34 054 Interparlementaire conferentie onder Artikel 13 van het Begrotingspact

D/ Nr. 4 VERSLAG VAN EEN INTERPARLEMENTAIRE CONFERENTIE

Vastgesteld 16 maart 2016

Op 17 februari 2016 vond in het Europees Parlement in Brussel de Interparlementaire Conferentie over Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie plaats. Als parlement van het land dat het EU-Raadsvoorzitterschap bekleedt in de eerste helft van 2016, organiseerden de Staten-Generaal deze conferentie – gezamenlijk met het Europees Parlement – binnen het kader van de parlementaire dimensie van EU-voorzitterschap. Als onderdeel van deze parlementaire dimensie organiseert het Nederlandse parlement een zestal interparlementaire conferenties.

De voorbereiding van deze conferentie werd ter hand genomen door een Politieke Voorbereidingsgroep (PVG) bestaande uit de heren Harbers (voorzitter, VVD) en Koolmees (D66) uit de Tweede Kamer en de heren Elzinga (SP) en Postema (ondervoorzitter, PvdA) uit de Eerste Kamer. De ambtelijke ondersteuning is verzorgd door de staven van de commissies Financiën van beide Kamers en de heer Rijks, griffier van de PVG.

Aan de conferentie op 17 februari namen de volgende leden deel. Vanuit de Eerste Kamer de heer Backer (D66), de heer Elzinga (SP), de heer Postema (PvdA), mevrouw Prast (D66), de heer Van Apeldoorn (SP), en de heer Van Rooijen (50PLUS). Vanuit de Tweede Kamer de heer Duisenberg (VVD), de heer Harbers (VVD), de heer Nijboer (PvdA), de heer Groot (PvdA), de heer Koolmees (D66) en de heer Omtzigt (CDA).

De delegatie brengt als volgt verslag uit.

Achtergrond en samenloop met EP-conferentie over het Europees semester

Het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie impliceert een verplichting voor de lidstaten om te streven naar een structureel begrotingsevenwicht en convergentie van de economieën van de deelnemende landen. Artikel 13 voorziet in samenwerking tussen de parlementen van de lidstaten en het Europees Parlement.

De conferentie heeft plaatsgevonden in de zogeheten «Europese Week» van het Europees Parlement en is voorafgegaan door een «interparlementaire commissie bijeenkomst» over het Europees semester, die het Europees Parlement op 16 februari organiseerde. Een groot aantal leden van de delegatie is ook bij die bijeenkomst aanwezig geweest. Beide conferenties zijn verbonden met een diner op dinsdagavond 16 februari. Het diner is geopend door de voorzitter van het Europees Parlement, de heer Schulz, de voorzitter van de Eerste Kamer, mevrouw Broekers-Knol en de voorzitter van de Tweede Kamer, mevrouw Arib.

Opening conferentie

De conferentie word geopend met inleidende woorden van de voorzitter van het Europees Parlement, de heer Schulz en de voorzitter van de Tweede Kamer, mevrouw Arib. De heer Schulz geeft de conferentie als hoofdboodschap mee dat coördinatie van economisch beleid niet gaat over het verlies van soevereiniteit, maar om het delen van zorgen en oplossingen. Mevrouw Arib benadrukt dat samenwerking tussen de EU-lidstaten cruciaal is daar het meer en meer duidelijk wordt dat Europese zaken feitelijk binnenlandse zaken zijn geworden. Zij stelt dat begrotingsdiscipline weliswaar niet altijd populair of makkelijk is, maar het is wel succesvol gebleken voor het herstel van vertrouwen in de Europese economie. De uitwisseling van ervaringen is daarbij heel belangrijk en dat is precies het doel van de interparlementaire bijeenkomst.

De conferentie bestaat uit drie inhoudelijke sessies. Hieronder wordt per deelsessie een beknopte samenvatting gegeven.

Sessie 1: Parliaments’ experiences with enhanced economic coordination and governance

De eerste sessie is gericht op de uitwisseling van ervaringen en best practices in de lidstaten ten aanzien van de acties en maatregelen ter bevordering van de economische groei, inclusief de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, convergentie en concurrentievermogen (zoals geformuleerd in artikel 9 van het Verdrag). De heer Backer, tweede ondervoorzitter van de Eerste Kamer, leidt de sessie in. Hij benadrukt daarbij dat het belangrijkste doel van de dag is om te leren van elkaars ervaringen. Het Verdrag biedt een externe autoriteit die de nationale begrotingen analyseert en aanreikt hoe de begrotingsdiscipline versterkt kan worden en de economieën van de lidstaten kunnen convergeren, maar de verreikende impact van de begrotingscyclus behoeft een sterkere (parlementaire) legitimiteit.

De eerste spreker is de heer Dijsselbloem, voorzitter van de Eurogroep. Hij geeft een globaal beeld van de actuele economische situatie in de EU en bespreekt de stand van zaken met betrekking tot de voorstellen voor verdieping van de EMU, zoals vastgelegd in het zogenaamde Five Presidents’ Report. Hij benadrukt daarbij dat de EU zich weliswaar in een periode van economisch herstel bevindt maar dat dit herstel nog zeer broos is, en voor een belangrijk deel te danken is aan een aantal aspecten die een positieve invloed hebben op de economische groei zoals de lage olieprijs en het ruime monetaire beleid. Tegelijkertijd kampen vele lidstaten nog met een hoge (jeugd)werkloosheid. Het belangrijkste doel van het Five Presidents’ Report is meer economische convergentie tussen de lidstaten. Hij stipt een aantal zaken aan die daarbij van belang zijn zoals het opvolgen van landenspecifieke aanbevelingen en het instellen van een comité voor het concurrentievermogen in elke lidstaat. Tot slot benadrukt hij het belang van de vervolmaking van de bankenunie. Hij geeft aan geen voorstander te zijn van een al de centralistische aanpak, maar benadrukt de noodzaak van «ownership» bij de lidstaten bij het naleven van de verdragsverplichtingen.

De heer Vendrik, vicepresident van de Algemene Rekenkamer, stelt op basis van eerder onderzoek dat de lidstaten zich slecht aan de (nieuwe) begrotingsregels hebben gehouden en dat hier niet, of nauwelijks, op is in gegrepen door de Europese Commissie. Deels is dit te wijten aan de complexiteit van de regels. Vereenvoudiging van indicatoren, en een betere onderlinge afstemming van regelgeving, zou dan ook winst zijn. Tevens pleit hij voor uniformering van economische en financiële rapportages. Tot slot benadrukt hij het belang van parlementaire controle. De recente voorstellen voor meer transparantie van de Eurogroep bijeenkomsten worden dan ook verwelkomd. In dat perspectief wordt nog opgemerkt dat de positie van voorzitter van de eurozone geen formele status heeft.

Mevrouw Rabault, rapporteur van de commissie voor Financiën van de Franse Nationale Assemblée, gaat in op de Franse situatie. Zij stelt dat Frankrijk strikt genomen niet voldoet aan de eisen maar dat het land wel een enorme inspanning heeft verricht ten aanzien van structurele hervormingen en begrotingsdiscipline. Zij vraagt zich af of dit niet ten koste is gegaan van werkgelegenheid en economische groei. Daarvoor zijn immers investeringen nodig, aldus mevrouw Rabault. Verder stelt ze vast dat heel weinig parlementariërs het concept van structureel begrotingsevenwicht begrijpen. Iets meer actieve ondersteuning daarbij van de Europese Commissie zou wat haar betreft op zijn plaats zijn. Tot slot stelt ze dat de Europa 2020-doelstellingen meer aandacht zouden behoeven in de discussie rond economische convergentie en begrotingsdiscipline.

De heer Gualtieri, voorzitter van de commissie voor economische en monetaire zaken van het EP, betoogt dat het mogelijk moet zijn om verantwoordelijk fiscaal beleid te combineren met beleid dat economische groei stimuleert. Hij benadrukt daarbij het belang van benchmarks. Hij merkt voorts op dat het oorspronkelijke Stabiliteits- en Groeipact ontworpen is in een periode met hoge rentetarieven en dat actuele ontwikkelingen wellicht actiever betrokken zouden kunnen worden bij het toekomstig ontwerp van het Europees economisch bestuur. Daarbij wordt ook de mogelijkheid van een Europese «Minister» van Financiën en een macro-economische stabilisatiefunctie genoemd. Tot slot stelt hij dat regels niet ter discussie zouden moeten staan omdat het enige waar de financiële markt om geeft vertrouwen en stabiliteit is.

Tijdens de discussie komen vele aspecten van economisch beleid aan bod, evenals de vraag welke beleidskeuzes daarbij kunnen, of moeten, worden gemaakt. Een gedeelde zorg van de parlementariërs is of, en hoe, er aan uniforme eisen kan worden voldaan terwijl de situatie in de lidstaten zo verschillend is. Tevens wordt het belang van goede informatie en goede indicatoren benadrukt. Door de deelnemers wordt vaak gewezen op het belang van nationale verantwoordelijkheid voor het opvolgen van de landenspecifieke aanbevelingen, maar er is ook ingebracht dat er dan ook wel reëel zicht moet zijn op convergentie.

Sessie 2: Budgetary policy – the effects of budgetary coordination

De tweede sessie richt zich op de procedures die in de verschillende lidstaten worden gehanteerd om de budgettaire coördinatie in de EU mogelijk te maken, en welke rol daarbij is weggelegd voor de nationale parlementen. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de rol van onafhankelijke begrotingsautoriteiten. Tevens wordt een werkdocument van het EP gedeeld dat ten doel heeft te komen tot een macro-economische stabilisatiefunctie. De inleiding van de sessie wordt verzorgd door de heer Arthuis, voorzitter van de Begrotingscommissie van het EP. De discussie wordt geleid door de heer Duisenberg, voorzitter van de commissie voor Financiën van de Tweede Kamer.

De eerste spreker is de heer Moscovici, Europees Commissaris voor Economische en Financiële Zaken, Belastingen en Douane-Unie. Hij benadrukt het belang van ex-ante controle; de coördinatie van begrotingsbeleid. Daarbij worden nationale begrotingsplannen besproken en ervaringen uitgewisseld ten aanzien van de kwaliteit en effectiviteit van overheidsuitgaven. Hij benadrukt dat nationale parlementen met name een verantwoordelijkheid hebben bij de vaststelling van de concept begroting door hun regering. Hij roept in het bijzonder op tot dialoog. Ten aanzien van een macro-economische stabilisatiefunctie geeft hij aan dat dit gepaard zou moeten gaan met democratische controle op het niveau van de Eurozone, hetgeen op dit moment nog problematisch is, en daardoor ongewenst.

De heer Boccia, voorzitter van de commissie voor Financiën, Planning en Begrotingszaken van het Italiaanse Huis van Afgevaardigden, betoogt dat Italië weliswaar heeft voldaan aan alle formaliteiten maar nog steeds kampt met lage economische groei. Tegelijkertijd heeft de crisis een zware wissel getrokken op sociale voorzieningen en investeringen. Hij roept de lidstaten op om gezamenlijk na te denken over manieren waarop convergentie hand in hand kan gaan met economische groei. Hij steunt daarbij het idee voor een aparte begroting voor de Eurozone.

Vervolgens wordt door de twee rapporteurs van het EP voor een begrotingscapaciteit voor de eurozone, mevrouw Berès en de heer Böge, hun werkdocument gepresenteerd. Zij betogen dat een dergelijke voorziening daadwerkelijk zou kunnen bijdragen aanmeer convergentie tussen de lidstaten van de Eurozone. Tevens zou het de lidstaten beter in staat stellen om gemeenschappelijke uitdagingen, zoals de vluchtelingencrisis, het hoofd te bieden. De EU is niet alleen een gemeenschappelijke markt maar ook een waardengemeenschap. Solidariteit is daarbij van groot belang. Onderlinge economische en sociale verschillen moeten worden teruggebracht. De rol van nationale parlementen is daarbij van bijzonder belang, aldus de rapporteurs.

Tijdens de discussie wordt door de aanwezige parlementariërs vaak gesproken over het belang van convergentie en coördinatie. Over de manier waarop dat zou moeten, en kunnen, worden gerealiseerd bestaat echter geen overeenstemming. Het gebrek aan democratische legitimiteit van centrale en technische instellingen wordt ter discussie gesteld. Interpretatie en handhaving van regels is cruciaal maar wie krijgt daarvoor de bevoegdheid, en hoe wordt dat gecontroleerd? De huidige discussie over de toepassing van flexibiliteit onder het Stabiliteits- en Groeipact is een goed voorbeeld van de dilemma’s die hierbij spelen. Verschillende sprekers benadrukken dat de samenwerking tussen nationale parlementariërs en leden van het EP hierbij cruciaal is; een bevestiging dat de interparlementaire bijeenkomst van belang is.

