Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In het opschrift wordt «rijkswet» vervangen door: Rijkswet.
B
In de considerans wordt «rijkswet» vervangen door: Rijkswet.
C
In artikel I wordt «rijkswet» vervangen door: Rijkswet.
D
In artikel II wordt «voor misdrijven die zijn gepleegd vóór de inwerkingtreding van
deze rijkswet» vervangen door: in geval van een veroordeling wegens dit misdrijf,
die onherroepelijk is geworden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet.
Toelichting
A, B en C
Met deze onderdelen wordt een verschrijving in het opschrift, de considerans en de
wettekst hersteld.
D
Op grond van het oorspronkelijke artikel II kon het Nederlanderschap niet worden ingetrokken
bij misdrijven die zijn gepleegd voor de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel.
Hiermee werd aangesloten bij de formulering van artikel 16 van de Grondwet, waarin
is bepaald dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgegane
wettelijke strafbepaling. Het gaat in het onderhavige wetsvoorstel echter niet om
een nieuwe strafbaarstelling, maar om het verbinden van een bestuursrechtelijk rechtsgevolg
aan een onherroepelijke veroordeling op grond van het reeds bestaande artikel 134a
Sr. Bij nadere overweging was daarom naar de mening van de regering het overgangsrecht
ruimer geformuleerd dan strikt noodzakelijk was. Zonder overgangsrecht zou het wetsvoorstel
onmiddellijke werking hebben. Dat betekent dat in theorie zelfs intrekking van het
Nederlanderschap mogelijk zou zijn indien de veroordeling op grond van artikel 134a
Sr onherroepelijk zou zijn geworden voor het tijdstip van inwerkingtreding van het
wetsvoorstel. Dat zou te ver voeren.
Het is echter naar het oordeel van de regering wel mogelijk het overgangsrecht zo
te formuleren dat het Nederlanderschap niet kan worden ingetrokken op grond van een
veroordeling die voor het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel
onherroepelijk is geworden. In dat geval kan het Nederlanderschap wel worden ingetrokken
indien de veroordeling heeft plaatsgevonden of onherroepelijk is geworden na het tijdstip
van inwerkingtreding van het wetsvoorstel, ongeacht het tijdstip waarop het strafbare
feit is gepleegd.
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten