Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2016
In het debat op donderdag 8 december 2016 inzake de uitwerking van de Wet Deregulering
beoordeling arbeidsrelaties (DBA) (Handelingen II 2016/17, nr. 33, Uitwerking Wet
DBA) heb ik toegezegd per brief een appreciatie te geven van de motie van de leden
Omtzigt (CDA) en Van Weyenberg (D66), waarin de regering wordt verzocht per direct
te handhaven richting opdrachtgevers die te kwader trouw handelen en voor 1 februari
de eerste resultaten van de handhaving aan uw Kamer te rapporteren.1 Deze appreciatie stuur ik u hierbij toe.
Ik steun de achterliggende gedachte van de motie dat schijnzelfstandigheid moet worden
aangepakt, maar de huidige tekst van de motie stuit op twee bezwaren die ik hieronder
toelicht.
In de motie wordt gesproken over «opdrachtgevers die te kwader trouw handelen». Op
dit punt sluit de tekst van de motie niet aan op het door het kabinet aangekondigde
handhavingsbeleid inzake de Wet DBA. De repressieve handhaving gedurende de implementatieperiode
ziet uitsluitend op evident kwaadwillenden, zoals omschreven in het Handboek Loonheffingen
(onderdeel 1.1.6). Zie ook het antwoord op vraag 10 van de leden Omtzigt en Van Weyenberg
die ik donderdag 8 december 2016 aan uw Kamer heb gestuurd.2
Zelfs indien per direct wordt gestart met de handhaving, is het helaas niet mogelijk
om voor 1 februari over de eerste resultaten te rapporteren. Aan het opleggen van
naheffingsaanslagen en boetes gaat een zorgvuldig traject vooraf dat tijd in beslag
neemt. Het is wel mogelijk om in de derde voortgangsrapportage over de Wet DBA, die
in april 2017 aan uw Kamer zal worden aangeboden, de eerste beelden op te nemen over
de handhaving wanneer deze per direct zou starten.
Om deze twee redenen moet ik de motie zoals die nu voorligt ontraden. Indien de motie
op deze twee punten wordt aangepast, zal ik het oordeel over de motie aan uw Kamer
laten.
Overigens merk ik op dat de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst grenzen stelt
aan de informatie die kan worden opgenomen in de rapportage van de eerste resultaten
van de handhaving. Deze rapportage zal zodanig algemeen moeten zijn, dat de gegeven
informatie niet herleidbaar is tot individuele belastingplichtigen.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.D. Wiebes