Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 januari 2015
Op woensdag 21 januari 2015 heb ik tijdens de plenaire behandeling van uw Kamer van
het wetsvoorstel tot Wijziging van de Postwet 2009 tot modernisering en flexibilisering
van de universele postdienstverlening (Kamerstuk 34 024) een schriftelijke reactie toegezegd op de voorgestelde aanpassing van het amendement
van het lid Mei Li Vos (PvdA) (Kamerstuk 33 024, nr. 14) om in plaats van een vijfde van het grondwettelijk aantal leden de helft van het
grondwettelijk aantal leden te hanteren. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.
Het amendement heeft betrekking op het voorstel om de specifieke eisen aan de universele
postdienst (UPD) inzake de overkomstduur en de spreiding van postvestigingen en brievenbussen
niet langer concreet op het niveau van wet in te vullen, maar op het niveau van algemene
maatregel van bestuur (AMvB). Het amendement beoogt de voorgestelde voorhangprocedure
te wijzigen in een «verzwaarde» voorhangprocedure. De voorgestelde aanpassing van
het amendement zou als gevolg hebben dat in elk der Kamers in het kader van voorhang
de helft van het grondwettelijk aantal leden omzetting van de UPD-eisen in wetgeving
kan verlangen.
Het voorstel om enkele UPD-eisen op het niveau van AMvB neer te leggen heeft als doel
flexibiliteit te bevorderen, opdat een aanpassing in de UPD-eisen snel en effectief
kan worden doorgevoerd indien dat gelet op de snel veranderende postmarkt noodzakelijk
blijkt. Het amendement kan als gevolg hebben dat een AMvB wordt voorbereid, openbaar
wordt geconsulteerd en in het kader van voorhang naar de Kamers wordt gestuurd, maar
dat één van beide Kamers besluit dat de eisen op wetsniveau moeten worden ingevuld
en alsnog een wetsvoorstel moet worden voorbereid. Omdat dit ervoor kan zorgen dat
de procedure langer duurt dan in de huidige situatie, is dit amendement een verslechtering
ten opzichte van de huidige situatie waarbij de eisen op het niveau van wet worden
ingevuld. Daarnaast acht ik de controlerende functie van de Staten-Generaal inzake
de desbetreffende UPD-eisen ook met de voorgestelde (reguliere) voorhangprocedure
gewaarborgd. Op het moment dat één van de Kamers te kennen geeft het niet eens te
zijn met de inhoud van de voorgehangen AMvB, is dat een helder signaal, dat zwaar
zal worden gewogen en niet kan worden genegeerd.
Voorts merk ik op dat de Aanwijzingen voor de Regelgeving als uitgangspunt hanteren
dat vooraf helder moet zijn of een onderwerp in de wet moet worden geregeld of in
een AMvB.1 De voorgestelde verzwaarde voorhangprocedure wijkt daar vanaf. Ook het voorstel tot
aanpassing van het amendement om in plaats van een vijfde van het grondwettelijk aantal
leden de helft van het grondwettelijk aantal leden te hanteren is in afwijking van
de Aanwijzingen. Ik acht het belangrijk om in de keuze voor een voorhangprocedure
de Aanwijzingen voor de regelgeving te volgen, omdat daarmee de consistentie en duidelijkheid
van de wetgeving en de wetgevingsprocedure alsmede een voorspoedige totstandkoming
van regelgeving wordt gewaarborgd.
Gelet op het bovenstaande acht ik het voorgestelde amendement, ook met het voorstel
tot aanpassing daarvan, onwenselijk. Ik ontraad daarom dit amendement.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp