of belemmering van de scheepvaart niet zijn grondslag kan vinden in het gewoonterecht. Dit standpunt is niet betwist door «the legal committee» van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).4

Gelet op het vorenstaande adviseert de Afdeling om in de toelichting te concretiseren op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van internationaal gewoonterecht om in geval van gevaar voor de scheepsveiligheid buiten de territoriale zee maatregelen te treffen.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk aanleiding tot het maken van één opmerking. Zij geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het advies aandacht zal zijn geschonken.

Het advies heeft geleid tot het inzicht dat de verwijzing in het algemene deel van de memorie van toelichting naar internationaal gewoonterecht is geschrapt. Tevens is naar aanleiding hiervan het voorstel van wet houdende regels ten aanzien van de bestrijding van maritieme ongevallen, met inbegrip van wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten, ter uitvoering van het op 18 mei 2007 tot stand gekomen Verdrag van Nairobi inzake het opruimen van wrakken aangepast. De reikwijdte van dit voorstel is wat betreft in de exclusieve economische zone te treffen maatregelen beperkt tot hetgeen voortvloeit uit het op 29 november 1969 te Brussel tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake optreden in volle zee bij ongevallen die verontreiniging door olie kunnen veroorzaken, 1969 (Trb. 1970, 197). Hiermee is dit voorstel van rijkswet niet meer mede gebaseerd op internationaal gewoonterecht.

De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten van Aruba, aan die van Curaçao en aan die van Sint Maarten, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State van het Koninkrijk,

J.P.H. Donner

Ik moge U, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten te zenden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans


X Noot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Paragraaf 2 van de toelichting.

X Noot
3

Zie onder meer North Sea Continental Shelf case (1969) ICJ 3 en Nicaragua v United States (1986) ICJ 14.

Naar boven