34 023 Goedkeuring van het op 26 mei 2014 te Brussel tot stand gekomen Besluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (Trb. 2014, 157)

B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 augustus 2015

Naar aanleiding van een verzoek van de leden van de PVV-fractie in de vergadering van de vaste commissie voor Financiën1 tot het organiseren van een briefing, te verzorgen door het Centraal Bureau voor de Statistiek, over de grondslag van de berekeningen voor de jaarlijkse afdracht aan de Europese Unie, heeft de commissie bij brief van 8 juli 2015 aan de Minister van Economische Zaken de bij deze fractie levende vragen in eerste instantie schriftelijk voorgelegd.

Aangezien het CBS onder de verantwoordelijkheid valt van de Minister van Economische Zaken, heeft de commissie de Minister verzocht deze vragen door te geleiden naar het CBS.

De Minister heeft op 25 augustus 2015 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN

Aan de Minister van Economische Zaken

Den Haag, 8 juli 2015

Naar aanleiding van een verzoek van de leden van de PVV-fractie in de vergadering van de vaste commissie voor Financiën tot het organiseren van een briefing, te verzorgen door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), over de grondslag van de berekeningen voor de jaarlijkse afdracht aan de Europese Unie (EU), heeft de commissie besloten de bij deze fractie levende vragen in eerste instantie schriftelijk voor te leggen. Aangezien het CBS onder de verantwoordelijkheid valt van de Minister van Economische Zaken, verzoekt de commissie u deze vragen door te geleiden naar het CBS.

Het CBS berekent jaarlijks het bruto nationaal inkomen (bni) op basis waarvan de EU de afdracht van de lidstaten berekent. De leden van de PVV-fractie leggen het CBS graag een aantal vragen voor over de berekeningen voor de jaarlijkse EU-afdracht.

De leden van de PVV-fractie nemen aan dat hetzelfde bni te vinden is in de jaarlijks door het CBS gepubliceerde Nationale Rekeningen. De leden van deze fractie vernemen graag vanaf wanneer de definitieverschillen, andere meetmethoden en eventuele andere verschillen tussen de EU-lidstaten zijn opgeheven. Vanaf wanneer zijn de cijfers van de onderscheiden lidstaten ook daadwerkelijk vergelijkbaar? In dit verband krijgen zij ook graag een reactie op de volgende opmerking uit een artikel uit het NRC van 26 juni 2014: «De Fransen weigeren drugs mee te tellen en daardoor blijft de economie 2 miljard euro kleiner. «Niet iedereen heeft dezelfde interpretatie van de EU-regels», liet het Franse statistiekbureau weten.»2

De leden van de PVV-fractie willen ook graag weten of er in de cijfers voor het nationaal inkomen veel schattingen zijn verwerkt van bedrijfstakken die niet echt gemeten worden. Zo ja, wat is de orde van grootte? Volgens een Mededeling van het CBS op 6 maart 20143 moet thans ook de bijdrage van de illegale activiteiten aan de economie worden opgenomen. Gebeurde dat in het verleden in het geheel niet, of slechts ten dele? Kan worden verduidelijkt hoe die schattingen tot stand komen? Is daarover overleg met buitenlandse collega’s? Hoe verhoudt de omvang van deze activiteiten in Nederland zich ten opzichte van die van andere EU-landen?

Is het zo dat bij een revisie altijd nieuwe bronnen worden gevonden/gebruikt en dat daardoor de totale omvang van het bni bij zo’n revisie eigenlijk vrijwel altijd groter wordt?

In de input-output tabel van de Nationale Rekeningen zou men een soort vierkanttelling kunnen zien. Zou dat eigenlijk (hoewel dat kennelijk niet het geval is) niet een garantie moeten zijn dat men weinig of niets mist?

De Nationale Rekeningen worden met enige regelmaat herzien. Het nieuwe revisiejaar is 2010. Loopt de frequentie van die gepubliceerde herzieningen gelijk op met de herzieningsfrequentie van de gegevens die aan de EU verstrekt worden en met alle andere lidstaten?

De gegevens die «Brussel» gebruikt, komen, naar de leden van de PVV-fractie aannemen, van Eurostat. Doet Eurostat nog eigen metingen of controles in dit verband, of wordt door Eurostat uitsluitend gebruik gemaakt van de gegevens van de nationale statische bureaus?

Er moeten wel haast (grote) verschillen zijn in de berekeningen van de bni’s van de verschillende landen, zowel qua betrouwbaarheid als qua verfijning van de deelberekeningen. Deelt het CBS deze mening? De leden van de PVV-fractie stellen het op prijs als het CBS hier iets meer over kan zeggen. Er vindt ongetwijfeld uitwisseling plaats op het gebied van methoden, technieken en ervaringen tussen de verschillende statistische bureaus onderling en met Eurostat. Kan het CBS ingaan op de aard en duur van deze contacten, de inzichten die deze contacten opleveren en de gevolgen die eraan verbonden worden?

Op het CBS wordt toegezien door een Centrale Commissie voor de Statistiek. Hierdoor wordt een zekere onafhankelijkheid gegarandeerd. Is een vergelijkbare constructie in alle andere EU- landen aanwezig? Zijn er landen waar de hiervoor genoemde financiële gegevens door of via het Ministerie van Financiën of Economische Zaken geleverd worden?

Het verschil tussen het bruto en het netto effect van de statistische revisie wordt veroorzaakt door het verschil van de revisie in Nederland ten opzichte van die in het buitenland. Dat is kennelijk groot, want Nederland moet (voortdurend) veel bijbetalen. De conclusie ligt dan voor de hand dat CBS-cijfers in het verleden aanzienlijk slechter van kwaliteit waren dan die van de overige EU-landen, althans gemiddeld. Bijbetalen wordt namelijk niet zozeer veroorzaakt door een snellere groei van de Nederlandse economie maar door een foute weergave daarvan. Als het alleen de groei zelf zou zijn, had Nederland dat extra immers in het verleden al betaald. Een conclusie die de leden van de PVV-fractie bijna niet kunnen geloven; toch vernemen zij graag de mening van het CBS hierover.

Over hoeveel jaren wordt de bijbetaling door revisie berekend? Is dat vanaf het revisiejaar 2010? Worden bij een revisie dan meer jaren tegelijkertijd berekend, of wordt één jaar gereviseerd en vervolgens geëxtrapoleerd? Daar zou naar de mening van de leden van de PVV-fractie namelijk wederom een grote foutmarge in schuilen. Een voorbeeld: het CBS geeft zelf aan dat de financiële sector in Nederland relatief groot is, met grote stromen tussen Nederland en het buitenland.4 Het saldo vertoont derhalve grote fluctuaties, aldus het CBS. Hierdoor wordt de foutmarge extra groot. Dan kan de revisie van dat saldo toch nooit voor een groot aantal jaren terug aangehouden worden? De vraag is met andere woorden hoe men zo'n revisie plotseling voor meerdere jaren met een redelijke mate van betrouwbaarheid kan aanhouden. Graag vernemen de leden van de PVV-fractie de visie van het CBS hierop.

De leden van de commissie zien de antwoorden op deze vragen, bij voorkeur binnen acht weken, met belangstelling tegemoet. Na ontvangst van de reactie zal de commissie bezien of een briefing over dit onderwerp wenselijk is.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, F.H.G. de Grave

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 augustus 2015

Conform uw verzoek d.d. 8 juli 2015 heb ik de vragen van leden van de vaste commissie voor Financiën van de Eerste Kamer betreffende de grondslag voor de EU-afdracht doorgeleid naar het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Ik stuur u hierbij namens het CBS de antwoorden. Het CBS heeft aangegeven, indien daar na schriftelijke beantwoording behoefte aan is, bereid te zijn om eventueel een technische briefing te verzorgen.

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Bijlage Antwoorden CBS op vragen over grondslag EU-afdracht

Vragen Eerste Kamer n.a.v. bijstelling BNI.

11 augustus 2015

Bijlage: brief van de vaste commissie voor Financiën aan de Minister van EZ dd. 8 juli 2015

Bold: vragen afgeleid uit bedoelde brief

Italic: antwoorden van het CBS.

1. De leden van de PVV-fractie nemen aan dat hetzelfde bni te vinden is in de jaarlijks door het CBS gepubliceerde Nationale Rekeningen.

Antwoord:

Deze aanname is niet correct. De verificatie van het BNI door Eurostat kan leiden tot het opleggen van zogenoemde voorbehouden op onderdelen van de BNI-raming waarvan zij vindt dat die tekort schieten. Ten einde de voorbehouden op te heffen moet de BNI-raming op de genoemde punten verbeterd worden. Ten behoeve van de afdracht worden deze aanpassingen in het BNI doorgevoerd en apart opgenomen in de jaarlijkse opgave in september. In de nationale cijfers die het CBS publiceert in de Nationale rekeningen worden deze aanpassingen echter niet meegenomen vanwege nadruk die het CBS legt op de volgtijdelijke vergelijkbaarheid (lees: economische groei; zie voor een meer uitgebreide uitleg de publicatie «Nationale rekeningen, revisie 2010», http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/B69FFA32–03EA-4C05-A07A-F28572DCFE79/0/2014nationalerekeningenrevisie2010erratum.pdf). Pas bij een revisie van de nationale rekeningen zoals over het verslagjaar 2010 is uitgevoerd worden ook de effecten van deze voorbehouden meegenomen in de nationale cijfers.

Momenteel speelt nog een extra verschil omdat het BNI t.b.v. de afdracht aan de EU nog uitgaat van de definities van het ESR1995, terwijl de cijfers in de Nationale rekeningen gebaseerd zijn op de definities van het ESR2010. De ratificatie in alle lidstaten van het Eigen Middelenbesluit waarmee het BNI t.b.v. de afdracht het ESR2010 als uitgangspunt neemt, wordt niet meer voorzien voor het einde van 2015

Tot slot moet opgemerkt worden dat het binnen de procedure niet is toegestaan om BNI-cijfers ten behoeve van de afdracht voor verslagjaren ouder dan t-4 aan te passen, uitgezonderd aanpassingen als gevolg van voorbehouden. De bronnenrevisie die het CBS tegelijk met de introductie van het ESR2010 in 2014 heeft doorgevoerd heeft daarom geen effect op de BNI-cijfers voor de afdracht voor de jaren 2009 en eerder.

2. De leden van deze fractie vernemen graag vanaf wanneer de definitieverschillen, andere meetmethoden en eventuele andere verschillen tussen de EU-lidstaten zijn opgeheven.

3. Vanaf wanneer zijn de cijfers van de onderscheiden lidstaten ook daadwerkelijk vergelijkbaar?

18. Over hoeveel jaren wordt de bijbetaling door revisie berekend? Is dat vanaf het revisiejaar 2010?

Antwoord:

In de BNI-systematiek zijn tot dusverre twee verificatietrajecten uitgevoerd. Het eerste betrof de periode 1995–2001, de tweede 2002–2009. In beide trajecten zijn bij alle lidstaten voorbehouden opgelegd. Zodra alle voorbehouden zijn opgeheven, beschouwt Eurostat de BNI-ramingen van de lidstaten als volledig vergelijkbaar en betrouwbaar. Het BNI-comité streeft er naar om eind van dit jaar alle voorbehouden betrekking hebbend op de bovengenoemde perioden op te heffen.

Met de introductie van het ESR2010 als richtlijn voor het samenstellen van het BNI start een nieuw verificatietraject. Het verslagjaar waarover de verificatie wordt uitgevoerd, is 2010. De nieuwe verificatiecyclus zal enige jaren in beslag nemen.

Naheffingen of teruggaven hangen niet alleen af van de bijstellingen van de eigen Nederlandse cijfers, maar ook van de bijstellingen van andere lidstaten. Voor elk verslagjaar afzonderlijk geldt dat een bijstelling van het BNI-cijfer van enig lidstaat tot een wijziging in de verdeelsleutel voor de afdracht leidt. Het opheffen van voorbehouden vanaf het verslagjaar 1995 tot en met 2001 is voor alle lidstaten in de afrondende fase. Daarmee zal voor deze periode de sleutel voor de afdracht niet meer wijzigen en zullen er geen naheffingen en teruggaven meer zijn voor deze periode. Alle landen hebben echter nog openstaande voorbehouden voor de periode 2002 tot en met heden. De aanpassingen die uit deze voorbehouden voortvloeien leiden tot een wijziging van de sleutel voor de BNI afdracht en dus tot naheffingen of teruggaven. Voor de recente jaren geldt dat landen tot en met t-4 het BNI conform het reguliere updatebeleid kunnen aanpassen. Ook de aanpassingen in de recente jaren kunnen dus nog leiden tot naheffingen of teruggaven.

4. In dit verband krijgen zij ook graag een reactie op de volgende opmerking uit een artikel uit het NRC van 26 juni 2014: «De Fransen weigeren drugs mee te tellen en daardoor blijft de economie 2 miljard euro kleiner. «Niet iedereen heeft dezelfde interpretatie van de EU-regels», liet het Franse statistiekbureau weten.»

6. Volgens een Mededeling van het CBS op 6 maart 2014 moet thans ook de bijdrage van de illegale activiteiten aan de economie worden opgenomen. Gebeurde dat in het verleden in het geheel niet, of slechts ten dele?

7. Kan worden verduidelijkt hoe die schattingen tot stand komen?

8. Is daarover overleg met buitenlandse collega’s?

9. Hoe verhoudt de omvang van deze activiteiten in Nederland zich ten opzichte van die van andere EU-landen?

Antwoord:

Ter wille van de vergelijkbaarheid tussen de EU-lidstaten was tot 2012 in EU-verband afgesproken om de cijfers over illegale economie niet mee te nemen in de BNI- bepaling ten behoeve van de afdracht. Daarmee werd bewust, maar gecoördineerd, afgeweken van de internationale voorschriften (ESR1995, ESR2010), waarin is vastgelegd dat illegale activiteiten in de ramingen van de nationale rekeningen opgenomen dienen te worden. De reden was dat veel lidstaten meer tijd nodig hadden voor onderzoek om tot ramingen te kunnen komen en verder de gehanteerde methoden tussen lidstaten afgestemd dienden te worden. Inmiddels is dit traject afgerond en heeft de Europese Commissie in samenspraak met het bni-Comité besloten dat alle lidstaten verplicht zijn om met terugwerkende kracht vanaf verslagjaar 2002 cijfers over illegale economie in de BNI cijfers t.b.v. de afdracht te verwerken. Op deze aangeleverde cijfers geldt voor alle lidstaten vooralsnog een voorbehoud van het Comité. Eurostat onderzoekt in de komende periode of de cijfers volgens de afgesproken richtlijnen en «best practices» zijn samengesteld en in de raming zijn opgenomen. Daarbij zal met name gekeken worden naar de handel in drugs, (illegale) prostitutie en smokkel van alcohol en sigaretten. Indien Eurostat onvolkomenheden constateert dienen de cijfers te worden aangepast.

Het CBS heeft vanaf het midden van de jaren 90 onderzoek verricht naar de cijfers van de illegale economie en daar met regelmaat over gepubliceerd. Voor verder informatie wordt verwezen naar het rapport: The contributions of illegal activities to national income in the Netherlands (http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/3BDF96EA-1EE4–4987-ACA0-A769C10F2007/0/201204x10pub.pdf)

In Eurostat- en OESO-verband en op wetenschappelijke conferenties worden regelmatig papers gepresenteerd en bediscussieerd en worden ervaringen uitgewisseld over het meten van de omvang van de illegale economie. Bovengenoemd paper is hier een voorbeeld van.

Over de illegale economie in internationaal perspectief heeft het CBS recent in het Tijdschrift voor Justitiële Verkenningen (aflevering 1, 2015) een artikel gepubliceerd. Daaruit blijkt dat Nederland zich onder, doch in de buurt van het EU gemiddelde bevindt. Daarmee heeft opname van de cijfers van de illegale economie een zeer gering effect op de Nederlandse afdracht aan de EU. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar het betreffende artikel: http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/justitieleverkenningen/2015/1/JV_0167–5850_2015_041_001_004.pdf

Ten aanzien van het door de PVV-fractie genoemde artikel in de NRC van 26 juni 2014 kan worden opgemerkt dat Frankrijk onderscheid maakt tussen de BNI-raming t.b.v. de afdracht aan de EU en de BNI-raming voor nationale doeleinden. In het eerste worden illegale activiteiten conform de richtlijnen meegenomen (zie voor nadere uitleg: http://www.insee.fr/en/indicateurs/cnat_annu/base_2010/methodologie/notification-rnb.pdf)

5. De leden van de PVV-fractie willen ook graag weten of er in de cijfers voor het nationaal inkomen veel schattingen zijn verwerkt van bedrijfstakken die niet echt gemeten worden. Zo ja, wat is de orde van grootte?

Antwoord:

Van het BNI van 635,5 mld. (verslagjaar 2010 conform ESR2010) wordt circa 20 mld. (ruim 3%) niet gedekt door directe metingen bij bedrijven. De helft van dit bedrag komt voor rekening van de toegerekende huren voor het eigen woning bezit die conform de richtlijnen van de nationale rekeningen modelmatig zijn vastgesteld. Ten slotte is er vanuit de aard der zaak geen directe waarneming van zwarte en illegale activiteiten. Voor deze ramingen wordt onder andere informatie gebruikt van politie en justitie, de belastingdienst en onderzoek van universiteiten.

10. Is het zo dat bij een revisie altijd nieuwe bronnen worden gevonden/gebruikt en dat daardoor de totale omvang van het bni bij zo’n revisie eigenlijk vrijwel altijd groter wordt?

Antwoord:

Nee. De maatschappij in continu aan verandering onderhevig. Dat heeft gevolgen voor het statistisch programma van het CBS. Daarom worden er steeds nieuwe statistieken opgezet om het juiste inzicht in de maatschappelijke ontwikkelingen te krijgen. Daarnaast is er ook continu verandering in de wijze waarop gegevens ten behoeve van de statistiek worden verzameld en verwerkt. De verlaging van de administratieve lastendruk van bedrijven en efficiencydoelstellingen van het CBS zijn hierbij belangrijke drijfveren. Dit heeft er onder meer toe geleid dat statistieken minder gebaseerd worden op enquêtes en steeds meer op gegevens uit bestaande registraties van onder andere de belastingdienst. De inzet van gegevens uit registraties heeft tot gevolg gehad dat een vollediger beeld van de economie is verkregen. De inzet van nieuwe en verbeterde brongegevens voor de raming van het BNI betekent echter niet dat de schattingen van het BBP en BNI per definitie opwaarts worden bijgesteld. Zie voor meer informatie de publicatie «Nationale rekeningen, revisie 2010» (http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/B69FFA32–03EA-4C05-A07A-F28572DCFE79/0/2014nationalerekeningenrevisie2010erratum.pdf)

11. In de input-output tabel van de Nationale Rekeningen zou men een soort vierkanttelling kunnen zien. Zou dat eigenlijk (hoewel dat kennelijk niet het geval is) niet een garantie moeten zijn dat men weinig of niets mist?

Antwoord:

De aanbod- en gebruiktabel en de daaruit afgeleide input-outputtabel geven een consistente beschrijving van de economie. Consistent wil zeggen dat voldaan wordt aan de identiteiten die binnen deze tabellen gelden, zoals de gelijkheid van aan- en verkopen van goederen en diensten. Deze tabellen garanderen echter niet automatisch een uitputtende beschrijving van de economie. De tabellen zijn gebaseerd op een breed scala aan brongegevens over productie van en bestedingen aan goederen en diensten, alsmede gegevens over arbeid en lonen, die binnen het kader van de aanbod- en gebruiktabel met elkaar geconfronteerd worden. De broninformatie die bij het uitvoeren van de revisie over het verslagjaar 2001 is ingezet, liet een eenduidig beeld zien over de omvang de economie. Er was destijds geen aanleiding om te veronderstellen dat een deel van de economie niet door de statistieken gedekt werd. De inzet van registraties in het gehele traject van het verzamelen van gegevens tot en met de samenstelling van de nationale rekeningen bleek dat er voorheen geen volledig zicht was op de economie. Bij het samenstellen van de aanbod- en gebruiktabel in het kader van de revisie van 2010 leidde dit tot een opwaartse bijstelling van het BNI.

12. De Nationale Rekeningen worden met enige regelmaat herzien. Het nieuwe revisiejaar is 2010. Loopt de frequentie van die gepubliceerde herzieningen gelijk op met de herzieningsfrequentie van de gegevens die aan de EU verstrekt worden en met alle andere lidstaten?

Antwoord:

De gegevens die aan Eurostat geleverd worden zijn volledig in overeenstemming met de resultaten van de revisie van de nationale rekeningen. Opgemerkt moet worden dat voor de afdracht van eigen middelen aan de EU op basis van het BNI vooralsnog gegevens geleverd moeten worden gebaseerd op de concepten van het ESR 1995. Hiertoe worden de na-revisiegegevens van de nationale rekeningen voor een EU-breed afgesproken selectie van conceptuele verschillen terug vertaald van ESR2010-concepten naar ESR1995-concepten. Deze situatie zal blijven bestaan totdat het eigen-middelenbesluit van de EU, dat nu uitgaat van ESR1995, is aangepast aan ESR2010. De ratificatie van het Eigen Middelenbesluit in alle lidstaten wordt niet meer voorzien voor het einde van 2015.

Binnen de EU vinden revisies waarbij nieuwe conceptuele richtlijnen moeten worden ingevoerd in alle lidstaten tegelijkertijd en gecoördineerd plaats. Revisies op grond van nieuwe en herziene broninformatie kennen tot dusverre geen EU-coördinatie. De keuze van een revisiejaar dienaangaande is de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten. In EU-verband is inmiddels een discussie gestart met als doel het bestaande beleid voor revisie-, update- en publicatiemomenten af te stemmen. Voor bronnenrevisies wordt daarbij voorgesteld om deze gecoördineerd uit te voeren voor verslagjaren eindigend op een 0 en 5. Nederland is een voorstander hiervan en heeft deze werkwijze al in gang gezet. Zie http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/macro-economie/publicaties/artikelen/archief/2014/2014–062-pb.htm

13. De gegevens die «Brussel» gebruikt, komen, naar de leden van de PVV-fractie aannemen, van Eurostat. Doet Eurostat nog eigen metingen of controles in dit verband, of wordt door Eurostat uitsluitend gebruik gemaakt van de gegevens van de nationale statische bureaus?

Antwoord:

De gegevens die de statistische bureaus van de lidstaten aanleveren worden door Eurostat gecontroleerd op volledigheid, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid. Indien er aanleiding toe is, vraagt Eurostat nadere informatie aan de lidstaten en kunnen de gegevens in gemeen overleg worden aangepast. Dit geldt zowel voor revisie- als niet-revisiejaren. Voor revisiejaren geldt een diepgaande verificatieprocedure op basis van uitgebreide methodebeschrijvingen die alle statistische bureaus verplicht zijn om te maken. Door Eurostat vereiste verbeteringen (voorbehouden) die daar uit voortvloeien hebben ook betrekking op de niet-revisiejaren. Aanvullend vindt er voor de niet-revisiejaren een controle plaats op basis van de jaarlijks samen te stellen quality reports waarin bijstelling van eerdere cijfers worden verklaard. Ook deze controle kan aanleiding zijn voor verdere vragen over de resultaten en kunnen leiden tot aanpassing van de gegevens.

De grondslag voor BNI-verificatie voor een revisiejaar is de BNI-Methodebeschrijving (GNI-inventory) die alle lidstaten dienen op te stellen. Hierin wordt op zeer gedetailleerd niveau een verantwoording gegeven van de gebruikte bronnen en toegepaste rekenmethoden die ten grondslag liggen aan de raming van het BNI. Daarin worden tevens cijfermatige overzichten gepresenteerd die aangeven hoe een bronstatistiek wordt bewerkt om tot het uiteindelijke BNI cijfer te komen.

Controlebezoeken door Eurostat aan de statistische bureaus waarbij ter plaatse interviews worden afgenomen en controles worden uitgevoerd, maken deel uit van de verificatieprocedure. Uit overweging van transparantie zijn bij de bezoeken ook waarnemers van buiten Eurostat aanwezig. Dit zijn vertegenwoordigers van andere statistische bureaus en leden van de Europese Rekenkamer. De laatste kunnen op eigen verzoek deel nemen aan de verificatiemissies. Medewerkers van het CBS nemen regelmatig deel aan dergelijke controlebezoeken. Indien nodig worden lidstaten meerdere malen bezocht. De bevindingen per land worden vastgelegd in zogenaamde assessment reports die in het BNI-Comité worden besproken.

Doorgaans leidt de verificatie van methodebeschrijvingen tot verzoeken om nadere verduidelijking, waaraan veelal betrekkelijk snel tegemoet gekomen kan worden. Het kan ook zijn dat Eurostat een voorbehoud plaatst bij een specifiek onderdeel van de BNI-berekening. Dit houdt in dat voor dit onderdeel een herberekening moet worden gemaakt, conform de door Eurostat gestelde eisen. De periode tot zo’n herberekening zijn beslag krijgt en goedgekeurd is, kan langere tijd (enkele jaren) duren. Zolang een herberekening niet is goedgekeurd blijft het voorbehoud van kracht en zijn de BNI-cijfers nog niet definitief vastgesteld.

Uit de verificatie kan ook naar voren komen dat de toegepaste methoden voor bepaalde onderdelen van de BNI-raming dusdanig tussen de lidstaten verschillen dat Eurostat hiervoor een transversaal voorbehoud maakt. Deze generieke voorbehouden worden pas beëindigd nadat de methoden voldoende zijn geharmoniseerd en op juiste wijze door alle landen zijn toegepast. Zo geldt op dit moment voor de raming van illegale productie voor alle lidstaten een transversaal voorbehoud. Ook voor transversale voorbehouden geldt dat BNI cijfers pas definitief kunnen worden vastgesteld wanneer de toegepaste betreffende methodieken zijn gelijkgetrokken en deze voorbehouden zijn opgeheven.

14. Er moeten wel haast (grote) verschillen zijn in de berekeningen van de bni’s van de verschillende landen, zowel qua betrouwbaarheid als qua verfijning van de deelberekeningen. Deelt het CBS deze mening? De leden van de PVV-fractie stellen het op prijs als het CBS hier iets meer over kan zeggen.

Antwoord:

De richtlijnen voor het samenstellen van de nationale rekeningen, vastgelegd in het ESR 2010, zijn voor alle lidstaten gelijk. Ook voor een aanzienlijk deel van de brongegevens die ten grondslag liggen aan de nationale rekeningen bestaan EU-verordeningen. Desondanks zullen de beschikbare bronnen per land verschillen en daarmee de wijze en de mate van detail waarop de nationale rekeningen worden samengesteld. Eurostat ziet, met ondersteuning van het BNI-comité, erop toe dat de ramingen van de het BNI van de verschillende lidstaten volledig, betrouwbaar en vergelijkbaar zijn. Zie ook het antwoord op vraag 13 ten aanzien van de verificatieprocedure.

15. Er vindt ongetwijfeld uitwisseling plaats op het gebied van methoden, technieken en ervaringen tussen de verschillende statistische bureaus onderling en met Eurostat. Kan het CBS ingaan op de aard en duur van deze contacten, de inzichten die deze contacten opleveren en de gevolgen die eraan verbonden worden?

Antwoord:

Binnen de EU worden taskforces georganiseerd die leiden tot een geharmoniseerde interpretatie en raming van geselecteerde variabelen van de nationale rekeningen. In deze taskforces worden de werkwijzen van de deelnemende lidstaten besproken en worden «best practices» vastgesteld. In breder verband van VN en OESO worden handboeken over bepaalde onderwerpen samengesteld waar de landen die hier aan bijdragen hun werkwijze presenteren en waar ook «best practices» uit voortvloeien. In sommige gevallen leiden deze resultaten tot verder uitgewerkte richtlijnen voor het samenstellen van de nationale rekeningen. Dit wordt dan vastgelegd in een Commissiebesluit. Een voorbeeld hiervan is de raming van de toegerekende huur van eigenaarswoningen waarvoor slechts twee methoden zijn toegelaten.

16. Op het CBS wordt toegezien door een Centrale Commissie voor de Statistiek. Hierdoor wordt een zekere onafhankelijkheid gegarandeerd. Is een vergelijkbare constructie in alle andere EU- landen aanwezig? Zijn er landen waar de hiervoor genoemde financiële gegevens door of via het Ministerie van Financiën of Economische Zaken geleverd worden?

Antwoord:

Bij het merendeel van de 28 lidstaten (en eveneens op het niveau van de Europese Unie) is er een orgaan dat in grote lijnen overeenkomt met de CCS van het CBS. Recent is Europese wetgeving aangenomen die de onafhankelijkheid van nationale statistische bureaus (en in het bijzonder de positie van bestuurders daarvan) beoogt te versterken. De BNI-gegevens voor de afdracht worden met uitzondering van België, geleverd door de statistische bureaus. Voor België worden de gegevens geleverd door de Centrale Bank, omdat die instelling daar de nationale rekeningen samenstelt.

Overigens is het in het geval van het CBS zo dat de onafhankelijkheid ook wordt geborgd door de Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek en de Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen (zbo’s). De CBS-Wet stelt expliciet dat de directeur-generaal onafhankelijk de methoden bepaalt waarmee de in de werk- en meerjarenprogramma's opgenomen onderzoeken worden uitgevoerd en de wijze waarop de resultaten van die onderzoeken openbaar worden gemaakt. Daarnaast borgt de Kaderwet zbo’s dat het CBS, als zelfstandig bestuursorgaan, geen hiërarchische of ondergeschikte relatie heeft aan de Minister van Economische Zaken.

17. Het verschil tussen het bruto en het netto effect van de statistische revisie wordt veroorzaakt door het verschil van de revisie in Nederland ten opzichte van die in het buitenland. Dat is kennelijk groot, want Nederland moet (voortdurend) veel bijbetalen. De conclusie ligt dan voor de hand dat CBS-cijfers in het verleden aanzienlijk slechter van kwaliteit waren dan die van de overige EU-landen, althans gemiddeld. Bijbetalen wordt namelijk niet zozeer veroorzaakt door een snellere groei van de Nederlandse economie maar door een foute weergave daarvan. Als het alleen de groei zelf zou zijn, had Nederland dat extra immers in het verleden al betaald. Een conclusie die de leden van de PVV-fractie bijna niet kunnen geloven; toch vernemen zij graag de mening van het CBS hierover.

19. Worden bij een revisie dan meer jaren tegelijkertijd berekend, of wordt één jaar gereviseerd en vervolgens geëxtrapoleerd? Daar zou naar de mening van de leden van de PVV-fractie namelijk wederom een grote foutmarge in schuilen. Een voorbeeld: het CBS geeft zelf aan dat de financiële sector in Nederland relatief groot is, met grote stromen tussen Nederland en het buitenland. Het saldo vertoont derhalve grote fluctuaties, aldus het CBS. Hierdoor wordt de foutmarge extra groot. Dan kan de revisie van dat saldo toch nooit voor een groot aantal jaren terug aangehouden worden? De vraag is met andere woorden hoe men zo'n revisie plotseling voor meerdere jaren met een redelijke mate van betrouwbaarheid kan aanhouden. Graag vernemen de leden van de PVV-fractie de visie van het CBS hierop.

Antwoord:

Bij een revisie wordt voor een bepaald verslagjaar het niveau van de macro-economische variabelen vastgelegd op basis van de meest recente richtlijnen (het Europees systeem van Rekeningen) en de meest recente statistische inzichten (nieuwe en herziene bronnen). Bij het samenstellen van ramingen voor de jaren volgend op een revisie ligt de nadruk op het schatten van de ontwikkeling van de economie, zoals de groei van het bruto binnenlands product en haar componenten. Het is daarom noodzakelijk om voor de jaren volgend op een revisie er voor te zorgen dat de berekeningen volgtijdelijk vergelijkbaar zijn met de resultaten van het revisiejaar. Wanneer tussentijds de bronsituatie fors verandert, wordt voor de betreffende onderdelen van het BBP overgestapt op ramingen op basis van de groeivoeten die uit de nieuwe brongegevens worden afgeleid. Dus niet de nieuwe niveaus, maar de groeivoeten uit de nieuwe bron worden dan ingezet bij de raming van een nieuwe verslagperiode. Een duidelijke illustratie is de periode voorafgaand aan de revisie van het verslagjaar 2010 toen forse wijzigingen in de bronnen zijn opgetreden, onder meer als gevolg van het gebruik van administratieve gegevens (zie voor meer informatie de publicatie «Nationale rekeningen, revisie 2010» (http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/B69FFA32–03EA-4C05-A07A-F28572DCFE79/0/2014nationalerekeningenrevisie2010erratum.pdf.)

De methode op basis van groeivoeten is minder geschikt voor variabelen met een volatiel karakter zoals de primaire inkomensstromen van en naar het buitenland die medebepalend zijn voor het BNI. Voor dergelijke variabelen wordt in principe aangesloten op de actuele gegevens van de bron.

Aansluitend op de revisie wordt ook de tijdreeks van de nationale rekeningen voor de voorafgaande periode herzien en aangepast aan de resultaten van de revisie. In grote lijnen wordt hiervoor een vergelijkbare procedure gevolgd als hierboven beschreven, met dien verstande dat in belangrijke mate gebruik wordt gemaakt van bestaande groeivoeten. Conceptuele veranderingen die bij de revisie zijn doorgevoerd worden, voor zover mogelijk, op basis van beschikbare gegevens teruggelegd.

De lange overbruggingsperiode van negen jaar tussen de voorlaatste revisie over het verslagjaar 2001 en de laatste revisie over het verslagjaar 2010 heeft, samen met de wijzigingen in de bronstatistieken gedurende die tijd, geleid tot een relatief grote bijstelling van het BNI.

Omdat vanaf nu elke vijf jaar een bronnenrevisie van de nationale rekeningen zal plaatsvinden, zullen de bijstellingen van het BNI in de toekomst naar verwachting kleiner zijn.


X Noot
1

Samenstelling:

Elzinga (SP), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD), Backer (D66), Ester (CU), De Grave (VVD) (voorzitter), Hoekstra (CDA) (vicevoorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Apeldoorn (SP), Dercksen (PVV), Van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA), Rinnooy Kan (D66), Van Rooijen (50PLUS), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), Vreeman (PvdA)

X Noot
2

Camil Driessen, «We zijn 40 miljard rijker gerekend», NRC Handelsblad 26 juni 2014.

X Noot
4

Persbericht CBS d.d. 29 april 2015.

Naar boven