Sessie 3: Future scenarios for investments in a competitive EU: opportunities and challenges

De laatste sessie van de dag wordt gezamenlijk voorgezeten door de heer Händel, voorzitter van de commissie Werkgelegenheid en Sociale Zaken van het EP en de heer Duisenberg, voorzitter van de commissie voor Financiën van de Tweede Kamer. Mevrouw Van Geest, directeur van het Centraal Planbureau en mevrouw Kiviniemi, plaatsvervangend secretaris-generaal van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) geven beiden een inleiding, waarna er gelegenheid is voor discussie. De centrale vraag is op welke wijze investeringen zouden kunnen worden gestimuleerd om een maximaal positief effect op een concurrerende economie mogelijk te maken.

Mevrouw Van Geest constateert dat er tijdens de crisis een duidelijke achteruitgang in investeringen heeft plaatsgevonden. De daling is vooral te wijten aan bedrijfsinvesteringen en investeringen in huisvesting. De publieke investeringen zijn redelijk op peil gebleven. Zij beargumenteert dat er in het bijzonder zou moeten worden geïnvesteerd in innovatie en onderwijs. Tevens zou er geld vrijgespeeld moeten worden om structurele hervormingen mogelijk te maken. Mevrouw Kiviniemi stelt dat de Europese economie het meest te winnen heeft van een versterkte gemeenschappelijke markt. In harmonisering van regelgeving valt nog veel voortgang te boeken. Verder beargumenteert zij dat investeringen weliswaar van groot belang zijn maar dat alleen investeringen in kwalitatief hoogwaardige doelen een belangrijk lange termijn effect hebben. De voornaamste redenen dat bedrijfsinvesteringen achterblijven zijn onzekerheid en structurele factoren.

Uit de discussie blijkt dat de situatie in de lidstaten nogal verschillend van aard is. Een bepaalde structuur van de economie leidt tot een specifieke investeringsbehoefte. Vandaar dat de wens bestaat om het beleid daarop aan te passen. Zo zijn niet alle parlementariërs even enthousiast over het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI). Er wordt onder meer aangegeven dat alleen al de definitie van een Midden- of Kleinbedrijf per lidstaat erg kan verschillen. Als suggestie wordt meegegeven om nationale investeringsbanken een grotere rol te laten spelen. Andere sprekers hebben een voorkeur voor een grotere rol van private marktpartijen. Ook over de sectoren waarin geïnvesteerd zou moeten worden bestaat geen overeenstemming. Zowel investeringen in traditionele bedrijfstakken als innovatieve technologieën worden gepropageerd. Tenslotte staat ook het aandeel subsidie-investering nog ter discussie.

Mevrouw Kiviniemi concludeert dat er niet altijd tussen het een of het ander gekozen dient te worden. Zo trekken publieke investeringen volgens haar private investeringen aan en dragen investeringen in flankerend beleid bij aan een gunstig investeringsklimaat. Volgens mevrouw Van Geest valt er tenslotte ook nog winst te behalen uit aanpassing van ineffectief beleid en het terugdringen van administratieve lasten.

De beide voorzitters kijken bij de sluiting van de conferentie terug op een geslaagde dag waarin veel ervaringen zijn uitgewisseld en het belang van samenwerken met als doel een sociale, inclusieve en concurrerende Europese economie is onderstreept.

De volgende bijeenkomst van de interparlementaire conferentie betreffende het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie zal in oktober plaatsvinden in Bratislava, onder Slovaaks voorzitterschap.

Namens de delegatie van de Eerste Kamer, Backer

Namens de delegatie van de Tweede Kamer, Harbers

De griffier van de interparlementaire conferentie, Rijks

De griffier van de delegatie van de Eerste Kamer, Van Dooren

De griffier van de delegatie van de Tweede Kamer, Van den Eeden

Naar boven