34 052 Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 14 februari 1971 te Rabat tot stand gekomen Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 34), en het op 3 november 1972 te Rabat tot stand gekomen Administratief Akkoord betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1973, 130)

F VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 november 2016

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 september 2016 waarin ingegaan wordt op de notitie internationaal verdragsbeleid sociale zekerheid.2

Naar aanleiding hiervan hebben zij de Minister op 5 oktober 2016 vragen gesteld.

De Minister heeft op 8 november 2016 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 5 oktober 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 13 september 2016 met de notitie internationaal verdragsbeleid sociale zekerheid.3

De leden van de fracties van VVD en ChristenUnie hebben hierover nog enkele vragen, die hierbij namens de gehele commissie aan u worden voorgelegd.

De leden van de VVD-fractie danken u voor de uitgebreide uiteenzetting over het verdragsbeleid. De notitie biedt inzicht in de uitdagingen waarvoor de regering staat. De leden van deze fractie constateerden dat vele socialezekerheidsverdragen die Nederland in het verleden heeft gesloten worden heronderhandeld dan wel aan heronderhandeling toe zijn. Om die reden hebben de leden van de VVD-fractie, hierin gesteund door de commissie, behoefte aan de tekst van het Nederlandse standaardverdrag met bijbehorend artikelsgewijs commentaar dat bij deze onderhandelingen over een internationaal sociaalzekerheidsverdrag het uitgangspunt is. Voor het geval een dergelijk standaardverdrag met bijbehorend artikelsgewijs commentaar nog niet bestaat, verzoeken de leden van de commissie u om een dergelijk standaardverdrag met bijbehorend artikelsgewijs commentaar op te stellen, met het oog op onderhandelingen over sociale-zekerheidsverdragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden de notitie informatief. Wel zouden zij, en de overige leden van de commissie, graag wat scherpere conclusies hebben gezien, met name ten aanzien van de vraag welke concrete knelpunten − en met welke landen − zich nu nog voordoen rond het in lijn brengen van de bilaterale socialezekerheidsverdragen met het gewijzigde Nederlandse stelsel. Kunt u een hierop een nadere toelichting geven?

Tevens vernemen zij graag welke beleidsagenda hieraan wordt gekoppeld. De commissie is ook benieuwd of er, naast het bilaterale verdrag met China, nog verdragen met andere landen zijn voorzien.

De leden van de commissie zien uw reactie met belangstelling tegemoet.

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.H.G. Rinnooy Kan

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2016

In de brief van 5 oktober 2016 heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven nog enkele vragen te hebben aangaande de notitie internationaal (verdrags)beleid sociale zekerheid4. Hierbij ga ik op de gestelde vragen in.

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat veel socialezekerheidsverdragen die Nederland in het verleden heeft gesloten, worden heronderhandeld dan wel aan heronderhandeling toe zijn. Om deze reden vragen deze leden, gesteund door de commissie, om een tekst van een Nederlands standaardverdrag met bijbehorend artikelsgewijs commentaar dat bij onderhandelingen over een internationaal socialezekerheidsverdrag het uitgangspunt is.

Zoals aangegeven in de notitie internationaal (verdrags)beleid sociale zekerheid, zijn de afgelopen vijftig jaar verschillende soorten bilaterale socialezekerheidsverdragen tot stand gekomen waarbij de inhoud en vorm van het verdrag afhankelijk is van het tijdsgewricht waarin ze zijn gesloten. Ten behoeve van de heronderhandeling en herziening van deze verdragen bestaat geen blauwdruk. Dit is ook niet zinvol omdat de verdragen allemaal van vorm en inhoud verschillen en aanpassing dus maatwerk vergt. De inzet tot wijziging van deze verdragen is wel helder, namelijk om de bestaande bilaterale socialezekerheidsverdragen in lijn te brengen met het nationale beleidskader. Dit betekent dat met name wordt ingezet op het in lijn brengen van de verdragen met het oog op het beëindigen van de export van kinderbijslag en kindgebonden budget en het mogelijk maken van de toepassing van het woonlandbeginsel in de sociale zekerheid buiten de Europese Unie, Europese Economische Ruimte en Zwitserland. Welke specifieke aanpassingen hiervoor nodig zijn, verschilt per verdrag.

Daar waar nieuwe bilaterale socialezekerheidsverdragen wenselijk worden geacht, zien deze verdragen veelal alleen op een specifiek doel zoals bijvoorbeeld het voorkomen van dubbele premieafdracht voor gedetacheerde werknemers. Afhankelijk van het doel van de verdragsafspraak wordt dan een op maat gemaakte Nederlandse onderhandelingsinzet bepaald, specifiek gericht op het oplossen van een onderkend probleem of geuite wens door een meerderheid van het parlement (zie het antwoord op de laatste vraag). Aangezien het om maatwerk gaat, is het niet zinvol om hier een standaardverdrag voor te maken. De laatste jaren zijn overigens slechts zeer beperkt nieuwe verdragen overeengekomen. De verwachting is dat dit in de komende jaren niet zal wijzigen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie, gesteund door de overige leden van de commissie, zouden graag scherpere conclusies zien ten aanzien van de vraag welke knelpunten – en met welke landen – zich nu nog voordoen rond het in lijn brengen van bilaterale socialezekerheidsverdragen met het gewijzigde Nederlandse stelsel. Tevens vernemen zij graag welke beleidsagenda hieraan wordt gekoppeld.

In het belang van het onderhandelingsproces met de verschillende verdragspartners, is het kabinet terughoudend in het doen van mededelingen over welke knelpunten er met welke landen liggen en over de vraag welke oplossingen daarvoor worden geboden. Mededelingen hierover kunnen van negatieve invloed zijn op het verloop van de besprekingen. In algemene zin kan wel worden gesteld dat het geen gemakkelijke onderhandelingen zijn, aangezien Nederland de vragende partij is. Verdragspartners zijn over het algemeen terughoudend in het overeenkomen van verdragswijzigingen die negatief uitpakken voor hun onderdanen. De onderhandelingen vergen daarom tijd. In algemene zin is de beleidsagenda primair gericht op het aanpassen van verdragen wanneer deze in de weg staan aan het beëindigen van de export van kinderbijslag en kindgebonden budget en het mogelijk maken van de toepassing van het woonlandbeginsel in de sociale zekerheid. Daar waar van toepassing en opportuun zet het kabinet bij reeds lopende onderhandelingen tevens in op het maken van verdragsafspraken over vermogenscontroles in het kader van in Nederland verstrekte uitkeringen op basis van de Participatiewet, het beëindigen van de mogelijkheid tot export op basis van de Toeslagenwet als aanvulling op een loondervingsuitkering en het in lijn brengen van verdragen met de invoering van de Zorgverzekeringswet in 2006.

Tot slot vraagt de commissie of er, naast het bilaterale verdrag met China, nog verdragen met andere landen zijn voorzien.

Op dit moment is niet voorzien in nieuwe verdragen met andere landen behoudens drie handhavingsverdragen ten behoeve van de AOW-export ter hoogte van de alleenstaandennorm met Maleisië, Mexico en de Dominicaanse Republiek conform een door de Tweede Kamer op 26 maart 2015 aangenomen motie5.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU) (vice-voorzitter), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), Postema (PvdA),Sent (PvdA), Kok (PVV), Kops (PVV), Dercksen (PVV), Don (SP), Bruijn (VVD), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Rinnooy Kan (D66) (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), Vreeman (PvdA), Köhler (SP)

X Noot
2

Kamerstukken I 2015/16, 34 052, E.

X Noot
3

Kamerstukken I 2015/16, 34 052, E.

X Noot
4

Eerste Kamer, 34 052, E

X Noot
5

Tweede Kamer, 34 083, nr. 12

Naar boven