34 026 Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 20 maart 2015

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie constateren met verontrusting dat bij de eventuele inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, het huidige wettelijke fundament onder een aantal kleine, gespecialiseerde, unieke opleidingen, zoals bijvoorbeeld de Dutch HealthTec Academy (DHTA) wegvalt. Zij hebben nog enige vragen.

De leden van de fractie van D66 zijn bezorgd over de gang van zaken zoals is voorzien indien dit voorstel kracht van wet zou krijgen op het onderdeel vakscholen. Zien deze leden het goed, dan zijn er bij de behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer enkele «losse einden» overgebleven ten aanzien van de gespecialiseerde vakopleidingen, einden die nog niet zijn vastgeknoopt. Dit legt een hypotheek op de afronding van de behandeling in de Eerste Kamer, omdat wel een wettelijke basis verdwijnt voor deze instellingen, maar voor deze leden nog niet evident is dat de nieuwe structuur, ondanks alle geruststellende bewoordingen van de regering, soelaas zal bieden. Ter zake hebben deze leden een aantal specifieke vragen.

2. Kleinschalige mbo-opleidingen

De regering heeft één- en andermaal het standpunt naar voren gebracht dat zij deze kleine, gespecialiseerde, unieke opleidingen wil behouden en het behoud wil borgen, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Waarom kiest de regering dan niet voor de weg om de opleidingen wettelijk te borgen, namelijk door (middels een novelle) in het onderhavige wetsvoorstel vast te leggen dat er ten behoeve van deze specifieke opleidingen een zelfstandige, landelijke vakinstelling voor kleinschalig specialistisch vakonderwijs wordt ingericht, zoals ook de motie-Van Meenen2 voorstelt?

Welke waarborgen kan de regering deze leden geven dat, wanneer – zoals de regering thans voorstelt – de DHTA in zijn geheel wordt ondergebracht bij ROC MBO-Amersfoort, in de komende jaren het (College van) Bestuur van genoemde instelling niet zal besluiten om op grond van louter financiële redenen de genoemde opleidingen alsnog te beëindigen? Deze leden wijzen erop dat aan de universiteiten reeds een aantal opleidingen die financieel niet rendabel, maar wel van grote culturele en historische waarde waren en zijn (zoals bijvoorbeeld het Nieuwgrieks (een levende taal!) aan de UvA, het Neolatijn en Egyptologie aan de RUG) zijn verdwenen, en wel louter om financiële redenen. Welke waarborgen kan de regering geven dat het kleinschalig specialistisch vakonderwijs, zoals dat onder andere in de DHTA wordt vormgegeven, nu een duurzame plek in het mbo krijgt, dat wil zeggen dat er waarborgen zijn dat ook de kleine unieke vakopleidingen kunnen blijven voortbestaan, zonder dat er sprake is van de huidige grote afhankelijkheid van individuele keuzes van Colleges van Bestuur?

Kan de regering garanderen dat er extra financiële middelen ook in de toekomst beschikbaar komen, die geoormerkt beschikbaar zijn en blijven voor deze opleidingen? Kan de regering voorts waarborgen dat er sprake blijft van een landelijke oriëntatie voor deze opleidingen, aangezien het onderhavige wetsvoorstel nu juist het accent legt op de regio? Het is namelijk noodzakelijk dat er een landelijke bundeling van kennis en expertise is, zoals nu reeds georganiseerd in het Meldpunt Bedreigde Opleidingen en Beroepen. Hiermee is het mogelijk om toegewijde aandacht te organiseren voor alle kleine opleidingen en tegelijk bij te dragen aan een zo effectief mogelijke organisatie van het kleinschalig specialistisch vakonderwijs. Op welke wijze wil de regering deze landelijke bundeling vormgeven en wettelijk borgen? Onderdeel daarvan is namelijk het samenwerken en samenbouwen met de branches en beroepsgroepen, die ieder voor zich qua organiserend vermogen en kennis vaak onvoldoende slagkracht hebben. De branches die betrokken zijn bij de DHTA hebben in het verleden ook reeds een substantiële private bijdrage – zowel in financiën als in capaciteit – geleverd om het kleinschalig vakonderwijs voor hun branches mogelijk te blijven maken. Op welke wijze wordt deze bijdrage gecontinueerd wanneer de DHTA wordt ondergebracht bij de MBO-Amersfoort?

Kan de regering aangeven of MBO-Amersfoort voornemens is om de huidige locatie van de DHTA de komende vijf jaar te handhaven? Indien deze garantie niet kan worden gegeven, kan de regering aangeven wie beslist over een eventuele verplaatsing van de opleidingen en wie de kosten betaalt van een eventuele verhuizing? Welke maatregelen heeft de regering om in te grijpen als MBO-Amersfoort, in strijd met de gemaakte afspraken, bijvoorbeeld om financiële redenen, in de toekomst alsnog besluit om de kostbare opleidingen tot specialistisch vakmanschap af te stoten en te sluiten?

In haar schrijven van 26 februari jl. aan de Tweede Kamer geeft de Minister aan dat zij 75 miljoen euro extra beschikbaar stelt ten behoeve van technische en andere kostbare mbo-opleidingen3, waaronder de kleine, unieke opleidingen. Welke bedragen zijn daarvan specifiek geoormerkt voor de diverse kleine unieke opleidingen, die vallen onder DHTA?

De leden van de fractie van D66 stellen de volgende vragen. Is de constatering juist dat er thans geen landelijke vakinstelling is voorzien, zoals de breed gesteunde motie-Van Meenen4 vroeg? Zo ja, waarom niet? Is er geen vakschool of samenwerkingsverband van vakscholen in beeld bij gebrek aan belangstelling terwijl enkele vakinstellingen (genoemd zijn het SintLucas en Cibap) zich daartoe bereid hebben verklaard, of vanuit dogmatiek? Waarom zou het onderbrengen bij een regulier mbo/ROC een geruststellende oplossing zijn, als de regering zelf zegt dat het lastig is voor mbo-instellingen om zulke kleine opleidingen rendabel aan te bieden? Is de kern van de problematiek niet veeleer het begrip «het rendabel aanbieden», dat wil zeggen de kwetsbaarheid van de instellingen voor de huidige bekostigingssystematiek?

Vanuit die premisse van gebrek aan rentabiliteit – men leze het rapport-Florijn – lijkt het erop dat er «omheen gemanaged» gaat worden, terwijl een serieuze review van deze bekostigingssystematiek met het oog op de specifieke problematiek eerder passend zou zijn. Hier is het kwestieus, volgens deze leden, om de toets van voortbestaan in rendementstermen te beoordelen, want het geheel verdwijnen van enkele vaktechnische niche expertises zal macro wellicht geen verlies zijn voor de sector, maar micro wel voor een segment daarin, als wel voor de gefnuikte ambities van degenen die die richting hadden willen kiezen. Er zijn genoeg voorbeelden van kleine niches die in een sector weer zijn opgebloeid toen maak-werk gerepatrieerd werd naar ons land.

Is nu al voorzien dat fysiek opleidingen verplaatst worden naar Amersfoort? Wat zijn de kosten daarvan? Hoe lang kan/zal MBO Amersfoort voortbestaan van opleidingen garanderen? Is onderzocht of de goedkoopste optie voor in stand houden van opleidingen niet ook een landelijke vakinstelling, vakschool of samenwerkingsverband zou kunnen zijn in vergelijking tot het onderbrengen bij MBO Amersfoort? Hoe wordt geborgd dat de hogere bekostigingsfactor voor deze opleidingen (1,8) ook echt ten goede komt aan deze opleidingen, als ze eenmaal bij MBO Amersfoort onder worden gebracht? Op welke wijze vindt duurzame instandhouding van deze opleidingen plaats? Is dat aan het MBO Amersfoort, of ziet de regering ook een (wettelijke) rol voor zichzelf weggelegd? Wordt er op enige wijze gemonitord? Is er enige mate van autonomie voor de opleidingen? Idem voor het meld- en expertisepunt.

Heeft de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven zich ooit uitgesproken over een eventuele landelijke vakinstelling en zo nee, is de regering bereid daar een uitspraak over te vragen? Indien opleidingen bij een regionaal opleidingscentrum komen, hoe verhoudt zich dit tot landelijke uitstraling van deze opleidingen? Op basis van welke cijfers/gegevens is regering tot het oordeel gekomen dat de DHTA met financiële tekorten kampt op korte en lange termijn? En op basis waarvan tot de aanname dat onderbrengen bij MBO Amersfoort dan goedkoper is?

De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Vries-Leggedoor

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD), Linthorst (PvdA), Kox (SP), Sylvester (PvdA), Essers (CDA), Engels (D66), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU) Schaap (VVD), De Vries-Leggedoor (CDA) (voorzitter), Lokin-Sassen (CDA), Backer (D66), Ganzevoort (GL) (vice-voorzitter), De Lange (OSF), Koole (PvdA), Sent (PvdA), Vlietstra (PvdA), Van Strien (PVV), Sörensen (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Bruijn (VVD), Gerkens (SP)

X Noot
2

Kamerstukken II 2013/14, 33 930 VIII, nr. 9.

X Noot
3

Kamerstukken II 2014/15, 31 524, nr. 237.

X Noot
4

Kamerstukken II 2013/14, 33 930 VIII, nr. 9.

Naar boven