34 036 Wijziging van enkele belastingwetten en enkele andere wetten ten behoeve van het afschaffen van de Verklaring arbeidsrelatie (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties)

Nr. 19 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 20 augustus 2015

De vaste commissie voor Financiën en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben op 29 juni 2015 overleg gevoerd met de heer Wiebes, Staatssecretaris van Financiën over:

  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enkele andere wetten ten behoeve van het afschaffen van de Verklaring arbeidsrelatie (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties) (Kamerstuk 34 036).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Duisenberg

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Berck

Voorzitter: Duisenberg

Griffier: Van den Eeden

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bashir, Duisenberg, Groot, Neppérus, Omtzigt en Van Weyenberg,

en de heer Wiebes, Staatssecretaris van Financiën.

Aanvang 15.00 uur.

De voorzitter:

Goedemiddag. Ik open dit wetgevingsoverleg over de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties. We beginnen met de eerste termijn van de Kamer. Als eerste is aan het woord de heer Groot van de Partij van de Arbeid.

De heer Groot (PvdA):

Voorzitter. Dit is al mijn tweede overleg vandaag, maar geen onbelangrijk overleg. De arbeidsmarkt maakt ingrijpende veranderingen door. Binnen een generatie is het model van een baan voor je leven verdwenen. Ook zijn mensen steeds minder in te delen in het vaste hokje van ondernemer of werknemer. Steeds meer mensen zijn afwisselend werknemer en ondernemer of zijn beide tegelijk. Daar zitten op zich heel veel goede kanten aan. Het is goed als mensen die te maken hebben met incompetente bazen die weinig presteren, maar er wel met de bonussen vandoor gaan, hun lot in eigen hand kunnen nemen. Werknemers die specialistische kennis of vaardigheden hebben of die zelfstandig worden, kunnen die kennis bij meerdere opdrachtgevers te gelde maken. Dat bevordert de productiviteit van de economie als geheel.

Er zijn ook keerzijden. Er zijn ook zelfstandigen die eigenlijk geen ondernemer in de ware zin van het woord zijn. Er zijn mensen die louter uit kostenoverwegingen in zzp-constructies worden geduwd. Voor zover het gaat om werkzaamheden die precies hetzelfde zijn als wat een werknemer zou doen, kun je je afvragen of meer zelfstandigen de economische groei bevorderen. Als het werk namelijk helemaal niet verschilt, lijkt het niet handig dat iedereen een eigen administratie voert voor zijn facturen, voor zijn debiteuren, voor de belastingen, voor de acquisitie enzovoorts. Voor het benutten van dit soort schaalvoordelen zijn nu juist bedrijven uitgevonden.

Kortom: het gaat erom dat de keuze tussen zelfstandigheid en werknemerschap een reële keuze moet zijn, zowel vanuit het perspectief van de individuele werknemer en de zelfstandige als vanuit het belang van de samenleving als geheel. De vraag is dan hoe onze instituties en ondernemersfaciliteiten zich daartoe verhouden. Zijn de ondernemersfaciliteiten te ruim of zijn de cao’s te duur en te star? Wat zijn de beleidsopties voor een toekomstbestendig evenwicht?

Op deze vragen had het onafhankelijke interdepartementale beleidsonderzoek, het zogenaamde ibo, een antwoord moeten geven. Dat had ook meer inzicht moeten bieden in de omvang en oorzaken van schijnzelfstandigheid en de rol van fiscale prikkels daarin. Dat zou heel erg geholpen hebben bij de discussie vandaag, zoals ook in het advies van het Actal wordt betoogd. Helaas is dat ibo, inclusief een reactie van het kabinet, er nog steeds niet. Mijn eerste vraag is dan ook wanneer wij dat ibo kunnen verwachten.

Het was een wat lange aanloop, maar nu kom ik toch bij het onderwerp van vandaag. Dat is de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties oftewel de afschaffing van de VAR. Nogmaals, het is jammer dat het ibo-onderzoek er nog niet is, maar ik ben het eens met het kabinet dat dit geen reden is om het wetsvoorstel in de ijskast te zetten. De Partij van de Arbeid vindt deze wet een stap vooruit. De VAR is namelijk een failliet concept gebleken. De VAR werd nauwelijks gecontroleerd en werd intussen, zoals de Staatssecretaris herhaaldelijk heeft vastgesteld, door veel zelfstandigen ten onrechte gezien als een erkenning in fiscale zin van zelfstandig ondernemerschap. De grote lijn in dit wetsvoorstel is dat er in plaats van honderdduizenden VAR-verklaringen modelovereenkomsten komen waaraan opdrachtgevers en opdrachtnemers zich hebben te houden. Dat is een stap vooruit, omdat met deze wet voor het eerst weer de opdrachtgever medeverantwoordelijk wordt gemaakt voor de naleving van een modelovereenkomst. Daar gaat een preventief effect van uit en als het gaat om schijnconstructies zijn modelovereenkomsten beter te handhaven dan honderdduizenden afzonderlijke VAR-verklaringen.

De Partij van de Arbeid is dus positief over het wetsvoorstel, maar heeft wel een aantal vragen en zet wel een aantal vraagtekens. Het eerste vraagteken betreft het verband tussen WW-premiebetaling en het recht op WW. Ik verwijs naar pagina 9 van de nota van wijziging. Daar staat: stel dat er nu niet gewerkt wordt volgens zo’n modelovereenkomst, dan is er sprake van een zelfstandige die een werknemer blijkt in fictieve dienstbetrekking. Stel je voor dat vervolgens die zelfstandige, die dus eigenlijk werknemer is, een beroep doet op een WW-uitkering en dat hij die ook krijgt van het UWV. Daarover staat vervolgens in de memorie van toelichting dat de Belastingdienst dan een naheffingsaanslag WW-premies kan opleggen aan de opdrachtgever. Moet hier niet in plaats van het woordje «kan» het woordje «moet» staan? Het kan toch niet zo zijn dat er enerzijds wel recht ontstaat op een WW-uitkering maar dat er anderzijds tegelijkertijd geen WW-premie wordt afgedragen door de opdrachtgever? Graag krijg ik opheldering op dit punt, dus dat er alleen een WW-uitkering kan worden verstrekt als er ook WW-premie is betaald.

Er is nogal wat gedoe over het zogenaamde tussenkomstmodel, waarbij het gaat om de rol van de intermediairs tussen bedrijven en zelfstandigen. Ik ben toch wat gealarmeerd geraakt door een brief van de Aannemersfederatie en van de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven. Dit zijn bonafide ondernemingsclubs die signaleren dat uitzendbureaus steeds vaker uitzendarbeid van werkloze bouwvakkers omkatten in zzp-constructies, zodat er geen loonheffingen hoeven te worden betaald. Heeft de Staatssecretaris er vertrouwen in dat deze wet iets doet tegen deze gekunstelde uitzendconstructies?

De Staatssecretaris schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat het in gevallen waarin de intermediair en niet de opdrachtgever de zelfstandige uitbetaalt lastig is om vast te stellen of er sprake is van een dienstbetrekking of van een fictieve dienstbetrekking. Ik begrijp dat door de uitzendbureaus, c.q. de intermediairs, inmiddels conceptovereenkomsten zijn voorgelegd, maar dat daarover nog nauwelijks is gesproken met de Belastingdienst, althans op het moment van het schrijven van de laatste brief op 17 juni. Is er inmiddels al vooruitgang geboekt op dit punt en, zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Kan de Staatssecretaris om mijn ongerustheid weg te nemen nogmaals bevestigen dat in de modelovereenkomsten geen andere uitleg wordt gegeven aan het begrip «ondernemerschap» dan volgens de bestaande wetgeving en jurisprudentie het geval is? Die modelovereenkomsten hoeven niet strenger te worden dan de wet voorschrijft maar ook niet soepeler. Kan de Staatssecretaris, kortom, nog eens krachtig bevestigen dat in die modelovereenkomsten niet aan fiscale grensverkenning zal worden gedaan?

De modelovereenkomsten zelf geven natuurlijk vrijwaring van loonheffingen. Er zijn een aantal indicatoren die van toepassing zijn om te bepalen of iemand zelfstandige is, dan wel werknemer. Worden die indicatoren niet ook opgenomen in die modelovereenkomsten? Zou dat er niet expliciet in moeten? Is de periode van vijf jaar voor de vrijwaring van loonheffingen niet erg lang en lokt die niet mogelijk misbruik uit? Is de Staatssecretaris eventueel bereid om de termijn van vrijwaring van vijf jaar te bekorten als dat nodig is?

Mijn laatste punt gaat over de handhaving. Van de verklaring arbeidsrelatie weten we dat die in de praktijk een papieren tijger is gebleken. Dat was een gevolg van een gebrek aan handhaving. De Staatssecretaris geeft zelf in zijn stukken immers toe dat VAR-verklaringen nauwelijks werden gecontroleerd. Het is wel zaak om, nu de nieuwe wet ingaat, daarin radicaal verandering te brengen, want anders wordt het ene grote lek gewoon door het andere vervangen en verandert er weinig. Kan de Staatssecretaris concreet aangeven hoeveel controlecapaciteit hij daarvoor gaat inzetten? Kan de Staatssecretaris ook meer zeggen over wat nu in dit verband een steekproefsgewijze benadering inhoudt? Moet je er dan aan denken dat 1 op de 10.000 gevallen wordt gecontroleerd, 1 op de 1.000 of 1 op de 10? Is de Staatssecretaris bereid om van die daadwerkelijke inspanningen op het punt van controle verslag te doen bij de halfjaarlijkse rapportages van de Belastingdienst? Dit zeg ik niet om zelfstandigen in de wielen te rijden. Het is juist omgekeerd: echte zelfstandige ondernemers zijn gebaat bij het voorkomen van fiscale schijnconstructies en fiscale grensverkenningen. Als je voor iedereen de deur openzet voor fiscale ondernemersfaciliteiten, worden die onbetaalbaar en hol je de basis onder het hele stelsel uit. Daarom is het belangrijk dat deze wet goed gaat werken.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Voorzitter. De afgelopen maanden zijn gebruikt door de Staatssecretaris en zijn medewerkers om veel overleg te voeren met zzp’ers, werknemers en werkgevers. Er is heel bewust gekeken naar alternatieven voor de BGL. Ik ben blij dat dit overleg heeft plaatsgevonden. Wat nu voorligt, is een stuk beter. Toch heb ik nog wel een aantal vragen, want anders zou de Staatssecretaris het te gemakkelijk hebben. De eerste vraag is: maak toch nog een keer duidelijk wat er mis was met de VAR. Ik denk dat het goed is om eerst te weten wat het vertrekpunt is waar je van uitgaat.

Dan kom ik op het punt waarover wij allemaal, ook de collega’s, de afgelopen weken veel mails hebben gehad, te weten de intermediairs. Ik noem dan vooral het zogeheten tussenkomstmodel. Als je de nota naar aanleiding van het verslag leest, zou je er een beetje over kunnen gaan twijfelen. Ik denk dat wij moeten zeggen: intermediairs, dat moet gewoon kunnen met zo’n model. Daar wil ik graag een bevestiging van hebben. Af en toe krijg ik het gevoel dat er opeens extra drempels komen. Ik hoop van niet en zou dus willen dat het tussenkomstmodel kan worden gebruikt. Als dat zo is, kan de onrust die ik her en der hoor, weer verdwijnen.

Ik denk ook dat het goed is dat duidelijk wordt dat niet altijd iedereen met een modelovereenkomst hoeft te werken. Je zal toch ook zelf een contract naar je eigen idee moeten kunnen opstellen. Ook daarop krijg ik graag een reactie.

Hoe zit het nu met de cao’s? een zelfstandige is een zelfstandige en een zzp’er is een zzp’er. Iemand in loondienst is in loondienst. Dat is het uitgangspunt. Ik heb begrepen dat er in de cao voor de bouw gewerkt gaat worden met modelovereenkomsten. Dat is opvallend, want wij hebben het over zzp’ers. Zij zouden opeens in een cao terechtkomen. Hoe zit dat? Er wordt toch niet opeens een bepaald model verbindend verklaard? Daar zou ik als vertegenwoordiger van de VVD-fractie niet blij van worden. Ik wil graag duidelijkheid krijgen over de vraag hoe dat zit. Iedereen moet de ruimte hebben om zijn conceptovereenkomst voor te leggen aan de Belastingdienst. Het lijkt mij dat dit het uitgangspunt moet blijven.

Als ik het zo bezie, zijn de administratieve lasten te overzien. Er staat ook dat de wet wordt geëvalueerd. Op welke termijn gebeurt dat?

Hoe zit het met de controle? Collega Groot had het daar ook al over. Ik heb altijd veel vertrouwen in mensen, maar het is wel goed om te controleren. Daarmee doe je juist ook recht aan de mensen die hun zaken op orde hebben en als echte zzp’ers hun zaken goed willen kunnen doen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Het wetsvoorstel Wet deregulering arbeidsrelaties heeft een behoorlijke voorgeschiedenis. Eerst was er jarenlang gesoebat tussen Belastingdienst en zzp-organisaties over een webmodule om de VAR aan te vragen. Daarna dacht de Staatssecretaris het wiel te hebben uitgevonden met de Beschikking geen loonheffingen. Ondertussen zaten 1.500 zzp’ers in de zorg werkloos thuis omdat zij geen VAR meer kregen. Ook in het onderwijs speelden al grote zorgen over de toekomst van hun zelfstandig ondernemerschap.

De fractie van D66 heeft altijd reden gezien om de VAR aan te passen. Ik ben blij dat de Staatssecretaris goed geluisterd heeft naar alle kritiek op zijn eerdere voorstel. Hij heeft het wetsvoorstel in feite ingetrokken en dat vind ik verstandig. Hij heeft het vervangen door een nieuw voorstel, waarover hij deze keer wel van tevoren met zzp-organisaties had gesproken. Dat lijkt mij winst. De Beschikking geen loonheffingen waarmee veel zzp’ers dachten van de regen in de drup te komen, komt er dus niet. In plaats daarvan wordt nu de VAR afgeschaft en gaat de Belastingdienst desgewenst voorbeeldovereenkomsten toetsen. Zo’n goedgekeurde voorbeeldovereenkomst geeft opdrachtgevers en opdrachtnemers zekerheid over de vraag of er loonheffingen moeten worden afgedragen, als men handelt langs de opgegeven werkwijze in de praktijk. Dat acht mijn fractie een verbetering. Wij staan dan ook veel positiever tegenover het huidige voorstel dan tegenover het vorige van de BGL, dat mijn fractie niet zou hebben gesteund. Toch hebben we een aantal vragen.

Wat gaat de Belastingdienst nu precies doen met die voorbeeldovereenkomsten? De Belastingdienst toetst die overeenkomsten op elementen die van belang zijn om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van de plicht tot afdragen of voldoen van loonheffingen. Kan de Staatssecretaris dat wat handjes en voetjes geven? Hoe gaat dat dan in de praktijk? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de hoogte van het tarief dat een zelfstandige voor zijn werk vraagt, geen onderdeel is van zo’n modelovereenkomst en dat de Belastingdienst dat dus volledig buiten beschouwing laat? Wat betekent het in de praktijk als de Belastingdienst toch van oordeel is dat er wel loonheffing moet worden afgedragen? De heer Groot stelde vragen over de WW. Betekent dat dan ook dat in die arbeidsrelatie vervolgens de cao van de betreffende sector moet worden toegepast? Moet de opdrachtgever dan pensioenpremies afdragen en moet de werknemer daar verplicht aan meebetalen, zelfs als die opdrachtnemer, de zzp’er dus, zelf al vrijwillig pensioen spaart? Graag hoor ik daarop een reactie.

Kortheidshalve sluit ik mij graag aan bij de vragen over de handhaving van de heer Groot. De Staatssecretaris maakt nogal een groot nummer van het feit dat er nu bij die opdrachtgever gehandhaafd kan worden en dat dat allemaal veel efficiënter is. Dat klinkt interessant, maar als blijkt dat ik bij een opdrachtgever werk en dat niet volgens de voorbeeldovereenkomst heb gedaan, dan kan de Belastingdienst gaan inspecteren, bijvoorbeeld bij 100 andere zelfstandigen die bij die opdrachtgever werken. Mij lijkt echter dat de Belastingdienst dat dan nog steeds één voor één moet doen. Alleen dan valt immers vast te stellen of er al dan niet conform die voorbeeldovereenkomst wordt gewerkt. Hoeveel capaciteit is daarvoor beschikbaar? Wordt die handhaving dan inderdaad geïntensiveerd op de manier waarmee de Staatssecretaris schermt? Ik ben daar nog niet van overtuigd, ook niet als ik kijk naar de onderbouwing van dit wetsvoorstel. Ik vind dat extra van belang omdat dit kabinet er een handje van heeft om problemen in de handhaving op te lossen met wetgeving, die dan weer niet extra wordt gehandhaafd. Dat zijn dingen die volgens mij vaak niet tot een oplossing van het probleem leiden.

Ik heb ook nog een vraag over de gekozen wetstechnische basis van dit wetsvoorstel. Als ik het nu goed zie, hebben die voorbeeldovereenkomsten op dit moment geen enkele wettelijke grondslag. Geen enkele, het woord komt niet eens voor in dit wetsvoorstel. Het sluit aan bij de praktijk van vooroverleg met de Belastingdienst. Om minder te juridiseren kan ik mij daar wel iets bij voorstellen, maar hoe is de echte zekerheid voor opdrachtgever en opdrachtnemer dan geborgd met dit wetsvoorstel, als het bestaan van zo’n voorbeeldovereenkomst nergens in de wet is vastgelegd? Kan de Staatssecretaris dat toelichten? Waaraan mogen mensen die zekerheid ontlenen? Waarom heeft de Staatssecretaris er niet voor gekozen om bijvoorbeeld een wetsartikel toe te voegen waarin expliciet wordt verteld dat er voorbeeldovereenkomsten zijn en welke rechten je daaraan kunt ontlenen als je in de praktijk de werkzaamheden uitvoert zoals in die overeenkomst afgesproken?

Kan de Staatssecretaris bevestigen dat er geen enkele verplichting is om een voorbeeldovereenkomst te gebruiken en dat de Belastingdienst uiteindelijk puur naar de feitelijke situatie kijkt en niet naar het papier? Ik wil ook graag een oordeel horen van de Staatssecretaris over de praktijk die je nu al ziet, dat voordat deze wet er is, cao-partners vooruitlopend op de wet afspraken maken en een bepaalde vorm van een voorbeeldovereenkomst gewoon verplichtend opleggen in een cao. Zij zeggen: als u in deze sector als zzp’er aan de slag gaat, dan moet dat op deze wijze, volgens een bepaalde voorbeeldovereenkomst, die dan ook in die cao wordt vastgelegd en wordt opgelegd aan alle zzp’ers. Ik heb hierover in de schriftelijke ronde voorafgaand aan deze behandeling allerlei vragen gesteld en ik ben niet gerustgesteld door het antwoord, meld ik maar. Verre van, zelfs. Dat de cao-wetgeving niet wijzigt, wist ik zelf ook wel; dank u wel, Staatssecretaris. De vraag is alleen of de huidige cao-wetgeving het mogelijk maakt om creatief met deze voorbeeldovereenkomsten om te gaan en om een bepaalde voorbeeldovereenkomst dwingend op te leggen valt in een sector. Dat is wat we nu zien bij de cao bouw, zonder dat daarbij enige betrokkenheid was van zzp-organisaties. Die zijn daar gewoon mee geconfronteerd. Graag hoor ik daarop een reactie. Gaat dit niet in tegen de principiële contractvrijheid van opdrachtgevers en zzp’ers? Zzp’ers zijn juist zzp’ers omdat zij zelf afspraken willen maken met hun opdrachtgever. Zij willen dus niet via de achterdeur een soort gedwongen winkelnering en gedwongen keuze voor één bepaalde voorbeeldovereenkomst krijgen.

Ik vind dit punt extra relevant in het kader van recente jurisprudentie. Op 4 december 2014 heeft het Europees Hof van Justitie uitspraak gedaan in een zaak die was aangespannen door FNV KIEM. Het Europees Hof sprak uit dat cao-afspraken alleen gemaakt kunnen worden voor zelfstandigen die zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers. Zo’n afspraak kan dus alleen gelden voor schijnzelfstandigen. Deze uitspraak is ook in Nederland als jurisprudentie benut bij de uitspraak over de cao Besloten busvervoer. De kantonrechter heeft geoordeeld dat die cao geen rechtsgevolgen mag hebben voor echt zelfstandige marktdeelnemers. Heel concreet werd in die cao gezegd: u mag geen zzp-chauffeur inhuren. Daarvan zei de rechter: dat mag je zeggen voor schijnzelfstandigen, want dat zijn werknemers, maar een echte zzp’er is op geen enkele wijze gebonden aan die cao.

Het hele doel van de voorbeeldovereenkomst is natuurlijk het scheiden van werknemers en zelfstandigen. Wanneer de Belastingdienst een voorbeeldovereenkomst goedkeurt, hebben we het per definitie over zelfstandigen, lijkt mij. Dan kan daar toch geen afbreuk aan worden gedaan middels een cao, waardoor uiteindelijk tóch iets wordt opgelegd? Graag krijg ik een uitgebreide reactie op dit punt van de Staatssecretaris, ook in het kader van de jurisprudentie waarnaar ik net verwees.

Wat betreft de intermediair sluit ik mij kortheidshalve aan bij de vragen van collega Neppérus. Als een intermediair gewoon netjes volgens de regels werkt, kan dat toch nog steeds in dit wetsvoorstel? Heb ik dat goed begrepen? Als het anders is, hoor natuurlijk heel graag van de Staatssecretaris welke van de bestaande praktijken hij dan wil veranderen. Blijkbaar is er dan immers ergens een probleem. Dat kan; daar sta ik altijd open in. Maar dan zou ik wel graag horen welk probleem de Staatssecretaris wil oplossen.

De Belastingdienst gaat zelf een aantal voorbeeldovereenkomsten maken, als een soort service. Dat vind ik prettig. Zou daarbij ook één voorbeeldovereenkomst worden gemaakt die een soort basisvoorbeeldovereenkomst vormt? Los van elke vorm van sectorale toeters en bellen, gewoon kort een of twee A4’tjes, zodat een zzp’er weet dat dat het meest basale systeem is en dat het wel goed zit als hij die gebruikt. Zou dat geen goed idee zijn?

De Staatssecretaris schrijft dat voorbeeldovereenkomsten niet per se openbaar hoeven te worden. Dat vond ik een wat bijzondere tekst, want mij is eerlijk gezegd nog steeds niet helder wat het bezwaar zou zijn tegen de openbaarheid van voorbeeldovereenkomsten. Welke concurrentiegevoelige of privacygevoelige informatie is er relevant voor de vraag of er loonheffing moet worden ingehouden? Dat is immers waar de voorbeeldovereenkomst over gaat. Waarom worden niet alle overeenkomsten gewoon openbaar gemaakt?

In de beantwoording lees ik dat de Belastingdienst voorbeeldovereenkomsten die hij mogelijk strijdig acht met andere wetgeving dan de fiscale wetgeving, kan doorgeven aan relevante overheidsinstanties. Je komt bij de Belastingdienst met je voorbeeldovereenkomst, daar gaat een alarmbel af en dan kan men een en ander doorgeven aan een andere instantie. Op zich vind ik zo’n samenwerking tussen instanties natuurlijk prima, maar ik ga er wel van uit dat de indiener van de overeenkomst een seintje krijgt van de Belastingdienst: bij ons is een alarmbelletje afgegaan. Ik ga er dus van uit dat de indiener dat gewoon hoort. Ik krijg hier graag een reactie op.

Het wetsvoorstel verandert eigenlijk niets aan de wijze waarop de Belastingdienst onderscheid maakt tussen werkgevers en werknemers of aan de relatie tussen opdrachtgevers en ondernemers. Dit lees ik veelvuldig in de antwoorden. Daartoe worden alle relevante feiten en omstandigheden in samenhang bezien en gewogen, op basis van wetgeving en jurisprudentie. Daarna wordt beoordeeld welke relatie er is. Dit staat wel tientallen keren in de stukken. De wettelijke kaders veranderen niet, is steeds het verhaal. Maar ik houd dat toch een beetje een blackboxgevoel: je stopt er iets in, maar je hebt eigenlijk geen idee wat er precies tot welke uitkomst leidt.

Nou was er die webmodule. Mij is nog niet helder waarom de beslisboom van die webmodule niet gewoon openbaar kan worden gemaakt. In de schriftelijke beantwoording komt er dan een verhaal dat dit wetsvoorstel anders is dan zijn voorganger. Dat klopt. Maar als klopt wat de Staatssecretaris steeds uitbundig betoogt, namelijk dat het wettelijk kader niet verandert, niet met de VAR, niet met de BGL en niet met het huidige wetsvoorstel, snap ik niet waarom die beslisboom zou veranderen en niet openbaar kan worden gemaakt.

Wat ook niet wijzigt, zijn de criteria wanneer loonheffing moet worden betaald, maar er verandert wel iets in de beoordeling. Nu kijkt de Belastingdienst of een opdrachtgever zelfstandig ondernemer is. Straks gaat de Belastingdienst kijken of de opdrachtnemer geen werknemer is. Dat is toch een andere aanvliegroute. Gaat de Belastingdienst dan bijvoorbeeld ook nog kijken naar bepaalde ondernemerskenmerken, zoals het hebben van een bedrijfspand of afspraken met een opdrachtgever over intellectueel eigendom? Als je op zoek gaat naar ondernemerskenmerken, vind je mogelijk sneller een ondernemer dan wanneer je op zoek gaat naar het ontbreken van werknemerskenmerken. Het lijkt semantisch, maar die aanvliegroute kan een verschil maken. Volgens mij is het niet de bedoeling dat die tot een andere uitkomst leidt. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de aanvliegroute verandert, maar dat het doel niet is dat de uitkomst van die aanvliegroute anders is? Hoe voorkomen wij dat straks opeens een extra grote groep toch als werknemer wordt gekenmerkt door de Belastingdienst? We willen toch niet dat per ongeluk regels voor het zijn van zelfstandige alsnog worden aangescherpt, terwijl dat niet de bedoeling was? Graag krijg ik een reactie.

Om te voorkomen dat door de wet toch per abuis criteria voor zelfstandigen worden aangescherpt, vind ik het belangrijk dat de effecten van de wet goed in beeld worden gebracht. Daarom heb ik om te beginnen een amendement ingediend, dat net is rondgedeeld, om deze wet na drie jaar te evalueren. Dan moeten we er een goed beeld van hebben of in de praktijk gebeurt wat is beoogd. In aanvulling daarop vraag ik de Staatssecretaris om de vinger sneller aan de pols te houden en na een halfjaar, zeg net voor de zomer van 2016, de Kamer per brief te informeren, al dan niet samen met reguliere rapportages aan de Kamer, over het eerste beeld van de effecten van deze wet in de praktijk.

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. De VAR-verklaring wordt afgeschaft en via de VAR-webmodule en de Beschikking geen loonheffingen zijn we nu beland bij de deregulering beoordeling arbeidsrelaties. Het kan allemaal snel gaan.

U zult begrijpen dat de naam van dit wetsvoorstel de SP-fractie helemaal niet bevalt. Mijn eerste vraag is dan ook waarom is gekozen voor deze benaming. Gaat het hierbij werkelijk om deregulering van de beoordeling van arbeidsrelaties en, zo ja, waar zit die deregulering dan precies in? Is die enkel gebaseerd op het feit dat de beoordeling niet meer de status van beschikking van de Belastingdienst krijgt of zit de deregulering ergens anders? Graag krijg ik een reactie van de Staatssecretaris.

Wat de SP-fractie betreft, schreeuwt de huidige praktijk juist om meer regulering. Schijnzelfstandigheid is een van de grootste problemen op de arbeidsmarkt en moet worden bestreden. Er is dan sprake van oneerlijke concurrentie. Dat is voor niemand goed: niet goed voor de werknemers, niet goed voor de zelfstandigen, misschien goed voor de werkgevers, maar zeker niet goed voor de samenleving als geheel.

De SP-fractie heeft tijdens de schriftelijke ronde gevraagd of de modelcontracten schijnconstructies kunnen legitimeren. De Staatssecretaris zegt daarop dat hij dat moeilijk kan plaatsen. Het klopt toch dat wanneer een van die modelcontracten wordt gebruikt, er in feite gebruik wordt gemaakt van een goedgekeurd modelcontract, ook als zaken niet helemaal in de haak zijn? Kan de Staatssecretaris hierop nader ingaan?

De openbaarheid van de modelcontracten hangt hiermee samen. Op het moment dat sommige van die modelcontracten niet openbaar zijn, kan de schijn ontstaan dat sommige zaken niet in de haak zijn. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat alle modelcontracten hoe dan ook openbaar worden gemaakt? Kan de Staatssecretaris ook uitleggen waarom er is gekozen voor een termijn van vijf jaar? Zou het niet logischer zijn om nog vaker te bekijken of bepaalde constructies voldoen aan wat in modelcontracten is opgeschreven?

Dit wetsvoorstel doet op dit moment niet zo veel aan de criteria waarop moet worden gebaseerd of het om een zelfstandige of om een werknemer gaat. Wat de SP-fractie betreft, is dit een gemiste kans. We kennen immers allemaal de voorbeelden van zelfstandigen die in de praktijk volledig klem worden gezet door hun opdrachtgever, feitelijk hun werkgever. Waarom heeft de Staatssecretaris er niet voor gekozen om daar ook iets aan te doen? Die constructies zijn straks nog steeds mogelijk. Als je iets wilt doen aan de problemen op de arbeidsmarkt, zou je juist die constructies moeten aanpakken.

Als het kabinet echt geïnteresseerd is in een oplossing waarbij zowel zelfstandigen als werknemers zijn gebaat, dan pakt het de volgende punten aan. Allereerst mag er geen sprake zijn van een gezagsverhouding. Een gezagsverhouding komt bijvoorbeeld tot uitdrukking door het dragen van bedrijfskleding en het rijden met een bestelbusje met daarop een groot logo van de opdrachtgever. Wanneer de gezagsverhouding zo duidelijk is, kan er toch nooit sprake zijn van echt ondernemerschap? Is de Staatssecretaris bereid om hier iets aan te doen? Ik krijg daar graag een reactie op.

Een tweede punt dat echt moet worden aangepakt, is het feit dat veel zzp’ers in de meeste gevallen geen pensioen opbouwen en vaak niet verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid. De zzp’er van nu mag wat de SP-fractie betreft niet de arme van de toekomst worden. Ik kan mij voorstellen dat we het recht op ondernemersfaciliteiten op termijn medeafhankelijk maken van de vraag of de zelfstandige spaart voor zijn pensioen en voor het geval hij arbeidsongeschikt wordt. Kan de Staatssecretaris hierop reageren? Kan hier wellicht naar worden gekeken?

Volgens de Staatssecretaris wordt de handhaving straks veel makkelijker, omdat bij een bedrijf ineens kan worden gezien of volgens het contract wordt gewerkt. Hebben bedrijven in de praktijk genoeg aan één soort contract, of maken opdrachtgevers juist gebruik van heel veel verschillende contracten? Wij willen sowieso van de Staatssecretaris horen op welke wijze hij de handhaving straks gaat vormgeven. Hoe gaat die er in de praktijk uitzien? We hadden natuurlijk de VAR-verklaring, maar weinig mensen hebben eigenlijk iets van de handhaving gemerkt. Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat wij zo meteen wel iets gaan merken van de handhaving? Kan de Staatssecretaris daar een uitgebreide reactie op geven?

Een ander punt van zorg betreft de incidentele afwijkingen. In de nota van wijziging schrijft de Staatssecretaris daarover. Hij schrijft dat tijdelijke situaties en incidenten in principe zijn toegestaan. Is de Belastingdienst in staat om te zien of een afwijking van een overeenkomst incidenteel is? Kan hij zien dat er geen sprake is van een structurele afwijking? Kan de Staatssecretaris hier uitleg over geven?

Tot slot kom ik op een van onze belangrijkste punten. Of wij dit wetsvoorstel steunen, willen wij ook daarvan af laten hangen. Wij willen dat prijsconcurrentie tussen werknemers en zelfstandigen voorkomen wordt. Daarom is het wenselijk dat in de modelovereenkomsten wordt opgenomen hoe die concurrentie wordt voorkomen, bijvoorbeeld door het opnemen van een minimumtarief voor zelfstandigen die werkzaamheden verrichten die ook worden verricht door werknemers bij de opdrachtgever. Uit de tarieven zou moeten blijken dat er geen sprake is van concurrentie op prijs. Wij zijn overigens ook bezig met een amendement op dit punt, maar ik krijg graag alvast een reactie van de Staatssecretaris hierop.

De heer Van Weyenberg (D66):

De voorbeeldovereenkomsten geven van tevoren duidelijkheid over de vraag of er volgens de fiscus sprake is van een werknemer-werkgeverrelatie of niet. De heer Bashir vraagt nu toch eigenlijk iets heel anders? Hij is gewoon bezig om elke zzp’er tot werknemer te bombarderen. Noem dan gewoon man en paard. De heer Bashir is helemaal niet bezig om dit wetsvoorstel aan te passen. Hij vindt het wetsvoorstel niets en wil iets heel anders. Dan heb ik het toch goed begrepen?

De heer Bashir (SP):

Nee, dat heeft de heer Van Weyenberg niet goed begrepen. Wij zijn voor zzp’ers, voor echte ondernemers, en tegen schijnconstructies. Schijnconstructies helpen niemand. Zij helpen de zzp’er niet en de werknemer niet. Als je daar niets aan doet, kun je alles optuigen wat je wilt, maar pak je de echte oorzaken en de echte problemen niet aan. Wij zijn in principe voor dit wetsvoorstel, maar wel met een kleine aanpassing. Wij willen namelijk dat in de modelovereenkomsten ook hierop wordt ingegaan.

De heer Van Weyenberg (D66):

Als zzp’er mag je zelf besluiten of je volgens voorbeeldovereenkomst A, B of C werkt. Daar ben je helemaal vrij in. Je bent zelfs vrij om helemaal geen voorbeeldovereenkomst te vragen. De heer Bashir wil toch gewoon de markt ordenen met minimumtarieven? Hij wil gewoon allerlei eisen stellen. Dat is toch geen kleine wijziging? Ik ben het met de heer Bashir oneens, maar dat is nu even niet de vraag. De heer Bashir heeft het over een kleine wijziging van het wetsvoorstel, maar hij gooit toch de hele systematiek 180 graden om? Laat hij daar eerlijk over zijn. Normaal is de SP er altijd trots op om de revolutie aan te kondigen. Dit lijkt mij nu een revolutie met betrekking tot dit wetsvoorstel.

De heer Bashir (SP):

In mijn optiek valt de wijziging mee. Het is een kleine wijziging, waardoor een extra alineaatje wordt opgenomen in de modelovereenkomst. Je bent als zzp’er nog steeds vrij om voor de ene of de andere modelovereenkomst te kiezen, maar in beide staat wel iets over de tarieven. Je kunt er inderdaad ook voor kiezen om geen modelovereenkomst te sluiten, maar dan heb je die zekerheid vooraf niet. En daar vraagt de zzp’er om op het moment dat hij voor zo’n modelovereenkomst gaat.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Ook mijn waardering voor de Staatssecretaris voor dit wetsvoorstel en voor de wijze waarop in de afgelopen tijd een nieuw compromis is bereikt dat zowel enigszins uitvoerbaar lijkt als op steun lijkt te kunnen rekenen in de sector. Nu zult u zeggen: waarom bent u zo zuinig, mijnheer Omtzigt, met uw «enigszins uitvoerbaar»? Nou, het blijft, welk voorstel je ook neemt, bijna onmogelijk om van bijna 1 miljoen zelfstandigen op een of andere manier na te gaan op welke wijze zij hun werkzaamheden in de praktijk precies uitvoeren. Dat blijft bij benadering gebeuren en dat blijft gewoon een lastig traject, welke oplossing je daarvoor ook vindt. En als het er 100.000 minder zijn na de discussie over schijnzelfstandigen, is dat ook prima, maar laten we hier niet de illusie hebben dat we achter elke zzp’er of iemand die zich voor zzp’er uitgeeft, de komende jaren een belastingambtenaar gaan plaatsen. Dat gaat namelijk niet gebeuren.

Ik heb nog één vraag. Het IBO Zzp is hiermee natuurlijk redelijk verweven: hoe kijkt de regering in de toekomst aan tegen zzp’ers? Ik herinner me nog een brief uit november waarin stond dat er in het voorjaar een brief zou liggen met dat IBO Zzp en een appreciatie van de regering daarvan. Naar buiten kijkend zie ik dat het voorjaar nu echt voorbij is. Wanneer kunnen we die brief dus tegemoetzien? Ik zal hier vandaag niet het voorstel doen om met dit wetsvoorstel te wachten totdat we het ibo hebben. Ik vraag wel of de uitkomst van het ibo hier straks niet haaks op kan blijken te staan, of kan betekenen dat er nog een wijziging moet komen in dit wetsvoorstel. Dat zou namelijk wel een heel zure manier van wetgeving zijn.

De heer Van Weyenberg (D66):

We wachten allemaal met smart op dat ibo en in het bijzonder op de kabinetsreactie daarop, want volgens mij is het ibo allang klaar. Waar blijft de kabinetsreactie? Dit weekend heeft Minister Asscher gezegd dat er een vrijwillige verzekering tegen arbeidsongeschiktheid komt voor zzp’ers. Die wordt niet verplicht. Toen ging ik twijfelen. Ik dacht: dan heb ik blijkbaar de kabinetsreactie gemist die naar de Kamer is gestuurd. Kan de heer Omtzigt mij helpen?

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb Minister Asscher dit weekend niet gehoord, maar ik was iets te veel bezig met Griekenland en barbecues in Twente; ik weet niet in welke volgorde ik die moet plaatsten. Ik heb de kabinetsreactie nog niet gezien. Dat was ook de reden waarom ik deze vraag stelde. Afgaande op de vragen die de heer Van Weyenberg zelf gesteld heeft en het feit dat een ambtenaar ondertussen in dienst getreden is van de Staatssecretaris en het onderzoek daarvoor afgemaakt zou zijn, zou het onderzoek inderdaad op dit moment bij het kabinet moeten liggen. Ik neem dus aan dat het kabinet binnenkort bevalt van een mening over dit oprecht lastige vraagstuk; laat ik dat niet verbloemen.

Nu de beoordeling van de arbeidsrelatie door de Belastingdienst ziet op de loonbelasting en niet op de inkomstenbelasting, zal de zzp’er elk jaar bij de aangifte zelf moeten beoordelen of hij voldoet aan voorwaarden voor winst uit de onderneming en dus voor ondernemingsfaciliteiten. De inspecteur kijkt hierop toe bij het vaststellen van de aanslag. Het is dus niet meer vooraf zeker dat een zzp’er recht heeft op die faciliteiten. Voorziet de Staatssecretaris dat er dit jaar een behoorlijk aantal zzp’ers is die op dit moment nog een VAR hebben maar bij wie feitelijk sprake is van resultaten uit overige werkzaamheden? Zo ja, dan lijkt het me belangrijk dat zzp’ers zich ervan bewust zijn dat zij zelf zullen moeten toetsen of hun werkzaamheden kwalificeren als een onderneming. Wordt dit ook actief uitgedragen door de Belastingdienst? Kan de Staatssecretaris aangeven welke criteria een belangrijke rol spelen bij het verschil tussen resultaten uit overige werkzaamheden en winst uit een onderneming? Dit is dus om bij de aangifte van volgend jaar te vermijden dat een heleboel mensen ineens als verrassing niet meer de aftrek op hun inkomen hebben. Want het is een behoorlijk verschil in inkomen.

Ik ben erg blij met het antwoord dat een incidentele afwijking van de overeenkomst nog geen gevolgen heeft voor de vrijwaring voor de loonheffing. Dit betekent dat opdrachtgevers en opdrachtnemers gewoon aan het werk kunnen en niet de hele dag met de overeenkomst in de hand moeten opletten of de praktijk ook maar een klein beetje afwijkt van de gemaakte afspraken op papier. Maar hoe zit het nu als de opdrachtnemer eenzijdig afwijkt van de gemaakte afspraken, met als doel na beëindiging van het contract een WW-uitkering te kunnen aanvragen? Dan wil je namelijk als werknemer gekwalificeerd worden. Zal in de regel dan wel of geen sprake zijn van het voldoen aan de voorwaarden voor een WW-uitkering? Oftewel, mag deze route? Maakt het daarbij uit of de opdrachtgever nakoming van de overeenkomst vordert bij de rechter? Wat gebeurt er als de opdrachtgever vanwege de afwijking van de overeenkomst besluit de opdrachtnemer naar huis te sturen omdat hij de gang naar de rechter te duur vindt?

In de nota schrijft de Staatssecretaris dat de conclusie van de Belastingdienst dat bij één opdrachtnemer niet volgens de overeenkomst wordt gewerkt, kan worden doorgetrokken naar de arbeidsrelatie van alle opdrachtnemers van de opdrachtgever; de postclausule in dit wetsvoorstel. Kan de Staatssecretaris aangeven in welke situatie die doorwerking geldt? Is hierbij sprake van materieel bewijsvermoeden? Betekent dit dat de inspecteur niet zal onderzoeken of deze feiten zich ook daadwerkelijk bij andere opdrachtnemers hebben voorgedaan? Voor hen kan het namelijk behoorlijk grote gevolgen hebben. Denk aan een school waarbij er met één docent een constant contact is en er gezegd wordt dat alle zzp-relaties op die school niet meer in die categorie vallen. Dat heeft grote gevolgen voor die andere mensen die op een zzp-relatie zitten. Indien de inspecteur dit onderzoek niet voor alle opdrachtnemers doet, kan de Staatssecretaris dan aangeven op basis van welke jurisprudentie de inspecteur geen onderzoeksverplichting heeft richting de niet-onderzochte opdrachtnemers?

Ik kom op de intermediair. Dit onderwerp leeft heel erg onder de vele organisaties die bemiddelen tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. De Staatssecretaris schreef in de nota dat wanneer de intermediair meer doet dan alleen bemiddelen, er sprake zou kunnen zijn van een dienstverband. Dat is erg vaag. Wanneer doet de intermediair te veel en slaat de kwalificatie door naar een dienstverband? Wat als de opdrachtnemer de acquisitie uitbesteed aan de intermediair? Wat als de opdrachtnemer de administratie uitbesteed aan de intermediair? Hoe zit het met de contractuele ondersteuning? Kan een opdrachtnemer die voor eigen rekening en risico werkt, zaken uitbesteden aan zijn intermediair of aan meerdere intermediairs? Wanneer regelt de intermediair zo veel dat er eigenlijk sprake is van iets wat gekwalificeerd kan worden als uitzendwerk? Kan de Staatssecretaris daar een paar voorbeelden van geven, zodat de praktijk daar wat houvast aan heeft? Een kleine grijze zone zal er wel blijven, maar dit wordt een belangrijke.

We moeten voorkomen dat nieuwe fiscale wetgeving voor problemen zorgt op de arbeidsmarkt. Fiscaal is duidelijk dat de opdrachtgever en opdrachtnemer vrij zijn in welke modelovereenkomsten zij gebruiken. Daar is al meer over gezegd en daar sluit ik me bij aan. We hebben bij de discussie over de VAR vaker gesproken over de verschillende criteria om als ondernemer te worden aangemerkt. Ik heb daarbij begrepen dat niet één criterium daarbij doorslaggevend is, maar dat er bekeken moet worden of er voldoende factoren zijn die op ondernemerschap wijzen. Daarna kreeg ik een aantal berichten dat de hoogte van de eigen investering door de Belastingdienst als een factor wordt beschouwd waaraan voldaan moet worden. Dus chauffeurs moeten een eigen auto aanschaffen voor hun onderneming. Medisch-specialisten moeten hun eigen apparatuur meenemen. Dat lijkt niet altijd logisch. Een opdrachtgever wil soms gewoon een bestelbus ter beschikking stellen omdat daar het logo op staat. Als je voldoende opdrachtgevers moet hebben, kan ik me daar soms ook nog wel iets bij voorstellen. Is de investeringsgraad een conditio sine qua non als aan de overige voorwaarden, zoals ondernemingsrisico en geen gezagsverhoudingen, wel is voldaan?

Ik heb nog twee laatste opmerkingen die wel een relatie hebben met dit onderwerp, maar niet in het wetsvoorstel staan. Dit is namelijk de laatste keer dat we voor het reces bij elkaar komen. We hebben weer te maken met zo’n zwaar ICT-ding. Ik krijg op dit moment veel brieven van mensen die negen maanden uitstel krijgen van de aangifte inkomstenbelasting. Komt dat veel voor? Als er een ICT-probleem is, zou ik dat graag tijdig horen. Mensen krijgen een brief dat hun aangifte voor 31 maart 2016 beoordeeld wordt in plaats van voor 1 juli 2015.

De heer Groot begon er vanmorgen ook al over. Het was mij wat waard geweest om de brief over één bankrekeningnummer een week eerder te ontvangen. De Staatssecretaris zegt feitelijk dat hij de komende anderhalve maand voor 80.000 mensen het bankrekeningnummer gaat deactiveren. Dat betekent dat ze geen toeslagen meer krijgen. Ik vind het bijzonder risicovol om dat in de laatste week voor het reces aan de Kamer mede te delen, zonder dat we daar iets over hebben kunnen zeggen. Kunt u ervoor zorgen dat die mensen de komende twee maanden nog een toeslag blijven krijgen en een uiterste poging doen om te voorkomen dat een grote groep mensen die een brief niet beantwoord heeft, geen rekeningnummer heeft waarop de huur- en zorgtoeslag overgemaakt worden?

De voorzitter:

Ik kijk even hoelang we zullen pauzeren, maar ik zie dat de Staatssecretaris direct door kan gaan met de beantwoording in eerste termijn.

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Zelfstandigen zijn in deze economie een groot goed. Dat wordt door vele woordvoerders benadrukt, maar niet door de heer Bashir en opmerkelijk genoeg ook niet door de heer Van Weyenberg, maar ik vertrouw erop dat hij daar toch wel iets in ziet.

De heer Van Weyenberg (D66):

Sommige partijen hoeven dat niet te benadrukken om ervoor te zorgen dat de zzp’ers dat weten.

De voorzitter:

Waarvan akte.

Staatssecretaris Wiebes:

Kijk eens aan.

Daar hebben we ook allemaal fiscale arrangementen voor, maar de wet stelt er ook grenzen aan. In allerlei verschillende wetten, maar ook in de jurisprudentie, is bepaald wanneer iemand zelfstandige is en dus aanspraak kan maken op die fiscale arrangementen. De Belastingdienst doet niets anders dan die wet uitvoeren. Dat deden we op een manier die veel belemmeringen kende en dat gaan we nu op een andere manier doen. Er verandert niets aan die grenzen; dat wat toegestaan was, blijft toegestaan en dat wat niet toegestaan was, blijft niet toegestaan.

Dit wetsvoorstel bestaat alleen maar uit het afschaffen van niet-werkend instrumentarium. De huidige VAR is in alle opzichten aan het eind van de levenscyclus gekomen. De VAR geeft een oordeel af over de arbeidsrelatie, zonder de feiten in overweging te nemen, terwijl de Belastingdienst op grond van de wet het eindoordeel moet baseren op feiten en omstandigheden. De Belastingdienst geeft dus een oordeel af waarbij hij niet kan weten of dat ergens op is gebaseerd. Dat leidt natuurlijk tot ongelukken, ook omdat de onzekerheid en de fiscale vervolgschade die dan ontstaan, eenzijdig landen bij de opdrachtnemer, want die krijgt een naheffing.

Er is totaal geen sprake van efficiënte handhaving. Ik zal er zo op ingaan hoe het beter moet, maar we kunnen nu alleen maar handhaven op het niveau van individuele zzp’ers. Gefeliciteerd, maar dan ben je nog niet jarig met 800.000 gevallen. Bovendien is het een grote papiermolen. We malen een half miljoen juridische beschikkingen in het rond en vervolgens moet men daar bij allerlei loketten mee wapperen.

De VAR doet meer kwaad dan goed. De inzet is dan ook om de VAR af te schaffen en in plaats daarvan een instrument te gebruiken waarmee de Nederlandse Belastingdienst furore heeft gemaakt en internationaal vooroploopt en waarvoor geen aparte wetgeving of aparte kaders nodig zijn. Dat heet: zekerheid vooraf. Ik zal het woord «ruling» niet noemen, maar het komt erop neer dat de Belastingdienst de beoogde feiten en omstandigheden vooraf beoordeelt en dat oordeel op papier zet. Dat is geen vrijbrief. Als je je daar niet aan houdt, geldt die overeenkomst niet, maar als je je er wel aan houdt, weet je van tevoren wat je van de Belastingdienst te verwachten hebt.

Zekerheid vooraf is een Nederlands exportproduct in de fiscale wereld waar wij trots op moeten zijn. Dat kunnen we ook hier doen. Dat betekent dat we een gebrekkig instrument afvoeren en een goed werkend instrument gewoon gaan gebruiken. Dat gebruikten we al voor een deel, het is niet nieuw, maar dat gaan we wel doen. Er komt niet iets nieuws, briljants om de deur kijken, maar het is erop gericht om iets wat niet werkt af te schaffen en iets wat we al jaren doen en wat goed werkt, hier te gaan toepassen.

Het wettelijk kader rond zelfstandigheid verandert niet; wie het was, blijft het en wie het niet was, wordt het ook niet. Het begrip «ondernemerschap» wordt bepaald in allerlei verschillende wetten en jurisprudentie. Dat begrip ligt vandaag niet voor. Daar doen we niets mee. Dat betekent dus ook dat zelfstandigheid vandaag niet ineens verandert in schijnzelfstandigheid. Het is wel zo dat schijnzekerheid verandert in zekerheid; zekerheid vooraf.

Het staat natuurlijk niet op voorhand vast dat alle aanwezigen altijd even blij zullen zijn met de uitkomsten. Om een voorbeeld te noemen: in de zorg wilde de Kamer meer zelfstandigheid toestaan dan de rechter op basis van VWS-wetgeving geoorloofd achtte. Op die VWS-wetgeving is toen iets gevonden. In de postbezorging wilde de Tweede Kamer minder zelfstandigheid dan de Belastingdienst op basis van wetgeving redelijk achtte. Toen is er een wettelijke bepaling gekomen. En zo moet het precies werken: de politiek bepaalt de grenzen en de Belastingdienst voert het uit. Het is niet aan de Belastingdienst om eigenstandig of eigenhandig van die regels af te wijken. Daar gaat de Kamer over, en niet de Belastingdienst. Dat is de lijn. Het is vervolgens aan de Belastingdienst om te handhaven.

Er zijn verschillende vragen gesteld aan de hand waarvan je, als je op de tribune zou zitten, zou vermoeden dat er waarschijnlijk een hoop verandert. Maar het gaat allemaal om dingen waaraan beperkt of helemaal niets verandert. Een voorbeeld waarin niets verandert, is de samenhang met cao’s. Ik begin met het voorbeeld van de heer Van Weyenberg. Hij gaf het voorbeeld van FNV KIEM. Ik durf in de richting van de heer Van Weyenberg te stellen dat die uitspraak anders moet worden gelezen. Er staat niet dat je in cao’s geen afspraken mag maken over zelfstandigen. Er staat wel dat je in cao’s juist wel afspraken mag maken over schijnzelfstandigen, ook als die afspraken de mededinging beperken. In artikel 16 van de Mededingingswet worden schijnzelfstandigen immers gezien als werknemers en werknemers zijn uitgesloten van mededinging volgens de Mededingingswet. Dat is wat die uitspraak zegt. Die zegt op geen enkele manier dat je in cao’s geen afspraken zou mogen maken over zelfstandigen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Maar de uitspraak over de cao Besloten busvervoer stelt dat cao-afspraken niet gelden voor zelfstandige marktdeelnemers. De Staatssecretaris vertelt nu het verhaal dat ik van Minister Asscher wel ken, maar de kern is dat de rechter heeft geoordeeld over deze afspraak over besloten busvervoer. Die heeft gezegd: dit soort cao-bepalingen is niet van toepassing op zelfstandige marktdeelnemers. Lees: op echte zelfstandigen, op zzp’ers die in aanmerking komen om te werken via zo’n modelovereenkomst. Dan kan zo’n modelovereenkomst toch nooit verplicht worden toegepast op zelfstandigen?

Staatssecretaris Wiebes:

Bij het besloten busvervoer meen ik dat het precies zo zit als in het voorbeeld van zonet. Er wordt niet gesteld dat er in cao’s geen afspraken mogen worden gemaakt over zelfstandigen. Dat staat er niet; dat is niet wat de rechter heeft geoordeeld. De zorg van de VVD en D66 is natuurlijk dat je in collectieve arbeidsovereenkomsten – laat ik het maar even puntig zeggen – blijkbaar dingen kunt afspreken die gaan over werkenden die geen arbeidsovereenkomst hebben. Ik zal mijn eigen opvattingen hierbuiten laten, maar die afspraken kunnen dan ook nog algemeen verbindend worden verklaard. Ik denk dat het mevrouw Neppérus en de heer Van Weyenburg dan over de schoenen stroomt. Even abstraherend van wat ik er zelf van vind: feit is dat het hier gaat om een decennialange traditie in het overleg tussen sociale partners. Dit is minstens een halve eeuw aan polder. Daarvan mag je vinden wat je wilt – daar heb ik kennis van genomen – en je kunt deze traditie ter discussie stellen, maar ik denk dat we het er ook allemaal mee eens zijn dat je die niet ineens overboord zet in een discussie over de afschaffing van de VAR, die aan deze praktijk helemaal niets verandert. Want ook nu, gisteren, vorig jaar, twintig jaar en vijftig jaar geleden mocht je in cao’s afspraken maken over mensen die geen arbeidsovereenkomst hadden en over hoe er met hen werd omgegaan. Nogmaals, je mag ervan vinden wat je wilt en het is ook volkomen begrijpelijk om het ter discussie te stellen, maar hier veranderen we aan de praktijk niets en het is ook erg onwaarschijnlijk dat we hier even een halve eeuw aan cao-onderhandelingen aan de kant zetten. Dan spreekt u niet alleen met de verkeerde bewindspersoon, maar ook is dat net te haastig.

De heer Van Weyenberg (D66):

Het gaat helemaal niet over cao’s en avv, wat overigens twee instrumenten zijn die ik niet bij het oud papier zou willen stoppen maar die ik wel zou willen moderniseren. De vraag gaat erom dat de rechter heeft geoordeeld dat artikel 53 van de cao Besloten busvervoer – dat ging over het uitsluiten van zelfstandig ondernemers – rechtsgeldig is voor zzp’ers die schijnzelfstandig zijn als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 4 december inzake FNV KIEM en de Staat der Nederlanden maar geen rechtsgevolgen heeft voor zzp’ers als zelfstandig marktdeelnemers en ondernemingen in de zin van artikel 101, VWEU. Ik vraag deze Staatssecretaris niet om afstand te nemen van de cao of het avv, maar ik vraag hem om te bevestigen dat afspraken die worden gemaakt nooit bindend kunnen zijn voor zelfstandige marktdeelnemers.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat geldt alleen voor zover ze artikel 16 van de Mededingingswet raken. Dat betekent dat er geen prijsafspraken kunnen worden gemaakt voor zzp’ers, want daar ziet de Mededingingswet op; het zijn namelijk geen werknemers. Het is echter niet zo dat de rechter daarmee zegt dat er in cao’s geen afspraken kunnen worden gemaakt over manieren van inhuren van zzp’ers. Dat is niet het geval. Dit gaat meer over de Mededingingswet dan over cao’s en avv in het algemeen. Dit volgt ook gewoon uit de Mededingingswet. Het is ook niet verwonderlijk dat de rechter dit concludeert.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik wil natuurlijk ook 50 jaar geschiedenis niet zomaar wegpoetsen, maar ik raak toch wel een beetje in verwarring. Als ik de stukken zo lees, krijg je dus blijkbaar de situatie dat een cao verbindend kan worden verklaard, terwijl men geen partij is en men denkt toch zzp’er te zijn en daarvoor ook goede argumenten meent te hebben. Dan kun je dus toch regels hebben die gaan gelden? Ik vind dat toch wat wrikken met elkaar.

Staatssecretaris Wiebes:

Het is duidelijk dat ik mijn algemene opsomming zodanig heb geformuleerd dat er hier aan tafel veel gewrik wordt gevoeld. Als dat wrikken een politiek feit is, past dat ook in de discussie over de ontwikkeling van de polder, de discussie over wie er aan tafel zit, waarover wordt gepraat, hoe wij representativiteit borgen, wat er wel of niet wordt afgesproken en hoe dat algemeen verbindend kan worden verklaard. Die discussie loopt namelijk, maar wel aan een andere tafel dan de mijne. Er wordt nu onderzoek gedaan naar het algemeen verbindend verklaren van cao-afspraken. Deze kwestie past rechtstreeks in dat onderzoek. Ik zou eigenlijk geneigd zijn om aan u toe te zeggen om deze kwestie bij de Minister van SZW te leggen, zodat die in het onderzoek kan worden meegenomen. Ik weet ook dat er na de zomer met de Kamer een debat is over de toekomst van de cao’s waarin ook de uitkomsten van het onderzoek naar voren zullen komen. Het zou eigenlijk raar zijn als we deze kwestie daaruit zouden weglaten. Ik zou geneigd zijn om, luisterend naar de discussie, aan mijn collega te verzoeken deze kwestie daarin mee te nemen, inclusief aanlevering van de inbreng die hier zo-even door twee fracties is gedaan. Dat is waar de discussie past.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik kan alleen namens mijn eigen partij spreken. Als VVD lijkt ons dat een goed plan, dus dat het aan die andere tafel duidelijk wordt betrokken bij de andere punten waarover gesproken zal worden.

Staatssecretaris Wiebes:

Het is jammer dat de heer Van Weyenberg op dit moment afwezig is, want ik heb begrepen dat die discussie mede op verzoek van de VVD én D66 wordt gevoerd. Het is in elk geval zo dat dat onderwerp daar goed past.

Dan de discussie over uitzend. Wat we hier aan tafel zien, zien we ook maatschappelijk, want de maatschappelijke opvattingen maar ook de zorgen over de kwestie rond de intermediairs lopen nogal uiteen. Ik mag mij sowieso verheugen in een volle brievenbus en zo krijg ik ook brieven van de Algemene Bond Uitzendondernemingen, de ABU. Die zegt dat uitzendbureaus beperkt worden in hun dienstverlening door deze ontwikkeling. Ik krijg ook brieven van zzp-organisaties en allerlei brancheorganisaties van de bouw. Zij neigen juist naar de andere kant en willen dat het wetsvoorstel meer handvatten biedt om misbruik door intermediairs te voorkomen. Ik heb daar slechts aan toe te voegen dat we het systeem zo inrichten dat de Belastingdienst op basis van bestaande wet- en regelgeving kan handhaven. In de uitzendbranche bestond de mogelijkheid dat mensen die door een uitzendorganisatie werden betaald, een VAR kregen. Dat gaf vrijwaring voor de uitzendorganisatie, maar voor de opdrachtnemer was het een schijnzekerheid. Hoe kan de Belastingdienst immers redelijkerwijs vooraf vaststellen dat iemand ondernemer is als vooraf totaal niet duidelijk is welke opdrachten hij gaat doen, hoe lang die duren en bij wie die worden uitgevoerd? Dat is een zwarte doos. Dan moet je over iemand die betaald wordt door een uitzendbureau zeggen: wat hij ook gaat doen, het is een ondernemer en we kijken niet naar feiten en omstandigheden. Dit was misschien wel de vreemdste toepassing van de VAR tot nu toe, moet ik zeggen.

Ook in de nieuwe situatie is die zekerheid vooraf redelijkerwijs niet te geven. Voor nog niet uitgevoerde, nee, nog niet eens bekende opdrachten bij nog niet eens bekende opdrachtgevers kun je geen zekerheid vooraf geven. Dat is het bieden van zekerheid vooraf over iets wat inherent onzeker is. Dat kan niet. Daarom wordt in deze branche – dat is ook al een halve eeuw zo – het begrip «fictieve dienstbetrekking» gehanteerd. Wie direct betaald wordt door een uitzendorganisatie, valt onder die fictieve dienstbetrekking, maar degene voor wie er alleen bemiddeld wordt, wordt net als iedere andere opdrachtnemer behandeld. Echte ondernemers, die direct door de uitzendorganisatie betaald worden, kunnen uiteraard nog steeds aanspraak maken op fiscale ondernemersfaciliteiten. Dat kan als het echte ondernemers zijn. Het bieden van zekerheid vooraf voor de intermediair is echter ingewikkeld.

De heer Groot (PvdA):

Ik begrijp uit het betoog van de Staatssecretaris dat, als de nieuwe wet in werking is getreden, dit soort constructies weleens aan het licht zou kunnen komen, omdat er wel degelijk sprake blijkt te zijn van fictieve dienstbetrekkingen. Dan valt men door de mand.

Staatssecretaris Wiebes:

Zover wil ik helemaal niet gaan. Een fictieve dienstbetrekking is een juridisch hulpmiddel. Het is heel goed mogelijk dat degenen die nu als ondernemer worden beoordeeld, die beoordeling ook houden. Het is helemaal niet gezegd dat het hier gaat om schijnconstructies. Er is in het verleden geconstateerd dat er in deze sector wel een verhoogd risico op schijnconstructies bestaat, maar het is op dit moment volstrekt niet zeker dat het schijnconstructies zijn. Het enige wat moeilijk is, is het geven van zekerheid vooraf in sommige gevallen; ik kom daarop terug. Wij bepalen hier niet samen of mensen die voor een uitzendbureau werken, wel of geen ondernemer zijn. Daar geven wij hier aan tafel geen oordeel over. Het enige wat hier at stake is, is de mate waarin de Belastingdienst in staat is om zekerheid vooraf te geven. Het bieden van zekerheid vooraf over iets wat nog onzeker is, is niet mogelijk. De Belastingdienst kan niet heksen.

De heer Groot (PvdA):

De uitzendbureaus kregen vrijstelling van de afdracht van werknemerspremies. De personen die de opdrachten uitvoerden, kregen vrijstelling van loonheffingen. Dat werd in de praktijk niet gecontroleerd. Het lijkt mij toch de bedoeling dat het straks, als de modelovereenkomsten gehandhaafd worden, aan het licht komt als dit soort constructies niet in de haak is. Dat is nu niet het geval, omdat er niet wordt gecontroleerd.

Staatssecretaris Wiebes:

Het doel van handhaving is natuurlijk om iedereen die keurig aan de regels voldoet, te honoreren met de ondernemersvoordelen waar hij recht op heeft en om iedereen die niet binnen de kaders van de wet valt, fiscaal op een andere manier te behandelen. Dat is het doel van handhaven. In die zin ben ik het eens met de heer Groot, zij het dat ik niet a priori wil stellen dat daarvan op grote schaal sprake is. Dat kan ik niet beoordelen. Daar hebben we nu de tools niet voor. Dat zal de handhaving moeten uitwijzen.

Wat wij hier doen, is om begrijpelijke redenen gebruikmaken van het begrip «fictieve dienstbetrekking». Nu hebben wij andere groepen waarvoor die fictieve dienstbetrekking ook bestond, uitgezonderd, bijvoorbeeld de thuiswerkers. De vraag die natuurlijk uit de uitzendbranche komt, is waarom wij de thuiswerkers uitgezonderd hebben van de fictieve dienstbetrekking en de uitzendbranche niet. Daarvoor is natuurlijk een heel simpele verklaring: bij thuiswerkers weten we wat ze doen. Dat is te beoordelen. Daarvoor is het vooraf voor de Belastingdienst beoordeelbaar of dit ondernemers zijn of niet. We weten wat ze doen, we weten voor wie ze het doen, we weten in welk werkverband ze het doen en voor welke duur. Dat is te beoordelen. Het balletje kan de ene kant op rollen of de andere kant, maar er is in elk geval zekerheid vooraf te geven. Weten wat iemand doet, is toch wel de minste vereiste om zekerheid vooraf te geven.

De vraag is wat dit betekent voor uitzendorganisaties. Die vraag stellen ze natuurlijk ook in hun brieven. De uitzendorganisaties hebben twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is om een businessmodel of een betaalmodel te kiezen, niet zijnde het tussenkomstmodel, zodat het door de Belastingdienst gezien kan worden als bemiddeling. Er zijn nog een heleboel diensten mogelijk voor uitzendorganisaties. Dat is om te beginnen de bemiddeling van mensen, maar er kunnen ook allerlei administratieve functies bij horen. In essentie moet het neerkomen op bemiddeling. Dan is zekerheid vooraf mogelijk.

Is er dan niets anders mogelijk? Natuurlijk wel. Uitzendorganisaties kunnen uiteraard nog steeds met het tussenkomstmodel werken. Het enige wat zij dan niet hebben, is zekerheid vooraf. Dat klinkt echter een stuk onzekerder dan het is. Ik denk dat uitzendorganisaties, misschien samen met het UWV en de Belastingdienst, tot de drie typen instanties in Nederland behoren die het meest verstand hebben van arbeidsrecht. Een uitzendorganisatie zou uitstekend in staat moeten zijn om zelf te herkennen en te beoordelen of men belandt in een situatie waarin loonheffing moet worden afgedragen. Er is niemand die de opdracht en de uitzendkracht zo goed kent als de uitzendorganisatie. Die weet dat in de situatie dat iemand zes uur per week op het gymnasium geschiedenis geeft met vaste uren onder een gezagsverhouding, loonheffing moet worden afgedragen. Die weet ook dat geen loonheffing moet worden afgedragen als iemand voor eigen rekening en verantwoording een workshop geeft, daarna nooit meer terugkomt en dit op eigen risico doet. Dat kan een uitzendorganisatie ook nog wel zelf beoordelen. Er is geen zekerheid vooraf te krijgen bij de Belastingdienst, maar de uitzendorganisaties verkeert ook niet volledig in het ongewisse. Uitzendorganisaties zijn zeer deskundig. Zij kunnen daar zelf niet alleen antennes voor ontwikkelen, maar er ook een raamwerk voor ontwikkelen. Overigens wil de Belastingdienst ze daarbij ook nog wel helpen.

Over deze en andere kwesties zijn we nog met de sector in gesprek. Er zijn dus allerlei mogelijkheden. Het enige wat niet mogelijk is – en dat is ook precies het enige – is zekerheid vooraf geven over iets wat nog niet bestaat, wat je nog niet weet. Dat is ingewikkeld.

Er zijn verschillende meer gedetailleerde vragen gesteld, maar een veel gestelde is hoe de handhaving in zijn werk gaat. In het verleden heb ik de problemen geschetst. Een opdrachtgever was gevrijwaard, een opdrachtnemer niet. Dan moet je dus gaan handhaven op het niveau van de opdrachtnemer. Dat zijn er nogal wat. Nu kan het op het niveau van de opdrachtgevers. Je moet dat als volgt zien. Neem bij wijze van spreken een kassenbouwer, die 60 opdrachtnemers heeft. Dan is het heel goed mogelijk om gewoon op de werkvloer te beoordelen of er een gezagsverhouding is, welk risico men loopt en hoe de facturering verloopt. Dan heb je alle 60 gevallen in één keer beoordeeld. Als één iemand zich anders gedraagt dan de rest, kun je ze niet allemaal door de mand laten vallen. Het is gewoon de professionaliteit van de inspecteur die daar komt. Het is ook gewoon een handhavingsspecialiteit. Dat is een beroep. Daar moeten we in deze zaal op durven vertrouwen. Maar als je controle kunt doen en kunt handhaven op het niveau van opdrachtgevers, is dat aanzienlijk efficiënter en kan dat ook de goede van de slechte gevallen onderscheiden.

Een veelgestelde vraag is wanneer het IBO Zzp komt. Dit lijkt mij ook een vraag die ik even aan mijn collega’s Asscher en Kamp moet stellen, want ik heb niet een kant-en-klare datum. Daarover wordt druk gesproken. Het IBO Zzp is er ook nog niet zo gek lang, dus het is ook niet zo raar dat je voor zo’n doorwrocht stuk even de tijd neemt om te kijken hoe je daarmee verder gaat.

De heer Omtzigt (CDA):

Kan het voorstel voor het IBO Zzp in de kabinetsreactie naar de huidige inzichten – geen absolutie garantie vooraf, daar hebben we het de hele dag over – met dit wetsvoorstel, of betekent het dat in deze zaak weer dingen gaan schuiven?

Staatssecretaris Wiebes:

Daar durf ik nu toch wel bijna zekerheid vooraf over te geven. Zolang er verschil blijft bestaan, op welke manier dan ook, tussen iemand met een dienstverband en een ondernemer, zolang er dus een verschil blijft bestaan in de verplichting tot het betalen van loonheffing, zal de Belastingdienst moeten toezien op dat verschil en daaraan uitvoering moeten geven. Hoe de arrangementen verder ook luiden, de Belastingdienst gaat daar op dit moment niet over, die is uitsluitend bezig met het handhaven op dat verschil. Die uitvoering blijft. Dus dat is no regret, heb ik altijd gezegd.

De heer Omtzigt (CDA):

Wanneer komt het IBO Zzp dan ongeveer naar onze Kamer? Hebt u daar dan ook met uw collega’s in het kabinet over gesproken?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik heb nu niet een kant-en-klare datum, maar ik probeerde net de impliciete toezegging te doen dat ik een van de twee collega’s die daarmee bezig zijn probeer zo ver te krijgen dat hij daarover nog een rooksignaal zal afgeven.

Een veel voorkomende vraag is of de periode van vijf jaar niet te lang is. De heer Bashir zegt zelfs dat je vaker zou moeten toezien of die wel wordt nageleefd. Dit zijn dingen die helemaal los van elkaar staan. We kunnen desnoods iedere drie weken gaan kijken of het wordt nageleefd. Het gaat er hier om wat de levensduur is van deze zekerheid vooraf. Dat heeft niks te maken met de intensiteit van de handhaving. We hebben er een vijfjaarsmaximum aan gesteld, maar als de wet zou veranderen, de wettelijke bepalingen veranderen of wat dan ook en als zo’n modelovereenkomst niet meer binnen de wet zou passen, dan moet je die natuurlijk terstond aanpassen. Het is niet zo dat er zekerheid vooraf gegeven wordt over een wet die inmiddels veranderd is. Zo’n modelovereenkomst kan natuurlijk nooit voortduren bij veranderende wetgeving; dat heeft ook niets te maken met de intensiteit van de handhaving, zeg ik om de heer Bashir gerust te stellen. Er zullen opdrachtgevers zijn waar wij toch vaker dan eens in de vijf jaar langs zullen moeten.

De heer Bashir (SP):

Goed nieuws dat de Belastingdienst vaker langsgaat bij sommige opdrachtgevers, maar waar het mij om gaat is dat mensen op het moment dat ze zo’n contract ondertekenen nog een keer bij zichzelf te rade gaan of ze wel voldoen aan de voorwaarden die daarin staan. Als je om de vijf jaar langsgaat, gebeurt dat minder vaak. Ik zeg niet dat dat bij iedereen het geval is maar bij veel mensen wel. Daarom zou het juist handiger zijn als er een maximumtermijn van twee jaar of tweeënhalf jaar komt.

Staatssecretaris Wiebes:

Het afsluiten van deze modelovereenkomst en het geven van zekerheid vooraf is niet helemaal een sinecure. Dat zult u misschien uit de branches ook wel terughoren, dus laten we even kijken hoe ver we komen. Voorlopig wil ik het bijzonder graag op vijf jaar houden. Ik heb een amendement van de heer Van Weyenberg om het na drie jaar in kaart te brengen. We zouden kunnen bekijken of er reden is om die termijn aan te passen. Wat mij houvast geeft, is dat die periode van vijf jaar niets te maken heeft met de handhaving gedurende die periode. Uiteraard vervallen de overeenkomsten als ze niet meer aan de wet voldoen.

De heer Groot (PvdA):

Begrijp ik het goed dat de Staatssecretaris het had over een maximumtermijn van vijf jaar en dat er in voorkomende gevallen ook kortere termijnen kunnen gaan gelden voor kwetsbare sectoren die gevoelig zijn voor misbruik, waar men erg inventief is met het gebruik van constructies?

Staatssecretaris Wiebes:

Dat loopt via een andere weg. Als de Belastingdienst meerdere malen heeft vastgesteld dat er onregelmatigheden optreden binnen een bepaalde modelovereenkomst, ontstaat waarschijnlijk bij alle partijen aan tafel de behoefte om de modelovereenkomst op een andere manier op te stellen. Als iets niet voldoet, geeft het natuurlijk voor alle partijen aan tafel gelazer: voor de zzp’er, voor de opdrachtgever en voor de Belastingdienst. Als een overeenkomst niet blijkt te werken, zullen partijen al snel tot de conclusie komen dat deze moet worden herzien. Hier is vaker gezegd dat wij er na vijf jaar sowieso nog een keer naar willen kijken.

De heer Groot (PvdA):

Als de Belastingdienst niet tevreden is met hoe het gaat, is er toch een vrijwaring voor vijf jaar afgegeven. Dan heeft de Belastingdienst zichzelf klemgezet, lijkt mij. Of zie ik dat verkeerd?

Staatssecretaris Wiebes:

Wij hebben altijd te handelen naar de beginselen van behoorlijk bestuur. Dat laat ruimte om op een gegeven moment in te grijpen. In principe houden wij die periode van vijf jaar aan. Als iedereen zich eraan houdt, is daar ook niets op tegen. Als iedereen zich er niet aan houdt, is er iets anders aan de hand en gaan wij via een andere weg ervoor zorgen dat de situatie op zijn pootjes terechtkomt.

Ik ga proberen in een hoog tempo door een paar kleinere vragen heen te gaan. De heer Groot vroeg terecht naar de situatie waarin iemand toch recht blijkt te hebben op een WW-uitkering, terwijl er geen premie is betaald. Grappig genoeg is dat losgekoppeld. Iemand kan aanspraak maken op WW als hij achteraf beschouwd werknemer is geweest. Dan kan de Belastingdienst navorderen, maar op zichzelf genomen is het recht losgekoppeld van de premiebetaling. Zo zit het kennelijk.

De heer Groot (PvdA):

Dat vind ik toch wel gek, want dat betekent dat werknemers in loondienst betalen voor een schijnzelfstandige, die daarvoor zelf geen WW-premie heeft betaald. Dat is toch een gekke manier van afwentelen, die je niet zou moeten willen?

Staatssecretaris Wiebes:

Dit is maar liefst de derde woordvoerder die zich openlijk verbaast over aspecten van SZW-wetgeving. Ook nu kan ik niet onderdrukken dat ik de verbazing een beetje deel, maar ik kan geen ander antwoord geven dan het antwoord dat ik gegeven heb. Het is niet het beleidsterrein dat hier voorligt en er verandert ook niets aan. Ik deel de ongerustheid van de heer Groot, maar heb niet meer in de aanbieding dan het antwoord op de vraag.

De heer Groot heeft een aantal vragen gesteld over bepaalde situaties, bijvoorbeeld in de bouw, waarin vermoedelijk dingen gebeuren die je «gekunstelde constructies» zou kunnen noemen, zoals hij het uitdrukt. Ik kan niets anders zeggen dan dat modelovereenkomsten moeten worden opgesteld conform de wet. Ontstaat er dan grensverkenning? Dat zou heel best kunnen, maar er is een grens. Iedereen mag de grens verkennen, maar de grens staat voor de Belastingdienst niet ter discussie. Er is dus ook geen onderhandeling over wat er kan. De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf. Sommige dingen liggen dicht bij de grens en andere wat verder, maar de grens moet de Belastingdienst bewaken, punt. Modelovereenkomsten moeten gewoon conform de wet zijn. Daar mag de heer Groot van uitgaan. Anders wordt de zekerheid vooraf eenvoudigweg niet gegeven. De handhaving wordt gemakkelijker dan nu. Dit betekent dat zaken die echt niet door de beugel kunnen, eruit gevist moeten kunnen worden.

Mevrouw Neppérus heeft gevraagd wat er mis was met de VAR. Mijn antwoord daarop was: zo ongeveer alles. Zij vroeg ook wanneer wij de wet evalueren. Het antwoord daarop is gegeven in de vorm van een amendement dat is ingediend door haar buurman. Daar zal ik het zo nog over hebben.

De heer Van Weyenberg is er nu even niet, maar hij kan het antwoord teruglezen in de Handelingen. Wat gaat de Belastingdienst precies doen met die voorbeeldovereenkomsten? Dat is toch een beetje vragen naar de bekende weg. Daar zit natuurlijk geen tarief in en dat is ook gelijk het antwoord op de vraag van de heer Bashir. De heer Van Weyenberg vraagt of we dan een-op-een moeten handhaven. Nee, natuurlijk niet. Dat is nu net de opzet. De heer Van Weyenberg stelt de belangrijke vraag waarom die overeenkomsten geen wettelijke basis hoeven te hebben. Zekerheid vooraf is een praktijk die op allerlei fiscale terreinen bestaat. Voor het uitvoeren van de wet en het zekerheid geven over hoe de wet luidt, heeft de Belastingdienst geen wettelijke basis nodig anders dan de wet. De belastingwetgeving bevat daar de basis voor. De oordelen kan de Belastingdienst uitspreken achteraf of vooraf. Daar is geen aparte wettelijke basis voor nodig. Het belangrijke is juist dat de Belastingdienst zich houdt aan de wet, en ook anderen houdt aan de wet. Daarbij is er natuurlijk geen verplichting tot een voorbeeldovereenkomst.

De heer Van Weyenberg vroeg ook of we één basisovereenkomst kunnen hebben. Misschien wel een paar meer. Het is de bedoeling dat er op de site van de Belastingovereenkomst een aantal overeenkomsten openbaar worden gemaakt. Daarbij gaat het om voorbeeldovereenkomsten die toegespitst zijn op sectoren, maar ook een aantal algemene. Daar kun je dan uit kiezen. Je kunt ook altijd zelf tot overeenstemming komen, want niemand is gehouden aan de dingen die als voorbeeld op de site van de Belastingdienst staan, maar we zullen er een aantal maken die wat algemener van aard zijn. Daar wordt op dit moment aan gewerkt. Logisch zijn ze niet altijd openbaar, want soms krijgt een bedrijf zekerheid vooraf over iets wat zo veel vertrouwelijke informatie bevat of zo veel ingenieuze aspecten van het businessmodel dat ervoor wordt gekozen om het niet openbaar te maken. In die zin is het markant dat deze vraag door D66 is gesteld. D66 was het met mij eens dat de rulings over bedrijven niet op straat moeten belanden. Dit is zo’n situatie waarin gegevens van belastingplichtigen niet op straat moeten belanden en waarin dus zekerheid vooraf bij voorkeur wel, maar niet altijd op de site komt te staan.

Een vraag van de heer Van Weyenberg was of we alleen maar kijken naar ondernemerskenmerken loonheffing. Dat zijn verschillende fases. Bij het bepalen of iemand loonheffing moet afdragen, kijken we alleen naar de dingen die bepalen of iemand loonheffing moet afdragen. Aan het einde van het jaar, bij het vellen van een eindoordeel erover of de zzp’er een ondernemer is geweest en zo ja, voor welke werkzaamheden, wordt er natuurlijk breder gekeken. Hier gaat het alleen om het geven van zekerheid vooraf over de loonheffing en dat is ook wat er aan de orde is voor een opdrachtgever: moet ik wel of niet loonheffing afdragen?

De heer Bashir heb ik antwoord gegeven op zijn vraag waar de deregulering op slaat. Ik moet hem geruststellen en dat antwoord lijkt een beetje op wat ik zei in antwoord op de vraag van de heer Groot: goedgekeurde modelcontracten waarmee iets niet in de haak is, bestaan niet. Het is niet aan de Belastingdienst om dingen goed te keuren die niet in de haak zijn. Het is nu juist de bedoeling om onderscheid te maken tussen dingen die wel in de haak zijn en dingen die niet in de haak zijn. Over dingen die niet in de haak zijn, wordt geen zekerheid vooraf gegeven, sterker nog, daarvan wordt van tevoren gezegd dat ze niet in de haak zijn en dat we daar niet mee in zee kunnen.

De heer Bashir vraagt of we het wettelijke kader niet ook kunnen veranderen. Hij heeft het over pensioenen en de busjes. Een deel van het antwoord is dat dit gewoon vastligt in jurisprudentie en dat wij hier bezig zijn met het inrichten van effectievere handhaving, maar niet met het veranderen van het wettelijk kader rond zelfstandigen. Voor allerlei arrangementen voor de zzp’er verwijs ik naar dat IBO Zzp. Daar kunnen dat soort dingen aan de orde komen. Het is hier, met dit eenvoudige wetsvoorstelletje om de Belastingdienst in staat te stellen om zijn werk te doen, echter niet aan de orde.

Het is wel mogelijk om verschillende modelcontracten per bedrijf te hebben. Dat kan natuurlijk. Het kan zijn dat de kassenbouwer ook nog andere activiteiten heeft en dat hij daar een andere werkwijze, met andere flexibiliteit of wat dan ook voor wil. Dat kan hij dan voorleggen aan de Belastingdienst.

Incidentele gevallen verpesten het niet meteen voor iedereen. Er is gevraagd hoe je het verschil kunt zien. Dat is aan de professionaliteit van de inspecteur op de werkvloer. Die beoordeelt dat. Dat is een heel beroep; we hebben er die deze oordelen maar liefst 30 jaar hebben kunnen laten rijpen. Ik denk dat we gewoon op de professionaliteit van de inspecteur moeten vertrouwen. Hier valt moeilijk uit te leggen hoe je zoiets doet.

Het CDA vraagt hoe we een VAR-wuo’er van een row’er kunnen onderscheiden. Dat heeft te maken met die feiten en omstandigheden, maar ik wil eigenlijk de heer Omtzigt verwijzen naar de website van de Belastingdienst. Daar is het handboek ondernemen te vinden. Heel veel eenvoudiger dan dat wordt het niet. Dat komt natuurlijk terug op die webmodule. We hebben ooit geprobeerd om het te vatten in een logicaboom. Die was al niet eenvoudig. Sterker nog, veel leden hebben juist de klacht gekregen dat die niet erg eenvoudig was. Dat kan die ook niet zijn, want de materie is niet eenvoudig. Er is dus nu ook geen eenvoudig antwoord te geven op deze vraag. Had ik dat wel kunnen geven, dan was het nooit een probleem geworden met die beslisboom in die webmodule.

Even kijken. De WW-vraag is, denk ik, langs geweest. Op het punt van de intermediair ben ik, denk ik, teruggekomen.

Dan kom ik op de vraag over de aangifte. Dat is een heel andere vraag, maar ik begrijp wel waarom de heer Omtzigt die hier stelt. Dank voor deze vraag, zeg ik eigenlijk. Hij gaat niet over dit onderwerp, maar het is goed om dit punt even te klaren. Iedereen die zijn aangifte voor een bepaalde datum heeft gedaan – dat was eerst 31 maart en werd later 15 april – heeft de garantie gekregen dat hij bericht krijgt van de Belastingdienst voor 1 juli. In meer dan 99% van de gevallen betekent dat bericht ook een aanslag. Dan weet je dus wat je moet betalen. In meer dan 99% van de gevallen is dit zo. Maar in minder dan 1% van de gevallen betekent dat bericht niet meteen een aanslag, maar betekent dat bericht dat er nadere controle nodig is. Dat is ook logisch, want als je iedereen meteen een aanslag zou hebben beloofd, misken je dat er soms nog wel wat meer onderzoek nodig is. In minder dan 1% van de gevallen – in 0,6% van de gevallen; laat ik het zo zeggen – hebben wij een goede reden om dieper te spitten. In sommige gevallen zal dat heel snel kunnen en zijn we er in een paar weken uit. In andere gevallen, echter, is er toch meer serieus onderzoek nodig. Dat betreft een zeer beperkt aantal gevallen, maar dat zijn wel precies de gevallen waarnaar je wilt kijken.

De heer Groot (PvdA):

Ik heb die brief ook gezien. Daarin wordt gesteld dat uitsluitsel pas komt in maart 2016. Ik neem aan dat dat een uiterste datum is. Kan de Staatssecretaris beeld en geluid geven in hoeveel van de gevallen dat sneller zou moeten kunnen?

Staatssecretaris Wiebes:

In sommige van dat beperkte aantal gevallen zul je er snel uit zijn en zal er binnen een paar weken bericht kunnen komen. In andere gevallen kan het langer duren. Dit is bedoeld als een uiterste datum. De Belastingdienst houdt er niet van om dingen te beloven die hij niet kan waarmaken. Ik geef toe dat deze periode wat ruim gesteld is. Die zal voor een beperktere groep binnen die al beperkte groep gelden. Nogmaals, het gaat om mensen die op basis van hun aangifte aanleiding geven voor nadere controle. Wij zullen hier toch allemaal vinden dat als die aanleiding er is, het ook moet gebeuren. Daar is de Belastingdienst nu eenmaal voor.

De heer Bashir (SP):

Ik had dit punt toevallig ook aangemeld voor het mondelinge vragenuurtje van morgen. Nu we het toch behandelen, stel ik ook mijn vragen. Ik heb twee vragen. De mensen hadden natuurlijk erop gerekend dat zij het geld net voor de vakantieperiode zouden krijgen. Ging het in vorige jaren ook zo? En is de Staatssecretaris bereid om alle zeilen bij te zetten zodat mensen die hadden gerekend op een teruggaaf dat geld snel terugkrijgen?

Staatssecretaris Wiebes:

Het zou wat zijn als dit een nieuwe figuur was. Dan zouden wij hier introduceren dat er soms controle nodig is op je aangifte. Nee, dat is altijd zo geweest. We worden wel steeds sneller. De doorlooptijd wordt gemiddeld steeds korter. Met toegenomen intelligentie worden we ook preciezer in waar de controle moet plaatsvinden. Het wordt langzaamaan beter, maar er zullen altijd aangiften zijn die je nader wilt bekijken. Daar bestaat de Belastingdienst van. Dat is niet slecht; dat is precies de bedoeling. Dat is wat we doen.

De heer Omtzigt (CDA):

De Staatssecretaris geeft aan dat het 0,6% is, waarvoor dank. Ik neem aan dat 50.000 à 60.000 mensen zo’n brief hebben gehad. Hoe verhoudt dit zich tot andere jaren? Was er toen ook zo’n grote groep die zo’n vertraagbrief kreeg?

Staatssecretaris Wiebes:

Het is nu geen grote groep. Vorig jaar was het een iets grotere groep. Het is een heel kleine groep: minder dan 1%, 50.000 mensen. In het verleden waren die groepen groter en was de doorlooptijd ook iets langer. We proberen het elk jaar beter te doen, maar het is een feit dat je op sommige gevallen wat langer wilt studeren. Dat is precies wat de Belastingdienst moet doen.

Ik heb de heer Omtzigt net onrecht gedaan, want hij heeft ook een tweede kwestie aangeroerd, namelijk het ene bankrekeningnummer. Ook daarover heeft hij nog een antwoord van mij tegoed. Het ging eerst om miljoenen mensen. We hebben er heel lang aan gewerkt om die groep steeds kleiner te maken en van steeds meer mensen daadwerkelijk dat ene bankrekeningnummer te kennen. Na die lange poging zijn er nog 80.000 over die tot nu toe nergens op gereageerd hebben. Ongeveer de helft van hen zou een betaling tegemoet moeten zien. Wij gaan nog een poging doen voor die 40.000. We gaan hun opnieuw een brief sturen met de bedoeling om hun dat bankrekeningnummer te laten geven. We hebben nu geen bankrekeningnummer dat aan de voorwaarden voldoet en dat is geen goede zaak. Er zouden mensen bij kunnen zitten die wij juist proberen uit te sluiten met dit proces. Dat was de opzet. Ooit moeten de hekken dicht, want anders heeft het allemaal geen zin gehad. Wij sturen die mensen opnieuw een brief en we hopen dat de legitieme gevallen reageren. Op een gegeven moment moet je echter wel doen wat de Kamer beloofd is, namelijk alleen maar geld overmaken naar bekende rekeningnummers.

De voorzitter:

Hiermee eindigt de beantwoording van de Staatssecretaris in eerste termijn. We gaan direct over naar de tweede termijn van de Kamer.

De heer Groot (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de antwoorden. Die waren wederom helder. Ik ben het eens met de Staatssecretaris dat alle discussies die betrekking hebben op de algemeenverbindendverklaring, de tradities in de polder, van nature thuishoren bij Sociale Zaken. Hij heeft dat ook overtuigend uiteengezet. Die discussies zullen daar ongetwijfeld nog worden gevoerd. Zij zijn echter minder gepast bij een puur fiscaal wetsvoorstel. Dat geldt ook voor het punt dat ik aanhangig heb gemaakt, namelijk het verband tussen WW-premiebetaling en het recht op een WW-uitkering. Dat is mijns inziens nog wonderlijker dan het eerste geval. Een van de toetsingscriteria in het staande avv-beleid, het algemeenverbindendverklaringsbeleid, is wel degelijk dat belangen van derden niet mogen worden geschaad. Wat dat betreft heeft het avv-beleid ook wel zijn beperkingen. Dat is op zich wel terecht.

Ik dank de Staatssecretaris ook voor zijn antwoorden op de vragen over de intermediairs. Ik interpreteer het toch zo dat er in het zogenoemde tussenkomstmodel geen zekerheid vooraf wordt gegeven. Dat geldt niet voor andere vormen. Als het alleen om bemiddeling gaat, kan die zekerheid vooraf wel gegeven worden. Bij het tussenkomstmodel is dat echter niet zo. Met betrekking tot de vijfjaarstermijn, begrijp ik dat de zekerheid uiteindelijk toch betrekkelijk is, omdat de Staatssecretaris desgewenst eerder kan ingrijpen.

Ik heb nog een vraag over de handhaving. Op dat punt vond ik de beantwoording toch wat onvolledig, maar misschien heb ik iets gemist. Ik begrijp dat van dit wetsvoorstel een preventieve werking uitgaat, omdat werkgevers medeverantwoordelijk worden. Dat is een groot verschil met het regime dat we hiervoor hadden met de VAR-verklaring. Die medeverantwoordelijkheid helpt. Ook het hebben van die modelovereenkomsten helpt natuurlijk, want dat maakt de handhaving mogelijk. Ik mis echter toch iets. Hoeveel capaciteit gaat de Belastingdienst daadwerkelijk inzetten? De VAR-verklaringen waren in de praktijk een papieren tijger. Dat heeft enorme negatieve gevolgen gehad. Hoe voorkomen we dat nu? Wat wordt de materiële inzet van de Staatssecretaris, ook in menskracht, om ervoor te zorgen dat dit wetsvoorstel een goede en geloofwaardige start krijgt?

Mevrouw Neppérus (VVD):

Voorzitter. Ook ik dank de Staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ik begin met de intermediairs. Heb ik het nu goed begrepen dat men toch daarmee kan blijven werken en dat de modelovereenkomsten, de tussenkomstmodellen, kunnen blijven bestaan? Als ik naar de heer Groot luister, hoor ik toch weer net iets anders. Hoe zit het precies? Het lijkt me het beste om de Staatssecretaris daarop te laten antwoorden. Ik vraag me ook af hoe het zit met het Uitvoeringsbesluit loonbelasting.

Een van de collega’s vroeg of de modelovereenkomsten wellicht openbaar kunnen worden. Ik vind het eigenlijk wel een aardige gedachte om dat te doen, mits mensen daar geen bezwaar tegen hebben.

Ik kom nog even terug op de verbindendverklaring van cao’s. Ik vind het een goed idee om dat aan de gesprekstafel mee te nemen, maar ik heb mij inmiddels laten vertellen dat er al bijna drie jaar onderzoek gaande is. Ik vind het dan toch ontzettend vaag worden, want sociale zaken is niet primair ons terrein. Ik denk dat we het daarover eens zijn. Ik begrijp echter dat de uitvoering van een motie van VVD en D66 al drie jaar lang niet opschiet. Ik zou dus toch wel een tussenstand willen krijgen, bijvoorbeeld in oktober of november. Ik wil dan graag horen hoe het daarmee zit, want ik vind dit toch wel erg vaag worden. Dat waren mijn punten.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Excuses, ik kan mij niet in tweeën delen, zoals ik al had aangekondigd. Ik dank de Staatssecretaris voor de antwoorden. Er zit gelukkig een medewerker van mijn fractie in de zaal. Per sms ben ik dus aardig op de hoogte gehouden.

De voorzitter:

Die medewerker zat de hele tijd te knikken, hoor.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ja, dat was zijn reactie op mijn sms’jes terug.

Ik dank de Staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ik heb nog een paar vragen. De eerste daarvan gaat ook over de openbaarheid. Wat de Staatssecretaris over rulings heeft gezegd, klopt. Mijn fractie is daar geen principieel tegenstander van. Dit gaat echter over een soort voorbeeldovereenkomsten. En ik ben er, net als mevrouw Neppérus, nog niet van overtuigd wat daarin kan staan dat dusdanig bijzonder is dat het openbaarmaking in de weg staat. Ik laat mij graag overtuigen, maar die vraag blijft bij mij nog wel staan.

Ik heb in eerste termijn ook gevraagd of de Staatssecretaris in aanvulling op het amendement, waarover hij volgens mij nog een oordeel moet geven, bereid is om de Kamer zes maanden na inwerkingtreding van de wet te informeren over wat hij ziet gebeuren. Dat vind ik toch nog wel relevant. Niemand wil natuurlijk zien dat 20% van de zzp’ers opeens wordt afgewezen. Dan willen we weten wat er aan de hand is. Die vraag heb ik dus nog.

Over de omkering – «is het geen werknemer?» in plaats van «is het een ondernemer?» – heeft de Staatssecretaris gezegd dat het kader niet verandert. Zou hij daar nog eens nader op willen ingaan? Ik ben er namelijk nog niet helemaal gerust op dat dit niet leidt tot een andere uitkomst. Hoe gaan we de vinger aan de pols houden zodat iets wat niet het doel van de Staatssecretaris is, niet alsnog gebeurt?

Ik ben blij dat de Staatssecretaris expliciet heeft gezegd dat een voorbeeldovereenkomst niet bedoeld is om tarieven af te sluiten. Hij heeft ook gezegd dat een aparte wettelijke basis niet noodzakelijk is. Ook deze behandeling maakt deel uit van de wetsgeschiedenis. Ik zal hierover dus geen amendement indienen, onder het motto dat het klip-en-klaar is. Ik ga ervan uit dat het niet alsnog tot problemen leidt.

Ik ben blij dat de Staatssecretaris heeft gezegd dat hij ook een aantal heel generieke voorbeeldovereenkomsten zal maken, die niet aan sectoren zijn gebonden. Dan resteert mij natuurlijk de vraag of die misschien zelfs op een of twee A4’tjes zouden passen. Dan wordt het heerlijk behapbaar.

Dan kom ik op het IBO Zzp. Daar gaat het hier niet over, maar het is wel iets waar wij allemaal op zitten te wachten. Ik wacht dat met belangstelling af.

Over de cao’s zei mevrouw Neppérus al dat er tijden geleden een motie is aangenomen over het kijken naar de toekomst van de cao en het algemeen verbindend verklaren. Daar heeft het kabinet zijn tijd voor genomen. Als mevrouw Neppérus dacht dat de reactie op het IBO Zzp lang duurde, moet zij nog eens naar de geschiedenis van dit onderzoek kijken. Ik geloof dat de motie inmiddels meer dan anderhalf jaar geleden is aangenomen, en als ik goed geïnformeerd ben, is het onderzoek net uitgezet. Dat onder het motto: het kabinet heeft hierbij blijkbaar weinig behoefte gehad aan daadkracht; jammer. Ik ben gewoon niet helemaal gerustgesteld door het antwoord. De Staatssecretaris heeft een aantal zaken gezegd, maar uitgaande van de jurisprudentie had ik op een wat stelliger uitspraak gehoopt. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties opdrachtgevers bij het werken conform een door de Belastingdienst beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst vrijwaring krijgen van de plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen;

constaterende dat er op grond van deze wet geen enkele verplichting bestaat voor het gebruik van een door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst;

constaterende dat er sinds de indiening van deze wet en reeds voor inwerkingtreding van deze wet al cao-afspraken worden gemaakt waarin het gebruik van één bepaalde beoordeelde overeenkomst verplicht wordt gesteld;

constaterende dat het Europese Hof van Justitie op 4 december 2014 heeft bepaald dat cao-afspraken voor zelfstandigen alleen gemaakt kunnen worden als het om «schijnzelfstandigen» gaat, dat wil zeggen dienstverleners die zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers;

overwegende dat wanneer de Belastingdienst tot het oordeel komt dat er geen loonheffingen hoeven te worden afgedragen, er juist geen sprake is van schijnzelfstandigheid;

overwegende dat het de contractvrijheid tussen opdrachtgevers en zzp’ers ernstig beperkt wanneer zij op grond van een cao wel verplicht worden tot het gebruik van één bepaalde beoordeelde overeenkomst;

overwegende dat een dergelijke afspraak strijdig is met de genoemde uitspraak van het Europese Hof van Justitie;

verzoekt de regering om in overleg met sociale partners te bewerkstelligen dat in cao’s geen afspraken worden gemaakt over het gebruik van bepaalde (voorbeeld)overeenkomsten;

verzoekt de regering voorts om indien deze afspraken toch gemaakt worden, deze niet algemeen verbindend te verklaren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (34 036).

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. Ik weet niet of we zo blij worden van die motie, want uiteindelijk zijn het toch de sociale partners die met elkaar afspreken wat er in zo’n cao komt. Het is de vraag of de heer Van Weyenberg zich daarmee vanaf deze kant van de tafel moet gaan bemoeien.

De heer Van Weyenberg (D66):

Kan de heer Bashir bevestigen dat zzp’ers, die wel worden getroffen door afspraken, niet aan de onderhandelingstafel zitten? Vindt de heer Bashir met mij dat het altijd netjes is om betrokken te worden bij afspraken die over jouzelf gaan?

De heer Bashir (SP):

De opdrachtgever zit aan tafel, dus is het logisch dat daarover gesproken wordt. Dit moet tussen die partijen besproken worden.

De heer Van Weyenberg (D66):

De opdrachtgevers zitten inderdaad aan tafel, maar het exacte probleem tussen de visie van D66 en de SP doet zich hier voor: de zzp’er zit daar niet bij. Dat breng ik de heer Bashir even in herinnering.

De heer Bashir (SP):

Maar als de opdrachtgevers afspraken maken met derden over wie zij wel of niet in dienst nemen, dan zijn het toch de opdrachtgevers die daarover gaan en niet de opdrachtnemers. Ik denk dat ik mijn fractie dus zal voorstellen om tegen de motie van de heer Van Weyenberg te stemmen.

Het amendement van de heer Van Weyenberg om te evalueren wat de gevolgen van dit wetsvoorstel zijn, vind ik wel goed. Wij zouden het namelijk een slechte zaak vinden als steeds meer werknemers voor het zzp’erschap kiezen als er geen sprake is van echt ondernemerschap, maar van een schijnconstructie. Wij willen dus echt de vinger aan de pols houden.

Wij vinden het heel belangrijk dat de handhaving goed gebeurt. De Staatssecretaris heeft een wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd en dat verandert de VAR. Er komt een nieuwe systematiek. Het zou daarom goed zijn als de Staatssecretaris aan het land uitlegt hoe de handhaving er straks uit gaat zien. Wat kunnen we van de Belastingdienst verwachten? Wat gaan we ervan merken? Wat gaan we zien als het niet goed gaat of als mensen zich niet aan de afspraken houden?

Het IBO Zzp blijft voor ons een belangrijk onderzoek. We hopen natuurlijk dat daaruit iets naar voren komt waaraan zzp’ers wat hebben, zodat zij niet de armen van de toekomst worden.

Tot slot dien ik nog een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat niet alle goedgekeurde modelovereenkomsten openbaar zullen zijn;

verzoekt de regering om alle modelovereenkomsten openbaar te maken, zowel uit het oogpunt van transparantie richting andere opdrachtgevers en opdrachtnemers, als vanuit het oogpunt van parlementaire controle,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (34 036).

De heer Bashir (SP):

We hebben al heel lang discussie over de rulings die openbaar moeten worden. We moeten voorkomen dat we straks in een zelfde soort situatie belanden. We willen dat met deze modelovereenkomsten de wet nageleefd wordt. Maak gewoon alles openbaar, dan krijg je achteraf ook geen gedoe.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Dank voor de heldere antwoorden. Er zijn nog een paar vragen onbeantwoord gebleven. Ik sluit me aan bij de collega’s die om openbaarheid van de modelverklaring vragen. Het lijkt mij zinnig om die gewoon openbaar te hebben. Ik ben vooralsnog niet overtuigd van het feit dat er redenen zouden kunnen zijn om die niet openbaar te maken. Desnoods kun je de naam van een bedrijf doorstrepen – dat snap ik allemaal wel – maar in algemene zin moeten we geen geheime competitie aangaan op de wijze waarop we arbeidscontracten vormgeven.

Ik zou graag nog antwoord krijgen op mijn vraag over de chauffeursdiensten. Het kan simpel zijn: een zzp’er rijdt in het busje van degene die hem ingehuurd heeft. Ik kan me voorstellen dat het een van de weegfactoren is, maar is iemand dan meteen uitgesloten? Moet hij anders de hele dag zijn busje overspuiten?

Mijn WW-vraag was anders dan de vraag van de heer Groot. Mijn vraag ging over het volgende. Als een opdrachtnemer bewust afwijkt van de afspraken om aanspraak te kunnen maken op een WW-uitkering omdat hij daarna geen werk heeft, en de opdrachtgever vordert dat hij zich aan de oorspronkelijke opdracht tot dienstverlening houdt, heeft hij dan wel of geen recht op WW? Zo niet, dan zijn we bezig met achterdeuren die we met deze VAR juist wilden vermijden.

Op mijn andere vragen had ik soms iets duidelijkere antwoorden gewild. Ik ga er echter van uit dat met het intrekken van de VAR, zeker als je één VAR intrekt in een bedrijf, zorgvuldig omgegaan zal worden. In bepaalde gevallen zullen er meerdere verklaringen ongeldig verklaard worden, maar in andere gevallen kunnen niet voetstoots alle verklaringen worden ingetrokken. Anders moeten we daar weer Kamervragen over gaan stellen. Als er bij één persoon iets afwijkt en je ervan uit kunt gaan dat het aan die persoon zal liggen, dan moet niet iedereen opnieuw een aanvraag in hoeven dienen.

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Omtzigt gaat ervan uit dat het niet automatisch ook bij anderen wordt stopgezet. Als bij één opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie blijkt dat het niet volgens de regels is, is hij het dan met mij eens dat je dan bij andere personen die met dezelfde opdrachtgever werken, alleen kunt besluiten dat zij toch werknemer zijn als je elke individuele casus hebt onderzocht? Of is hij van mening dat de Belastingdienst er met dit wetsvoorstel in één keer van uit kan gaan dat het ook niet klopte bij al die andere honderd mensen die voor de Omtzigt bv als zelfstandige werkten, dus dat zij allemaal als werknemer worden behandeld? Is hij het met mij eens dat elke individuele casus goed onderzocht moet worden door de Belastingdienst?

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb begrepen dat dit wetsvoorstel betrekking heeft op bepaalde gevallen, waarbij ik niet de Omtzigt bv noem, want die heeft geen mensen in dienst en heeft ook nooit bestaan, maar een bedrijf als PostNL. Met mijn vraag bedoelde ik dat de hele zaak kan worden ingetrokken als er een paar onderzoeken zijn geweest. Dan kan het bij allemaal ongeldig worden verklaard. Ik ga er wel van uit dat er heel zorgvuldig met die mogelijkheid wordt omgesprongen. De Staatssecretaris noemde het voorbeeld van een school waar een aantal zzp’ers werken. Een daarvan geeft al jaren zes uur Grieks in het rooster. Dan trek je hem in. Er worden ook andere mensen als zzp’er ingehuurd, zoals de loodgieter, die vijf keer per jaar een wc komt repareren, of een docent die twee keer per jaar een workshop komt geven. Het feit dat er met de eerste iets mis is, betekent niet onmiddellijk dat het bij die andere twee ook ingetrokken zal worden. Dat was de strekking van de vraag, maar ik snap dat deze vandaag niet helemaal uitgediscussieerd zal worden.

De heer Van Weyenberg (D66):

Het is wel een heel relevante vraag, want het is de basis voor hoe de handhaving straks kan. Het kabinet zegt dat het eenvoudiger te handhaven wordt, omdat je meer vanuit die ene opdrachtgever kunt denken. Kunnen zij met één pennenstreep zeggen: als het bij één overeenkomst niet goed is gegaan en wij denken dat het stelselmatig is, gaan we die andere honderd ook maar als een werknemersrelatie beschouwen? De heer Omtzigt zei terecht dat de Staatssecretaris er nader op in moet gaan. Dat lijkt me wel verstandig. Ik constateer dat wij allebei nog niet helemaal scherp hebben hoe ver je hierin kunt gaan.

De heer Omtzigt (CDA):

Nee, dat was ook de reden om die vraag in eerste termijn te stellen. Ik had er een heel zorgvuldige formulering bij: moet er sprake zijn van een materieel bewijsvermoeden in die andere individuele relaties of kun je dat met één pennenstreep wegstrepen? Dat is een cruciale vraag voor de handhaving. Bij de WW was er ook een precieze vraag, die erom ging: als de opdrachtgever vordert dat je je eraan houdt en de opdrachtnemer doet dat bewust niet, met als oogmerk om WW te verkrijgen, gaat de opdrachtgever dan nat voor de WW-premies of gaan wij daar met z’n allen, collectief voor nat? Waar liggen die grenzen? Als de Staatssecretaris hier of later schriftelijk op beide vragen een antwoord geeft, zou dat heel erg helpen bij de uitvoering van dit wetsvoorstel. Ik was overigens vergeten om te zeggen dat wij dat in principe prima kunnen steunen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Het klopt dat ik de vraag over de handhaving wel erg abstract had beantwoord. Er zijn 60 fte bezig op dit directe terrein. Die mensen zijn in belangrijke mate betrokken bij het vooroverleg en de modelovereenkomsten. Zij zien langzaam hun taken verschuiven naar de handhaving. Bovendien zal er bij de generieke handhaving bij opdrachtgevers ook naar gekeken worden. Het blijft niet beperkt tot die 60 mensen, maar het maakt onderdeel uit van de reguliere controles bij opdrachtgevers. De directe betrokkenheid van mensen die er dedicated op zitten, dat zijn 60 fte’s. Daarna maakt het onderdeel uit van de reguliere handhaving.

De heer Groot (PvdA):

Is dat niet wat weinig op een populatie van 800.00 en straks wellicht 1 miljoen zzp’ers?

Staatssecretaris Wiebes:

Nee. Belangrijk is dat het straks onderdeel gaat uitmaken van de reguliere handhaving. Bij opdrachtgevers kan dan worden gekeken naar alles, van loonheffing en btw tot en met dit. Het loopt dus mee. Dat is veel effectiever dan wanneer er op iedere belastingpraktijk apart wordt gehandhaafd. Hiermee zijn mensen specifiek bezig, maar de handhaving blijft niet beperkt tot die mensen. Overigens doen we dat risicogericht. Daar zijn wat handige dingen bij verzonnen. Die ga ik hier niet vertellen, want dan weet iedereen wat voor handige dingen en dat kan niet.

Mevrouw Neppérus, de heer Van Weyenberg, de heer Bashir en de heer Omtzigt hechten grote waarde aan openbaarheid. Die zal ruwweg de norm zijn waar er echt sprake is van modelovereenkomsten. Die komen gewoon op de site. Deze worden sectorbreed bepaald. Het kunnen er ook twee of drie zijn, maar er is geen bezwaar tegen om er per sector twee of drie op de site te zetten. Dat is allemaal vanzelfsprekend. Maar er kunnen ondernemingen zijn die zeggen: ik heb een heel specifieke manier van werken die samenhangt met mijn businessmodel; ik wil wel zekerheid vooraf van de Belastingdienst maar wil niet dat mijn praktijken openbaar worden. Daartoe heeft een onderneming het volste recht. Wij kunnen en willen op geen enkele manier afdwingen dat iemands bijzondere ideeën of vertrouwelijke gegevens op straat belanden. Er zullen dus zeker een handvol of meer belastingplichtigen zijn – dat weet ik niet; ik kan het niet voorspellen – die zeggen: dank je de koekoek, ik heb een goede afspraak met de fiscus en die hoeft van mij niet in de openbaarheid. Het allergrootste deel zal gewoon openbaar worden, want daar heeft iedereen baat bij en dat is de normale gang van zaken. Maar ik kan nooit dingen openbaar maken waar partijen zelf bezwaar tegen maken. Zo moet de Kamer dat zien. Die openbaarheid wordt zo’n beetje de norm, maar het is altijd mogelijk om het niet te doen. Voor dat soort gevallen heeft een belangrijk deel van de Kamer altijd begrip gehad.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik vind dit ingewikkeld. Ik ga hier nog even op kauwen, net als op de motie van de heer Bashir. Heb ik de Staatssecretaris goed begrepen dat in het gesprek met iedereen die zich met een voorbeeldovereenkomst meldt, de Belastingdienst als vertrekpunt zal nemen dat die openbaar gemaakt wordt, tenzij er van de andere kant heel grote bezwaren komen en er iets heel bijzonders aan de hand is? Ik probeer te bekijken met welke insteek die gesprekken door de Belastingdienst worden gevoerd.

Staatssecretaris Wiebes:

De sectorale en brancheovereenkomsten kunnen zonder bezwaar op de site worden gezet, maar we hebben nog altijd gewoon te maken met artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarop kan iemand in een specifiek geval beroep doen. Maar we zullen hier straks een heel grote stapel openbare overeenkomsten hebben en een klein pakketje met niet openbare. Zo gaat het worden.

De heer Van Weyenberg (D66):

De Staatssecretaris zegt: daarop kan iedereen een beroep doen. Het uitgangspunt is dus dat het openbaar wordt, tenzij er expliciet door de andere partij wordt gevraagd om het niet te doen. Dat weegt de Staatssecretaris dan. Is dat de beslisboom?

Staatssecretaris Wiebes:

Bijna. Het ging in een van de laatste woorden mis. Ja, de bedoeling is dat het openbaar wordt. Zonder tegenbericht zullen we het op de site zetten. Maar het is niet zo dat openbaarheid na verzoek van een individuele belastingplichtige wordt gewogen. Nee, individuele belastingplichtigen hebben daar dan recht op. Het zullen er niet veel zijn, maar zij hebben er wel recht op. Dat staat in de wet en daar heb ik toch een zeker respect voor.

De heer Van Weyenberg heeft twee keer een verstandig voorstel gedaan waarop ik nog niet heb gereageerd. Ik denk dat het heel zinvol is om er na zes maanden zogezegd de thermometer in te steken en het daarover met elkaar een keer te hebben. Ik zeg de Kamer dus toe dat ik mijn indrukken geef na zes maanden.

Tegen het amendement van de heer Van Weyenberg heb ik geen enkel bezwaar. Dus ik zou zeggen: laten we dat zo doen.

De heer Van Weyenberg kan ik nogmaals verzekeren dat het wettelijk kader niet veranderd is. Dingen die mochten, mogen straks ook. Dingen die al nooit mochten, mogen straks ook niet. Wat betreft de generieke overeenkomsten is mijn inschatting dat we met twee A4’tjes inderdaad een end komen.

Dan kom ik op de motie van de heer Van Weyenberg. Die zou een traditieverandering na 50 jaar cao-overleg inhouden. Ik heb net uitvoerig duidelijk gemaakt waar naar mijn oordeel deze motie hoort. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de heer Van Weyenberg zijn motie aanhoudt tot het bedoelde debat in het najaar om het er dan over te hebben. Daar hoort die namelijk. Sterker nog, daar mag die niet ontbreken. Het zou betekenen dat die motie daar ook op haar plaats is. Dus ik zou dat doen. Dat zou mijn advies zijn. Mocht de heer Van Weyenberg dat advies niet opvolgen dan staat mij niets anders te doen dan de motie ontraden om redenen die ik eerder genoemd heb en die niet met inhoud te maken hebben maar wel met tijd en plaats. Ik zou hem willen suggereren om de motie aan te houden.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dan ga ik ervan uit dat, waar het raakt aan het avv-beleid, wij een brief van het kabinet en wellicht dan in de persoon van de Minister van Sociale Zaken krijgen met daarin een appreciatie hoe dit binnen het debat over de toekomst van de cao valt. Dan weet ik hoe ik straks mijn weging moet maken.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Dat was ook mijn eerdere vraag in tweede termijn. Wanneer kunnen we dan wat verwachten van de Minister van Sociale Zaken? Dat is namelijk wel van belang als er kennelijk in oktober een debat is. Dus wanneer horen wij wat?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik heb begrepen dat het onderzoek loopt. Gewoonlijk komt er ook iets uit onderzoeken. Ik zal informeren wanneer dat is en ik zal zorgen dat op een of andere manier de Kamer te weten komt wat dan de timing is, zodat de heer Van Weyenberg dat kan meewegen bij het mogelijk aanhouden van zijn motie. Dan hebben we tijd en plaats toch weer gedefinieerd.

De heer Van Weyenberg (D66):

Heb ik het dan ook goed begrepen dat als dat onderzoek komt, het kabinet dan ook specifiek zal ingaan op het hier gevraagde?

Staatssecretaris Wiebes:

Daarvan heb ik gezegd dat ik dit verzoek zal overbrengen aan de Minister van SZW.

De heer Bashir heeft gevraagd wat er gebeurt als mensen zich niet aan een modelovereenkomst houden. Nou, dan staat de Belastingdienst met een naheffing op de stoep. Dan moet er loonheffing worden afgedragen. Dat gaat dan gebeuren. Dat is onaangenaam maar het is wel wat de wet zegt. Dan zijn mensen blijkbaar loonheffing verschuldigd. En wat verschuldigd is, moeten we innen.

De heer Bashir heeft een motie ingediend die handgeschreven is, wat ik altijd sympathiek vind. Ik kan het ook heel goed lezen. De motie heeft het over «alles openbaar maken». Ja, dat zal dan bijna alles worden, maar omdat in de motie staat «alles» moet ik haar ontraden. Daarbij heb ik de ruggensteun van artikel 67. Wel heb ik geprobeerd de heer Bashir gerust te stellen dat een modelsectorovereenkomst of een generieke modelovereenkomst probleemloos op de site van de Belastingdienst kan komen te staan.

De heer Omtzigt heeft het voorbeeld van het busje genoemd. Ik moet hem melden dat het wat dat betreft allemaal niet zo zwart-wit is en dat we ons niet kunnen concentreren op één criterium, zoals een busje of het aantal opdrachtgevers. In de pakketsector is het hebben van meerdere opdrachtgevers een sterke aanwijzing voor ondernemerschap. Een serieuze investering als opdrachtnemer is ook een sterke aanwijzing. Een gewone werknemer investeert namelijk niet vele duizenden euro’s in een busje. Een aansprakelijkheidsverzekering, dus een ladingverzekering, en een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven zijn allemaal aanwijzingen dat iemand als ondernemer werkt. Als een bezorger een resultaatverplichting heeft in plaats van een inspanningsverplichting – als hij er niet in slaagt om het pakket te bezorgen, zelfs als dat buiten zijn schuld is, heeft hij dus een probleem, omdat hij nu eenmaal een resultaatverplichting heeft – heeft dat kenmerken van ondernemerschap. Het gaat om de weging van al die verschillende aspecten. Er wordt mij vaak gevraagd naar het busje of het hebben van meerdere opdrachtgevers, want dan is het duidelijk, zegt men. De rechter ziet het echter niet zo zwart-wit. Zijn oordeel ontstaat in een weging. Daarom was die webmodule zo’n complex geheel. Wij probeerden daarmee een expert system te bouwen waarmee we de rechter nadeden. Dat is ons niet meegevallen.

Als één persoon zich niet aan de overeenkomst houdt, betekent dat niet dat alles meteen door het ijs zakt. Ik moet daarbij toch echt verwijzen naar de professionaliteit van de inspecteur. Als hij duidelijk kan zien dat er één afwijkende opdrachtnemer is, is er geen reden om aan te nemen dat de opdrachtgever het allemaal verkeerd heeft geregeld. Dan is er gewoon één geval dat nader moet worden bekeken en is er geen sprake van dat de hele klas moet nablijven omdat één kind met propjes heeft gegooid. Dat principe werkt hier niet. Zo gaat dat niet in het recht; zo gaat het alleen in de klas.

Als de opdrachtnemer zich niet aan de overeenkomst houdt, als er een dienstbetrekking ontstaat en als de opdrachtnemer ook aan de andere voorwaarden uit de Werkloosheidswet voldoet, krijgt hij WW en kunnen we ook de premies navorderen. Dat komt dan echter niet per se allemaal voor rekening van de opdrachtgever. De opdrachtnemer heeft dan namelijk vermoedelijk niet gehandeld conform de overeenkomst. Als iemand expres andere dingen gaat zitten doen, ontstaat er privaatrechtelijk een reden voor de opdrachtgever om de opdrachtnemer hierop aan te spreken en te zeggen: wij hadden een contract in lijn met de modelovereenkomst, maar nu zit jij heel andere dingen te doen, dus dan moet je de schade daarvan maar zelf dragen. Het betreft hier een verschil tussen publiekrechtelijk en privaatrechtelijk handelen, maar als iemand zich niet aan de overeenkomst houdt, kunnen partijen onderling uitvechten aan wie dat ligt.

De heer Omtzigt (CDA):

Dit vind ik eigenlijk wel verrassend. Hier had ik geen rekening mee gehouden. De Staatssecretaris geeft aan dat de opdrachtgever de WW-premie en andere sociale premies moet gaan betalen, maar dat hij die kan terugvorderen van de werknemer. Heb ik dat goed begrepen?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik ga niet over specifieke gevallen allerlei privaatrechtelijke oordelen geven. Het hangt ervan af wie de afwijking van de modelovereenkomst heeft ingezet. Als de opdrachtgever iedereen ertoe heeft gemaand om alles aan zijn laars te lappen, is er weer een ander geval. Er wordt hier echter duidelijk gesproken over iemand die zich op een heel sneaky manier probeert te onttrekken aan de afspraken, met het oogmerk van het krijgen van WW. Ik kan mij voorstellen dat een opdrachtgever daar niet de kosten van wil dragen, dat hij een goede grond heeft om iemand daarop aan te spreken en dat hij de schade bij die persoon wil invorderen. Dit speelt tussen twee partijen. Het zijn allebei ondernemers met een onderneming. Daar moeten wij ons niet in mengen. Ik ga daar ook geen definitieve uitspraak over doen. Zo zit het op zich in elkaar.

De heer Omtzigt (CDA):

Dan blijft er wel een mogelijkheid – die staat natuurlijk al jaren open in de VAR – om op het laatste moment de relatie op een andere manier vorm te geven, waarbij je de andere partij benadeelt. Zeker kleine opdrachtgevers zullen in zo’n geval zeggen: als je je niet aan de afspraak houdt, beëindig ik de overeenkomst wegens het niet-nakomen van de contractuele verplichting. Zij hebben absoluut geen zin in rechtszaken en dergelijke. Dan blijven zij echter wel zitten met de premie, de loondoorbetaling bij ziekte en allerlei andere grappen die voortkomen uit het werkgeverschap. Het zijn nogal grote aansprakelijkheden die hieruit kunnen voortvloeien. Je moet twee jaar loon doorbetalen bij ziekte, om er maar eens één te noemen, als iemand zich hierin weet te wurmen. Dat kan heel nare gevallen opleveren.

Staatssecretaris Wiebes:

Ja. Daarom is het goed dat er een modelovereenkomst is, zodat beide partijen weten dat niet alleen zijzelf zich daaraan moeten houden, maar dat zij ook de ander eraan kunnen houden. Als een opdrachtgever ziet dat een opdrachtnemer daar systematisch onderuit probeert te komen, moet hij de opdracht stopzetten en de overeenkomst opzeggen, want hij krijgt daar alleen maar ellende mee. Dat is een manier van «zelfreiniging». Dit is precies hoe het zou moeten; ondernemingen zorgen onderling ervoor dat zij niet rekeningen van de fiscus in de bus krijgen en dat zij zich houden aan modelovereenkomsten.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat weet ik, maar voor de wetsgeschiedenis wijs ik erop dat het antwoord dat ik nu krijg, een ander antwoord is dan ik op de eerste interruptie kreeg. In de eerste interruptie was het «we gaan aansprakelijk stellen», waarvan ik dacht dat dat een interessante was. Nu krijg ik de derde keer te horen dat de opdracht beëindigd moet worden. Het zou mij wel wat waard zijn, ook al komt het schriftelijk op een ander moment ...

De voorzitter:

Het is helder. De Staatssecretaris kan het nog even toelichten.

Staatssecretaris Wiebes:

Nee, maar dat is hetzelfde. Als een opdrachtnemer sterk afwijkt van de afspraak, die niet alleen een modelovereenkomst is maar ook een contract tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, kan de opdrachtgever de overeenkomst beëindigen. Op dat moment is hij niet allerlei premies dan wel loonheffing verschuldigd. Hij heeft bij tekenen van afwijking ingegrepen en dan wordt hij niet geacht loonheffing af te dragen. Als het eindeloos doorgaat, kan een situatie ontstaan dat echt sprake is van schijnzelfstandigheid en dus van de verplichting om loonheffing en premies af te dragen. Dan is het aan partijen zelf om te kijken wie daar schuldig aan is en om met elkaar af te rekenen, maar wij hopen dat al deze toestanden voorkomen worden en dat gewoon afscheid wordt genomen van een dergelijke opdrachtnemer. Dat is de echte zelfreinigende werking in dit soort sectoren. Zo zou het moeten en dat staat niet haaks op elkaar.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik mis het antwoord op een vraag die ik in eerste en in tweede termijn heb gesteld over de aanvliegroute van de beoordeling. Vroeger werd gekeken of er sprake is van ondernemerschap. Nu wordt het anders aangevlogen en wordt gekeken of het geen werknemer is. Wil de Staatssecretaris daarover nog iets zeggen?

Staatssecretaris Wiebes:

Dat heb ik in eerste termijn wel gedaan. Ik zal proberen dat heel beknopt te herhalen. Beide beoordelingen zijn aan de orde, maar op een verschillend moment en ten aanzien van verschillende partijen. Op het moment dat de overeenkomst begint, is alleen de vraag aan de orde of loonheffing moet worden afgedragen. Die beslissing moet op dat moment worden genomen. Dan worden de criteria meegenomen die te maken hebben met loonheffing, dus gezagsverhouding en weet ik wat allemaal. Uiteindelijk moet er van elke opdrachtnemer worden vastgesteld of hij aan het eind van de rit, alle opdrachten samengenomen, ondernemersfaciliteiten zou moeten hebben. Dat is een andere vraag. Daarbij worden meer dingen in overweging genomen, bijvoorbeeld het aantal opdrachten. Op het niveau van één opdracht kun je niet bepalen hoeveel opdrachten iemand heeft. Daarop kun je alleen bekijken of er voor die opdracht loonheffing verschuldigd is. Daarna is er de bredere beoordeling van het ondernemerschap, die even losstaat van de modelovereenkomsten. Je kijkt daarbij naar meer dingen en naar andere dingen. Het is dus beide aan de orde, maar op een verschillend moment en ten aanzien van verschillende partijen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik zocht een bevestiging die ik nog niet heb gehoord, hoewel de Staatssecretaris daar volgens mij nu in de buurt komt. Als ik het goed begrijp, leidt dit nieuwe wetsvoorstel waarbij de aanvliegroute verandert ten opzichte van het vroegere waarbij de VAR werd getoetst, in dezelfde casus op geen enkele wijze tot een andere uitkomst. Dit is niet beoogd met het wetsvoorstel en dat gebeurt nu. Het feit dat anders wordt aangevlogen, leidt niet tot een andere beoordeling. Op die vraag zocht ik een ja of een nee.

Staatssecretaris Wiebes:

Misschien zijn het drie woorden meer. Het gaat uitsluitend om de zekerheid vooraf. Het eindoordeel of iemand loonheffing moet afdragen of ondernemer is, verandert niet omdat het wettelijke kader niet verandert. De jurisprudentie verandert niet, de wetten veranderen niet. Dit is uitsluitend de handhaving, die zich dan richt op de zekerheid vooraf. Dat is wat hier gebeurt en niets anders. Dat doen wij alleen maar door iets af te schaffen, niet door een nieuw instrument aan boord te nemen. Alle instrumenten die we kunnen benutten, bestonden al.

De voorzitter:

Dan komen we hiermee aan het eind van dit wetgevingsoverleg. Er wordt gestemd over het amendement en over de moties, mits die niet worden aangehouden, op donderdag; al zou dat ook best vrijdagochtend kunnen zijn, maar in ieder geval ergens rond donderdag/vrijdag. Ik dank de Staatssecretaris, de ambtenaren van Financiën en de belangstellenden op de publieke tribune.

Sluiting 17.12 uur.

Naar boven