34 015 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet financiering sociale verzekeringen, de Participatiewet en de Wet op de huurtoeslag in verband met het toekennen van een inkomensondersteuning aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet en intrekking van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen

D VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 22 januari 2015

Inleiding

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord.2 Zij hebben naar aanleiding daarvan nog nadere vragen en zij stellen enige niet beantwoorde vragen opnieuw.

SP-fractie

In reactie op vragen van de leden van de fracties van de SP en D66 naar het effect van voorliggend wetsvoorstel op het inkomen van niet-werkende gezinsleden van in Nederland gevestigde internationale verdragsorganisaties, antwoordt de regering dat de problematiek voortvloeit uit de zetelverdragen en niet uit het wetsvoorstel. Zaken daarover zouden aanhangig zijn bij het EHRM en derhalve onthoudt de regering zich van uitspraken hierover.

De vraag of dit effect voor deze groep voorzien en beoogd was wordt echter niet beantwoord. Graag ontvangen de leden van de SP-fractie hier alsnog een antwoord op.

Beide zaken die in dit verband bij het EHRM aanhangig waren gemaakt zijn zeer onlangs, zonder nadere uitleg, niet ontvankelijk verklaard in een zogenaamde Single Judge procedure. Ziet de regering met deze kennis nu wel mogelijkheden hier een oordeel over te geven?

De leden van de SP-fractie en de leden van de fractie van D66 krijgen ook niet op alle vragen antwoord over het wetsvoorstel in relatie tot het koninklijk besluit van 17 december 20143 dat het besluit van 27 juni 20144 en de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden (TRIA) effectueert per 1 januari 2015.

De leden van de SP-fractie vernemen graag alsnog of het juist is dat de materiële effecten van voorliggend (nog niet parlementair afgehandeld) wetsvoorstel door het koninklijk besluit van 17 december 20145 reeds zijn geëffectueerd per 1 januari jongstleden. Anders geformuleerd: krijgen alle betrokken personen door de vaststelling van de koopkrachttegemoetkoming in het kader van de Wet Mkob € 0 per 1 januari 2015 en de inwerkingtreding van de TRIA nu reeds het zelfde bedrag als zij zullen krijgen na een mogelijke aanname van voorliggend wetsvoorstel en verandert er voor betrokken personen wanneer onderhavig wetsvoorstel nu wordt aangenomen materieel dus niets?

De vraag naar wat er materieel verandert indien de Eerste Kamer niet instemt met het wetsvoorstel wordt slechts vanuit een begrotingsoptiek benaderd: een maandelijks verlies op de begroting van het Ministerie van SZW en eenzelfde besparing op de uitgaven uit het ouderdomsfonds. Geeft de regering daarmee te kennen dat de regering niet van plan is in dat geval de met het koninklijk besluit genomen en tijdelijk bedoelde maatregelen terug te draaien?

De regering geeft in de memorie van antwoord nog eens duidelijk aan dat met het koninklijk besluit is beoogd vooruit te lopen op het wetsvoorstel. Het oogmerk was daarbij om ruim van te voren duidelijkheid te scheppen voor de betrokkenen. Echter, door vooruit te lopen op de parlementaire behandeling in beide Kamers neemt de regering met deze duidelijkheid wel een groot risico. Want indien een van beide Kamers het voorstel zou verwerpen zou de regering juist onduidelijkheid hebben gecreëerd. Indien de tijdelijke regelingen worden teruggedraaid zouden betrokken juist verkeerd zijn geïnformeerd. En indien de tijdelijk bedoelde maatregelen van kracht blijven loopt de regering niet vooruit op nieuwe wetgeving, maar minacht het een verwerping van wetgeving door het parlement. Erkent de regering dit risico? En heeft zij dat risico bewust genomen?

De rechtsbasis voor het op nul zetten van de koopkrachttegemoetkoming in het kader van de Wet Mkob ziet de regering in de gedelegeerde mogelijkheid om per AMvB de hoogte van de koopkrachttegemoetkoming te bepalen. Wat is volgens de regering de facto het verschil tussen het geen recht hebben op een koopkrachttegemoetkoming in het kader van de Wet Mkob en het wel recht hebben op een koopkrachttegemoetkoming van nul euro?

De leden van de SP-fractie vragen tenslotte een reactie op de brief van de Unie KBO van 22 januari 20156 voor het beperken van de reikwijdte van onderhavig wetsvoorstel tot nieuwe gevallen.

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet. Onder voorbehoud van tijdige ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag, te weten uiterlijk vrijdag 23 januari 2015, acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 27 januari 2015.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sylvester

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Dijk (PVV) (vicevoorzitter), Sörensen (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA), Van Zandbrink (PvdA)

X Noot
2

Kamerstukken I, 2014–2015, 34 015, C.

X Noot
3

Gepubliceerd op 24 december 2014, Stb. 2014, 564.

X Noot
4

Gepubliceerd op 3 juli 2014, Stb. 2014, 242.

X Noot
5

Gepubliceerd op 24 december 2014, Stb. 2014, 564.

X Noot
6

Brief Unie KBO, d.d. 22 januari 2015, ter inzage gelegd bij de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning onder griffienummer: 156625

Naar boven