34 053 Vaststelling van bepalingen op het gebied van jeugdverblijven (Wet op de jeugdverblijven)

Nr. 34 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2015

Tijdens de plenaire behandeling van het voorstel van wet op de jeugdverblijven (Kamerstuk 34 053) heb ik uw Kamer bij wijze van preadvies het amendement met Kamerstuk 34 053, nr. 26 van de leden Heerma en Potters ontraden, in het bijzonder wat betreft het aspect «integratie» (Handelingen II 2014/15, nr. 98). Het amendement strekt ertoe om actief burgerschap en integratie expliciet onderdeel uit te laten maken van de wettelijk verplichte kwaliteitsvoorschriften voor jeugdverblijven. Met het oog op de stemmingen over het wetsvoorstel, heb ik uw Kamer toegezegd om, in aanvulling op mijn betoog van het preadvies, in een brief in te gaan op de technische aspecten. Met deze brief geef ik invulling aan die toezegging.

Dit wetsvoorstel ziet op een algemeen omschreven doelgroep en stelt de veiligheid en het welzijn van minderjarigen centraal. Bij de vormgeving van het wetsvoorstel heb ik gezocht naar de balans tussen enerzijds de oprechte zorgen over de integratie van kinderen in onze samenleving en anderzijds de waarborgen die de grondrechten met betrekking tot de vrijheid van ouders bieden. Een belangrijke overweging daarbij is dat met uiterste zorgvuldigheid moet worden omgegaan met de grote mate van vrijheid van ouders om hun eigen leven in te richten, hun kinderen op te voeden en daarin keuzes te maken. Dat omvat mede de keuze van ouders hun kinderen bij een mono-etnische school, een mono-etnisch internaat of een mono-etnisch religieus getinte opleiding onder te brengen. De kern van mijn bezwaar is, dat wetgeving niet het belangrijkste instrument is om integratie te bevorderen. Bovendien heb ik aangegeven, dat integratieaspecten in het verlengde liggen van de verplichtingen rond een gezond pedagogisch klimaat.

Tijdens het debat heb ik aangegeven bereid te zijn te kijken naar een oplossing voor bovengenoemde bezwaren. Ik geef uw Kamer in overweging het amendement te wijzigen door de toevoeging aan artikel 3, eerste lid, onder g, te beperken tot burgerschap. In de toelichting van het amendement kan worden verwezen naar burgerschap en (sociale) integratie als onderdeel van het pedagogisch beleid en klimaat, waarmee indirect de integratie wordt bevorderd zonder het proportionaliteitsbeginsel te schenden.

Operationaliseren begrip integratie

De verankering in wetgeving van integratie zoals verwoord in amendement nr. 26 stuit op technische bezwaren. Nergens is in Nederlandse wet- en regelgeving een omschrijving opgenomen van het begrip integratie, ook niet na jaren van intensief debat over integratie en het integratiebeleid. Dit noopt immers tot een omschrijving en nadere uitwerking van dat begrip. Dat is ook binnen de context van deze wet onuitvoerbaar bij gebrek aan objectieve, harde en meetbare normen waarop gemeente als toezichthouder kan toetsen of aan de wettelijke taak van een jeugdverblijf is voldaan.

Juridische aspecten

Proportionaliteit

Bij de behandeling van het wetsvoorstel op 18 juni jl. heb ik aangegeven dat bij de vormgeving van dit wetsvoorstel een zorgvuldige belangenafweging is gemaakt, mede op basis van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State waarin wordt gesteld dat het de overheid niet past om in de wijze van verzorging en opvoeding door de ouders te treden. Daarom is de inmenging in de vrijheid van ouders om de opvoeding van hun kinderen naar eigen inzicht vorm te geven zo gering mogelijk gehouden en proportioneel aan de belangen die met het toezicht zijn gediend: het waarborgen van de veiligheid en het welzijn van de kinderen.

Artikel 8 EVRM

Het wetsvoorstel sluit aan bij het ouderlijk gezag dat in ons rechtssysteem geldt: ouders oefenen primair het gezag uit over hun minderjarige kinderen en hebben daarbij een grote mate van vrijheid. Dit is een belangrijk recht van ouders, onder meer beschermd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM): een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

Het tweede lid van artikel 8 EVRM bevat een limitatieve opsomming van de gronden voor inmenging van de overheid op dit recht. Die uitzonderingen zien op zaken als nationale veiligheid, het voorkomen van strafbare feiten of de bescherming van de gezondheid of goede zeden. Het toevoegen van integratiedoelstellingen aan het wetsvoorstel zou moeten voldoen aan een van de gronden uit het tweede lid en daarnaast de toets moeten kunnen doorstaan die het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen in zijn jurisprudentie heeft ontwikkeld. Daarbij komen de volgende vragen aan de orde:

  • Is de inmenging bij wet voorzien (rechtszekerheid, verbod van willekeur);

  • Is met de inmenging een gerechtvaardigd belang, genoemd in het tweede lid, gediend;

  • Is de inmenging noodzakelijk in een democratische samenleving. Daarbij is enerzijds de vraag of er sprake is van een dringende maatschappelijke behoefte en anderzijds de vraag of de maatregel proportioneel is; is er sprake van een «fair balance» tussen het met de inmenging gediende algemeen belang en de bescherming van fundamentele rechten van betrokkene.

Mocht er al een rechtvaardigingsgrond worden gevonden voor de inmenging dan is het nog zeer de vraag of het voorgestelde amendement de proportionaliteitstoets kan doorstaan. Het waarborgen van de veiligheid en het welzijn van minderjarigen is, anders dan het waarborgen van de integratie van minderjarigen, wèl een rechtvaardiging voor een inmenging in het ouderlijk gezag die deze toets kan doorstaan.

Verbod op discriminatie

Tevens komt met het opnemen van integratie in dit wetsvoorstel een schending van het verbod op discriminatie dichterbij. Op het moment dat regels worden gesteld aan hetgeen de ouders, al dan niet in een jeugdverblijf, aan religie, levensbeschouwelijke overtuiging en identiteit aan hun kinderen willen meegeven, bijvoorbeeld vanwege de opvatting dat dit de integratie niet zou bevorderen, wordt een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen ouders bij wie we wel en bij wie we niet in de ouderlijke vrijheid treden.

Tot slot

Integratievraagstukken vragen onze volle aandacht, omdat ze de samenleving als geheel raken. Integratie is geen vastomlijnd concept, maar is een maatschappelijk proces dat voortdurend in beweging is. Daaraan wordt onder meer richting en invulling gegeven met de Agenda Integratie. Daarbij wil ik herhalen wat ik op 18 juni jl heb gezegd: een wet is niet bedoeld om een signaal af te geven, maar om zaken vast te leggen en te regelen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven