34 006 Initiatiefnota van de leden Gesthuizen, Van Ojik en Voordewind over opvang en terugkeer van vluchtelingen

Nr. 3 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 juni 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de leden Gesthuizen, Van Ojik en Voordewind over de initiatiefnota van 29 augustus 2014 over opvang en terugkeer van vluchtelingen (Kamerstuk 34 006, nr. 2).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 oktober 2014 aan de leden Gesthuizen, Van Ojik en Voordewind voorgelegd. Bij brief van 19 juni 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Ypma

Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende initiatiefnota. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen. Zij lezen in de initiatiefnota het volgende: «Goede opvang heeft bovendien positieve maatschappelijke gevolgen: minder criminaliteit, minder overlast voor gemeenten, minder maatschappelijke onvrede over buitenlanders, meer vertrek en vooral een menswaardigere behandeling.» Zij vragen waar de initiatiefnemers de stelling op baseren dat goede opvang tot meer terugkeer leidt? Voorts vragen voornoemde leden of de initiatiefnemers achter het uitgangspunt staan van het huidige terugkeerbeleid, namelijk dat de vreemdeling die Nederland dient te verlaten in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor zijn vertrek? De initiatiefnemers stellen dat veel uitgeprocedeerde vluchtelingen geen eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen. De leden van de VVD-fractie vragen of het pleidooi van de belangenorganisaties en de politici om mensen die illegaal in Nederland verblijven opvang te verlenen, er juist toe leidt dat deze uitgeprocedeerden hun eigen verantwoordelijkheid Nederland te verlaten niet zullen nemen?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende initiatiefnota. Zij delen de mening dat de lokale en de landelijke overheid een verantwoordelijkheid hebben zoveel mogelijk te voorkomen dat vreemdelingen op straat belanden zonder enige voorzieningen. Zij zijn voor het leveren van maatwerk en initiatieven zoals van de burgemeester van Amsterdam om vreemdelingen in nood tijdelijk onderdak te bieden en hen te begeleiden bij verblijf of terugkeer. Uitgeprocedeerde vreemdelingen kunnen gebaat zijn bij extra rust en tijd teneinde hun perspectieven, zoals terugkeer naar het land van herkomst, te realiseren. Voornoemde leden zijn blij dat de huidige regering de mogelijkheden voor de opvang van zieke uitgeprocedeerde asielzoekers sterk heeft uitgebreid. Deze leden hebben over meerdere punten in de initiatiefnota nog vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van bovengenoemde initiatiefnota. Zij vinden dit een belangrijk onderwerp en complimenteren de initiatiefnemers voor het behandelen van dit probleem. Zij hebben over de initiatiefnota enkele vragen en opmerkingen.

Deze leden vragen de indieners naar hun mening over de huidige inzet van de regering te zorgen voor een menswaardige opvang. Nederland is al herhaaldelijk op de vingers getikt door verschillende mensenrechtenorganisaties omtrent het mensenrechtenbeleid, onder andere op het gebied van de omgang van kwetsbare vluchtelingen. Voorts gaf het Comité voor de Sociale Rechten van de Raad van Europa (ECSR) recentelijk het voorlopig oordeel dat Nederland moet zorgen voor bed, bad en brood. De regering legt dit soort heldere aanwijzingen vrijwel steevast naast zich neer met het argument dat deze niet «juridisch bindend» zijn. Delen de initiatiefnemers de mening dat deze signalen door de regering uiterst serieus genomen moeten worden en dat hier veel minder laconiek mee dient te worden omgegaan, helemaal gezien het feit dat Nederland zich graag presenteert als gidsland op het gebied van de mensenrechten.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige initiatiefnota. Zij danken de initiatiefnemers voor de door hen geleverde inspanningen deze initiatiefnota tot stand te brengen. Zij hebben daarover nog enkele vragen. Waarom hebben de initiatiefnemers op dit moment hun nota gepresenteerd en niet gewacht tot het moment dat de regering het wetsvoorstel Terugkeer en bewaring dit najaar naar de Kamer zendt? Ten aanzien van de eigen verantwoordelijkheid van asielzoekers, vragen deze leden de initiatiefnemers een beschouwing te geven ten aanzien aan deze eigen verantwoordelijkheid voor vertrek na een negatief oordeel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en/of de rechter op een asielverzoek.

Voornoemde leden vragen de initiatiefnemers of zij de kritiekpunten die in internationaal verband worden geuit uiteen kunnen zetten alsmede de reactie daarop van de regering, indien en zover bekend. Ook vragen zij aandacht te besteden aan de opvattingen van Nils Muiznieks, de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, die recentelijk naar buiten heeft gebracht.1 Kan meer inzicht worden gegeven in de populatie van de 100.000 illegale vreemdelingen? Door de initiatiefnemers wordt geen onderscheid gemaakt in het gegeven of deze vluchtelingen al dan niet zijn uitgeprocedeerd. Kunnen de initiatiefnemers dit inzichtelijk maken? Kunnen zij tevens aangeven wat het verschil in benadering is van de overheid jegens uitgeprocedeerde en niet-uitgeprocedeerde vluchtelingen? Om hoeveel zieke vreemdelingen van de 100.000 gaat het die niet willen en/of kunnen terugkeren wegens gebrek aan feitelijke beschikbaarheid van medische voorzieningen in het land van herkomst?

De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige initiatiefnota. Zij zijn geen voorstanders van het bieden van opvang aan uitgeprocedeerde vreemdelingen zoals in de nota is verwoord. De vragen die deze leden hebben komen verderop in het verslag aan de orde.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van voornoemde initiatiefnota. Zij delen de mening dat het recht op een menswaardig bestaan niet gebonden is aan de verblijfsstatus van een persoon. Deze leden zijn het met de initiatiefnemers eens dat er maatregelen genomen moeten worden ten aanzien van de opvang en terugkeer van vluchtelingen. In de praktijk blijkt dat een groot aantal van de uitgeprocedeerde asielzoekers niet kunnen worden uitgezet omdat het land waar zij vandaan komen hen niet meer toelaat. Deze mensen worden dan – in ambtelijke termen – «geklinkerd», oftewel op straat gezet. Gemeenten mogen geen menswaardige opvang aanbieden. Dat wordt namelijk door de regering verboden terwijl in verschillende internationale verdragen een zorgplicht is vastgelegd, ook voor uitgeprocedeerde asielzoekers. De leden van de D66-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat er maatregelen genomen moeten worden om de spanning tussen het bestuursakkoord aan de ene kant en de zorgplicht aan de andere kant weg te nemen. Zij delen het uitgangspunt dat uitgeprocedeerde asielzoekers uiteindelijk moeten terugkeren naar het land van herkomst. Terugkeer vanaf de straat blijkt in de praktijk echter niet de meest effectieve manier om dit te bewerkstelligen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voornoemd initiatiefwetsvoorstel. Zij delen de zorg van de initiatiefnemers over de aanwezigheid en de situatie van uitgeprocedeerde vreemdelingen in Nederland. Deze leden kunnen zich echter niet aan de indruk ontworstelen dat het evenwicht ontbreekt tussen de verantwoordelijkheid van de uitgeprocedeerde vreemdelingen de verantwoordelijkheid van de overheid.

De leden van de SGP-fractie lezen dat uitgeprocedeerde vreemdelingen volgens de initiatiefnemers met goede opvang en begeleiding sneller terugkeren. Graag vernemen zij welke aanwijzingen en onderzoeken aan deze stelling ten grondslag liggen. Deze leden ontkennen niet dat met de beschreven initiatieven positieve effecten kunnen worden bereikt. Zij missen in de initiatiefnota echter overtuigende aanwijzingen dat dergelijke initiatieven – als alternatief voor het huidige beleid -beduidend effectiever zullen zijn. Zij vragen in hoeverre het logisch is dat meer prikkels voor vertrek ontstaan bij een uitgeprocedeerde vreemdeling die in Nederland met een uitgebreid pakket aan collectieve voorzieningen kan leven dan bij een vreemdeling die in een miserabelere positie verkeert.

2. Probleemschets

De leden van de D66-fractie zijn het eens met de initiatiefnemers dat er gehoor moet worden gegeven aan de uitspraak van het ECSR dat de Nederlandse overheid moet zorgen voor eten, kleding en onderdak voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Zij willen benadrukken dat deze uitspraken zijn gedaan op basis van internationaal recht en daarom moet deze uitspraken gerespecteerd worden. Nederland heeft zich gecommitteerd aan het Europees sociaal handvest van de Raad van Europa. Voornoemde leden zijn van mening dat het de internationale reputatie van Nederland niet ten goede zal komen als de uitspraak van het ECSR niet uitgevoerd zal worden.

Voornoemde leden delen voorts de mening dat er naar het bestuursakkoord uit 2007 moet worden gekeken. Volgens dit bestuursakkoord zouden gemeenten hun noodopvang moeten beëindigen en in ruil daarvoor zou de vertrekregeling van niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen worden bevorderd. Gemeenten zouden meer juridische middelen moeten krijgen teneinde opvang mogelijk te maken. Deze leden vragen de initiatiefnemers hoe zij deze wijziging willen vormgeven.

3. Initiatieven vanuit de samenleving

De leden van de SGP-fractie lezen dat de gemeente Utrecht er bewust voor heeft gekozen het harde Rijksbeleid te doorkruisen. Zij vragen waarom de initiatiefnemers hun kritiek eenzijdig op de rijksoverheid richten, terwijl de overheden gezamenlijk een bestuursakkoord hebben gesloten. Zij vragen wat de initiatiefnemers vinden van het feit dat een gemeente de afspraken doorkruist die door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn ondertekend en die nog steeds als geldend worden aangemerkt.

4. Aanbevelingen overige organisaties

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de initiatiefnemers terecht wijzen op de opvangnota van het Kamerlid Spekman uit 2010. Hij presenteerde toen voorstellen teneinde te waarborgen dat er altijd onderdak voor kinderen is. Realiseren de initiatiefnemers zich dat als gevolg van een Europese uitspraak kinderen tegenwoordig recht op onderdak hebben, waarvoor ook de vele gezinslocaties zijn opgericht? Het Kamerlid Spekman was ook de initiatiefnemer van de regeling voor opvang voor zieke vreemdelingen, die door deze regering verder is verruimd. Hierdoor is voorts bewerkstelligd dat een deel van de kwetsbare groepen, kinderen en zieke vreemdelingen opvang kunnen krijgen. Kan worden aangegeven welke kwetsbare groepen nog geen recht op onderdak hebben en dus risico’s lopen zoals door de initiatiefnemers wordt beschreven?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de mening van de initiatiefnemers over de reactie van de regering op het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ). Uit dit advies blijkt dat opvang en andere voorzieningen veel te snel worden afgewezen bij het ontbreken van een verblijfsvergunning en dat daarmee te streng wordt omgegaan. Ook wijst de ACVZ op de veel te korte vertrektermijnen, waardoor veel vreemdelingen niet de tijd krijgen hun terugkeer goed te regelen. De ACVZ is een permanent adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges en is ingesteld bij de Vreemdelingenwet 2000. Men zou dus kunnen verwachten dat de regering de adviezen van dit orgaan ter harte neemt. In hoeverre hebben de initiatiefnemers de indruk dat de regering serieus is omgegaan met de in de nota genoemde adviezen van de ACVZ?

De leden van de CDA-fractie merken op dat door de initiatiefnemers wordt verwezen naar het feit dat de ACVZ erop wijst dat de vertrektermijn van maximaal vier maanden veel te kort is voor uitgeprocedeerde vluchtelingen om terugkeer te regelen. Gesteld wordt ook dat uitgeprocedeerde vluchtelingen de kans nodig hebben om te beseffen dat ze echt terug moeten. Voornoemde leden vragen de initiatiefnemers of het treffen van praktische voorbereidingen voor terugkeer niet een ander punt betreft dan het accepteren van en het mentaal voorbereiden op de terugkeer. Zij vragen of het met betrekking tot dat laatste niet lastig zal zijn een termijn te bepalen, waardoor het eerste punt het uitgangspunt zou moeten vormen voor het bepalen van een termijn. Op die laatste gedachte voortbordurend vragen deze leden of de termijn van maximaal vier maanden dan nog niet te kort is om praktische regelingen te treffen voor vertrek. In dat verband vragen voornoemde leden ook het gegeven hierbij te betrekken dat 81% terugkeert van de groep vreemdelingen die korter dan drie maanden in vreemdelingendetentie heeft gezeten.

De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen bevestigen dat de geciteerde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep enkel van toepassing zolang de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geen landelijke regeling heeft getroffen. Zij vragen waarom het in lijn met deze uitspraak niet voor de hand ligt de rijksoverheid aan te sporen een landelijke oplossing te treffen, in plaats van de inzet op het verruimen van de mogelijkheden die gemeenten nu noodgedwongen bieden.

5. Visie initiatiefnemers

De leden van de VVD-fractie merken op dat de initiatiefnemers voorstellen het «meewerk-criterium» te vervangen door een «niet-meewerk-criterium», zodat aan de hand van een checklist kan worden vastgesteld of iemand laakbaar zijn uitzetting tegenwerkt. Betekent dit dat er een mogelijkheid moet zijn het geboden onderdak stop te zetten als de vreemdeling niet werkt aan terugkeer? Voornoemde leden vragen voorts hoe de initiatiefnemers willen voorkomen dat opvang een eindstation wordt voor uitgeprocedeerde vreemdelingen en daarmee een groep vreemdelingen langdurig in Nederland dreigt te blijven terwijl er geen zicht is op rechtmatig verblijf. Hoe willen de initiatiefnemers uitgeprocedeerde vreemdelingen stimuleren om te werken aan terugkeer? Zij vragen de initiatiefnemers of zij vinden dat de opvang van illegalen een taak is van de gemeenten of een taak is van de rijksoverheid. Welke concrete aanwijzingen hebben de initiatiefnemers voor de stelling dat zieke illegalen niet weten waar ze terecht kunnen of dat ze van het kastje naar de muur worden gestuurd?

De aan het woord zijnde leden merken op dat Denemarken in reactie op vragen in het kader van een studie (The Organisation of Reception Facilities for Asylum Seekers in different Member States, EMN, 2014) van het Europees Migratie Nerwerk (EMN) naar de inrichting van de opvangfaciliteiten in verschillende Europese lidstaten, heeft gemeld dat het bieden van opvang aan asielzoekers waarvan de asielaanvraag is afgewezen de opvangcapaciteit in Denemarken onder druk zet omdat de uitstroom gering is. Eind 2013 bestonden de bewoners in opvanglocaties voor een derde uit asielzoekers waarvan de asielaanvraag was afgewezen. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers of zij zo’n situatie als in Denemarken willen vermijden. Zo ja, hoe zij dat willen doen als iedere uitgeprocedeerde vreemdeling opvang krijgt?

De leden van de PvdA-fractie horen graag in zijn algemeenheid, nu de initiatiefnota naast opvang ook over terugkeer gaat, hoe de voorstellen van de initiatiefnemers zich verhouden tot terugkeer. Zijn die voorstellen bevorderlijk voor terugkeer of juist niet? Graag ontvangen deze leden een onderbouwing, ook nu er algemene kritiek is dat het oneindig opvangen van uitgeprocedeerde vreemdelingen ertoe kan leiden dat vreemdelingen niet meer gestimuleerd worden Nederland te verlaten. Deze leden willen ook graag weten, waarom de initiatiefnemers naast voorstellen voor extra opvang, geen voorstellen doen voor het bevorderen van terugkeer. Kunnen de initiatiefnemers daar alsnog voorstellen voor doen?

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers welke termijnen voor vertrek zij verbinden ten aanzien van het voorstel het meewerkcriterium om te draaien en de wijze waarop moet worden omgegaan met groepen als de vluchtelingen in Den Haag en Amsterdam. Zij vragen initiatiefnemers welke nadelen kleven aan het verbinden van een termijn of het stellen van een langere termijn dan nu het geval is. Deze leden vragen de initiatiefnemers aan wat voor soort diplomatieke oplossing gedacht moet worden a;s terugkeer niet mogelijk is omdat het land van herkomst geen onderdanen wil terugnemen.

De leden van de PVV-fractie vragen hoe de plannen van de initiatiefnemers zich verhouden tot de slechte resultaten die zijn geboekt door de gemeente Amsterdam in de zogenaamde Vluchthaven. Erkennen de initiatiefnemers dat met dit project reeds gebleken is dat het bieden van opvang aan illegalen zeker niet bijdraagt aan terugkeer? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt de initiatiefnota zich om illegalen te voorzien van bed, bad en brood tot de wettelijke vertrekplicht van uitgeprocedeerde vreemdelingen? Welke waarde wordt er überhaupt door de initiatiefnemers toegekend aan de wettelijke vertrekplicht van uitgeprocedeerde vreemdelingen? Realiseren de initiatiefnemers zich dat van overheidswege altijd opvang wordt geboden wanneer wordt meegewerkt aan terugkeer naar de landen van herkomst? Zo ja, erkennen zij dat met onderhavige initiatiefnota dus degenen worden geholpen die niet willen terugkeren? Is dit de reden dat de initiatiefnemers pleiten voor het criterium «niet-meewerken aan vertrek» in plaats van «meewerken aan vertrek»? Gaan de initiatiefnemers uit van een termijn waarbinnen vertrek moet zijn gerealiseerd, of kunnen illegalen, als het aan de initiatiefnemers ligt, tot in lengte van dagen worden opgevangen in Nederland?

De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemers voorstellen, in lijn met het ACVZ advies, het «meewerkcriterium» te vervangen door een »niet-meewerkcriterium«. Hierdoor zal beter naar de intentie van een vreemdeling gekeken kunnen worden dan naar de papieren werkelijkheid. Ook de overmacht, ondanks goede bedoelingen, zou hierdoor beter te verifiëren zijn. Mensen die echt hun terugkeer frustreren zullen hierdoor hun recht op opvang verliezen. Deze leden vragen hoe deze checklist er uit zal komen te zien. Welke criteria zullen er meegenomen worden?

Voorts zijn voornoemde leden van mening dat ernstig zieke vreemdelingen meer opvang moeten krijgen. Dit past bij een humaan asielbeleid. Mensen die ernstig ziek zijn moeten niet vanwege hun asielstatus opvang worden geweigerd maar hoe dan ook worden geholpen. Als hun medische situatie weer verbeterd is kan hun opvangsituatie worden heroverwogen. Deze leden vragen de initiatiefnemers hoe zij dit in concreet beleid willen vastleggen.

Verder constateren de leden van de D66-fractie dat er in de initiatiefnota een aantal problemen wordt benoemd waar vervolgens geen concrete aanbevelingen over worden gedaan. Hoe willen de initiatiefnemers problemen rondom de buitenschuld-procedure of het inreisverbod aanpakken? De aan het woord zijnde leden zijn benieuwd naar de visie van de initiatiefnemers hierop en willen voorts benadrukken dat er kritisch gekeken moet blijven worden naar de terugkeermogelijkheden van vreemdelingen. Uitgeprocedeerde asielzoekers hebben wel degelijk een eigen verantwoordelijkheid om aan hun vertrekplicht te voldoen. Wel achten deze leden het van groot belang dat er voldaan wordt aan de minimale voorwaarden voor een menswaardig bestaan.

De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd naar de visie van de initiatiefnemers op de Koppelingswet. Zij constateren namelijk dat de Koppelingswet wordt genoemd in de context van de kritiek door de initiatiefnemers op het Nederlandse beleid. Deze leden constateren dat de initiatiefnemers wel de koppeling aanbrengen tussen opvang en meewerken, maar missen een uiteenzetting over de koppeling tussen rechtmatig verblijf en collectieve voorzieningen. Graag ontvangen zij een nadere toelichting. Het is deze leden na lezing van de initiatiefnota onvoldoende duidelijk wat de meerwaarde en het onderscheid is tussen het criterium meewerken en het criterium niet-meewerken. De initiatiefnemers beginnen met het uitoefenen van kritiek op de koppeling tussen opvang en terugkeer, om vervolgens de noodzaak ervan te onderkennen, terwijl het betoog eindigt in een pleidooi voor een niet-meewerkcriterium. Zij vragen verheldering aan de hand van het genoemde voorbeeld van Irakezen en Somaliërs in tentenkampen. Waarom is het uitgangspunt dat van uitgeprocedeerde vreemdelingen verwacht wordt dat zij meewerken en bereid zijn om te spreken over hun verblijfspositie en terugkeermogelijkheden inadequaat?

De leden van de SGP-fractie vragen ten slotte of de initiatiefnemers inzichtelijk willen maken waarom het door hen voorgestelde criterium bij invoering van de Vreemdelingenwet 2000 bewust is verlaten.

6. Financiën

De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers een schatting kunnen geven van de financiële gevolgen en van de omvang van de kosten van hun aanbevelingen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of zij het goed hebben gelezen dat de voorstellen uit de initiatiefnota in beginsel kostenneutraal zullen uitpakken. Graag ontvangen zij een precisering van de geschatte kosten en de geschatte opbrengsten. Ook ontvangen zij graag het volledige opvang- en onderdakmodel zoals de initiatiefnemers dat voorstaan.

7. Conclusies en aanbevelingen

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de initiatiefnemers aangeven dat er opvang moet komen en dat aan oproepen gehoor moet worden gegeven. Kan ook concreter worden aangegeven voor wie zij opvang willen, voor hoelang en onder welke voorwaarden? In welke mate betreffen het asielzoekers in procedure, uitgeprocedeerde asielzoekers, vreemdelingen met een reguliere aanvraag, illegale vreemdelingen, criminele vreemdelingen, etc? Moet er voor alle vreemdelingen altijd opvang zijn, ten tijde van de toelatingsaanvragen tot en met hoger beroep, ook als er geen toelatingsaanvraag loopt? Zo ja, achten de initiatiefnemers dit in overeenstemming met het bestaande vreemdelingenbeleid? Zo nee, wie zijn volgens de initiatiefnemers uitgezonderd van onderdak?

De aan het woord zijnde leden delen de mening dat gemeenten een zorgplicht hebben om mensen in nood op te vangen en dat het Rijk dit niet onmogelijk moet maken. Initiatiefnemers schrijven dat gemeenten ook buiten hun zorgplicht om opvang moeten bieden. Kunnen zij aangeven wat daarmee wordt bedoeld? Tevens vernemen deze leden graag hoe zij de opvangtaak van de gemeente zien ten opzichte van die van het Rijk, waar in de Vreemdelingenwet heel precies is geregeld wanneer vreemdelingen recht hebben op opvang en wanneer niet. Welke taken in het vreemdelingenbeleid zien de initiatiefnemers voor gemeenten weggelegd en hoe verhouden die zich tot het landelijk beleid?

Voornoemde leden begrijpen dat het meewerkcriterium als voorwaarde voor opvang soms te rigide uitpakt. Deze leden vinden eveneens dat uitgeprocedeerde vreemdelingen soms om allerlei redenen meer tijd nodig hebben onverkort voor terugkeer te kunnen kiezen, gelet op de omstandigheden waarin zij verkeren. Het gaat regelmatig ook om vreemdelingen die afkomstig zijn uit zeer onveilige landen, zoals Irak, Somalië of Afghanistan, waarbij er ook angst is om terug te keren. Kunnen de initiatiefnemers uitgebreid onderbouwen wat het verschil is tussen het bestaande meewerkcriterium en het voorgestelde niet-meewerkcriterium? Lezen de leden van de PvdA-fractie het goed dat onderdak wel afhankelijk moet blijven van een bepaalde mate van medewerking aan terugkeer? Geldt dit zowel voor de landelijke opvang als voor de gemeentelijke opvang?

Welke ernstig zieke vreemdelingen worden er nu niet opgevangen? Kunnen de initiatiefnemers hierbij het motie-Spekman c.s. (Kamerstuk 30 846, nr. 4) betrekken? Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen onderdak voor andere kwetsbare groepen, zoals zwangere vrouwen en ouderen?

De leden van de SP-fractie zijn het van harte eens met de conclusies en aanbevelingen die in de initiatiefnota worden gepresenteerd. Werken aan terugkeer doe je niet vanaf de straat. Niemand in Nederland is erbij gebaat dat mensen in de illegaliteit verdwijnen, met alle gevolgen van dien. Deze leden zijn dan ook zeer benieuwd naar de reacties van de andere fracties en naar de reactie van de zijde van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

II Reactie van de initiatiefnemers

De initiatiefnemers hebben met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de verschillende fracties. Zij danken deze leden voor hun belangstelling en gaan graag in op de gestelde vragen.

  • De leden van de fracties van de VVD en de SGP hebben vragen gesteld ten aanzien van de onderbouwing die de initiatiefnemers hebben voor de opvatting dat een betere opvang leidt tot meer terugkeer. De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd waarom de initiatiefnemers geen aparte voorstellen doen om terugkeer te bevorderen.

    Als mensen in de illegaliteit verdwijnen, zijn ze daarmee niet automatisch weg uit Nederland. Op straat zwerven, overlast, criminaliteit: niemand is bij dit soort negatieve effecten gebaat. Vreemdelingen die in een dergelijke situatie terecht komen zullen eerder bezig zijn met overleven van dag tot dag en niet de rust, energie en middelen hebben om constructief te werken aan terugkeer. Het ligt dan ook in de rede dat onder begeleiding werken aan terugkeer vanuit een enigszins beschutte uitgangspositie meer zoden aan de dijk zet dan verdwijnen in de illegaliteit en volledig aan je lot worden overgelaten. De initiatiefnemers zien opvang en terugkeer niet als twee volledig los van elkaar staande zaken en hebben deze daarom bewust in samenhang met elkaar beschouwd. Het is dan ook de bedoeling van de initiatiefnemers dat aan de in deze nota voorgestelde opvang een vrijblijvende hulpvoorziening wordt gekoppeld die vluchtelingen helpt met het werken aan hun toekomst, zij het in Nederland of in het land van herkomst. Zie ook de motie Voordewind/Voortman, Kamerstuk 19 637, nr. 1988.

  • De leden van de fracties van CDA, VVD en SGP hebben gevraagd of de initiatiefnemers niet vinden dat de verantwoordelijkheid voor vertrek in beginsel ligt bij de vreemdeling zelf.

    Ja: met de nadruk op «in beginsel». De vreemdeling die na alle procedures te hebben uitgeput te horen krijgt echt te moeten vertrekken, is in principe inderdaad zelf verantwoordelijk voor terugkeer. Echter, niet in alle gevallen is dit ook haalbaar. Daar waar landen niet meewerken aan terugkeer kan iemand niet zonder meer zomaar terug, ook al is dat wel de uitkomst van de procedure. Ook bij bijvoorbeeld een persoon die kampt met een ernstige posttraumatische stress-stoornis en die doodsangsten uitstaat doet de droge mededeling «u moet weg» geen recht aan de praktijk. De «werkelijke» werkelijkheid is vaak weerbarstiger dan de papieren werkelijkheid. In die situaties kan opvang en/of begeleiding bij terugkeer geboden zijn. Overigens is van belang dat de initiatiefnemers van mening zijn dat het huidige vreemdelingenbeleid niet volstaat. Bij een meer realistisch asielbeleid en bijvoorbeeld een eerlijkere hantering van het buitenschuldcriterium zouden dit soort gevallen minder vaak voorkomen. Dit is ook conform de belangrijkste aanbeveling van het ACVZ-rapport, die destijds niet is overgenomen door toenmalig Staatssecretaris Teeven. Daarmee zou aan de voorkant een deel van de problematiek reeds kunnen worden opgelost. De initiatiefnemers verwachten dat bij een goede inrichting van dit onderdak en een goede begeleiding naar terugkeer voor diegenen die dat nodig hebben, juist meer mensen aantoonbaar Nederland zullen verlaten. Dit vergt echter een realistische, praktische insteek: daar waar iemand daadwerkelijk (nog) niet terug kan, ook waar de «papieren werkelijkheid» iemand een vertrekplicht oplegt, moet rekening worden gehouden met de werkelijke situatie. Door te roepen dat iemand weg moet en vervolgens de ogen te sluiten gaan er niet meer mensen weg dan bij een goede begeleiding en het waar mogelijk werken aan terugkeer vanuit een positie waar in elk geval in de meest basale levensbehoeften is voorzien. Zonder deze basis is werken aan terugkeer immers welhaast onmogelijk.

  • De leden van de fracties van PvdA, PVV en VVD hebben vragen gesteld ten aanzien van de vertrekplicht van vreemdelingen en hebben meer in het bijzonder gevraagd of de voorstellen van de initiatiefnemers niet zullen leiden tot het niet meer nemen door de vreemdeling van zijn verantwoordelijkheid inzake de vertrekplicht.

    De initiatiefnemers verwachten dat bij een goede inrichting van dit onderdak en een goede begeleiding naar terugkeer of een verblijfstatus voor diegenen die dat nodig hebben, juist meer mensen aantoonbaar Nederland zullen verlaten. Dit vergt echter een realistische, praktische insteek: daar waar iemand daadwerkelijk (nog) niet terug kan, ook waar de «papieren werkelijkheid» iemand een vertrekplicht oplegt, moet rekening worden gehouden met de werkelijke situatie. Door te roepen dat iemand weg moet en vervolgens de ogen te sluiten gaan er niet meer mensen weg dan bij een goede begeleiding en het waar mogelijk werken aan terugkeer vanuit een positie waar in elk geval in de meest basale levensbehoeften is voorzien. Zonder deze basis is werken aan terugkeer immers welhaast onmogelijk. De NOS kopte onlangs nog: «Minder illegalen door opvang en hulp»2. De aanpak die de initiatiefnemers voorstaan werkt kennelijk goed in de praktijk.

  • De leden van de fracties van PvdA en VVD hebben gevraagd of de initiatiefnemers wel van mening zijn dat bij niet meewerken aan terugkeer de opvang moet kunnen worden stopgezet.

    Die mogelijkheid moet er inderdaad zijn, maar alleen daar waar iemand daadwerkelijk zijn terugkeer met opzet tegenwerkt. De initiatiefnemers verwachten echter dat het aantal mensen dat daadwerkelijk hun terugkeer, waar die redelijkerwijs wél mogelijk is, frustreert, beperkt zal zijn. De initiatiefnemers pleiten voor een redelijke benadering, waarbij leidend is of iemand bewust zijn redelijkerwijs mogelijke terugkeer frustreert. Dit blijkt onder meer uit het aantal vreemdelingen dat succesvol terugkeert naar het land van herkomst vanuit de (nood)opvang in bijvoorbeeld Utrecht en de Pauluskerk in Rotterdam. Hierbij is de terugkeer aanzienlijk hoger in vergelijking met de vreemdelingendetentie.

  • De leden van de fracties van VVD hebben gevraagd hoe de initiatiefnemers beogen te voorkomen dat opvang een eindstation wordt en hoe zij werken aan terugkeer willen stimuleren.

    Door vanuit een rustige, stabiele omgeving in plaats van vanaf de straat onder begeleiding toe te werken naar terugkeer, verwachten de initiatiefnemers dat meer aantoonbare uitstroom zal plaatsvinden op een menselijke en verantwoorde manier. Door mensen op straat te laten leven creëer je geen oplossing, maar nog meer problemen.

  • De leden van de fracties van VVD, D66 en PvdA hebben gevraagd of de initiatiefnemers van mening zijn dat dit type opvang een taak is van de gemeente, of een taak van het Rijk.

    Het Rijk is de eerste verantwoordelijke. In de visie van de initiatiefnemers zou dan ook het Rijk zelf moeten zorgen voor adequate nationale opvangvoorzieningen, dit dan wel in goede samenspraak met met name – maar niet beperkt tot – de vier grote steden.

  • De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd welke concrete aanwijzingen de initiatiefnemers hebben dat zieke illegalen van het kastje naar de muur worden gestuurd en niet weten waar ze terecht kunnen.

    Hierover hebben de initiatiefnemers verschillende signalen bereikt.3

  • De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd hoe de initiatiefnemers willen voorkomen dat mensen niet meer zullen uitstromen.

    Indien op een realistische, praktische en menswaardige manier kan worden gewerkt aan terugkeer waar dit mogelijk is, verwachten de initiatiefnemers niet minder, maar juist meer uitstroom. Het feit dat de opvang voor iemand is stopgezet wil niet zeggen dat diegene dan ook Nederland heeft verlaten. Bovendien oordeelde het ECSR dat het voorkomen van aanzuigende werking weliswaar een legitiem doel is, maar een onvoldoende rechtvaardiging biedt om mensen basale levensbehoeften te onthouden, temeer omdat de regering de effectiviteit van het beleid op dit punt niet heeft kunnen aantonen. Dezelfde redenering kan worden toegepast op deze vraag.

  • De leden van de fracties van VVD en PvdA hebben de initiatiefnemers gevraagd of zij een schatting kunnen geven van de financiële gevolgen van hun voorstellen.

    Dat is vooraf lastig te zeggen. Vanuit de EU zouden in elk geval enkele miljoenen ter beschikking kunnen worden gesteld, zoals in de initiatiefnota reeds aangegeven. Echter, ook criminaliteit en overlast, verloedering en het op straat zwerven van mensen met psychische klachten zijn kostbare zaken. De investering die zou worden gedaan door de opvang (en, waar aangewezen: terugkeer) van uitgeprocedeerde vluchtelingen nu eens echt goed en structureel te regelen, valt wat de initiatiefnemers betreft dan ook in de categorie «voorkomen is goedkoper dan genezen».

  • De leden van de SP-fractie hebben gevraagd om een beschouwing van de initiatiefnemers op het huidige regeringsbeleid, de reactie van de regering op kritiek op het vreemdelingenbeleid van mensenrechtenorgansiaties en hoe door de regering is omgegaan met de in de nota genoemde kritiek van de ACVZ.

    Het huidige beleid is niet erg praktisch of realistisch. Doordat het kabinet evenals vorige kabinetten uitgaat van een papieren werkelijkheid vallen kwetsbare mensen tussen de wal en het schip: hiermee wordt het beleid behalve onpraktisch en kortzichtig ook inhumaan. In de afgelopen jaren is Nederland veelvuldig op de vingers getikt door verschillende organisaties die zich bezighouden met mensenrechten. Nederland gaat daar echter in de regel zeer laconiek mee om.4 Zeer recent nog legde Nederland de uitspraak van het ECRS inzake bed, bad en brood naast zich neer. Adviezen van bijvoorbeeld Amnesty International, de UNHCR en de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa worden in de wind geslagen. Wat de initiatiefnemers betreft is dat niet alleen een land als Nederland onwaardig, maar bovendien een gemiste kans. Dit soort serieuze kritiek van gezaghebbende instanties is er om van te leren en te groeien. Het is dan van belang die kritiek serieus te wegen en hiervoor niet de oren te sluiten of automatisch in de verdediging te schieten. Nederland zou hiervoor open moeten staan en zich bereid moeten tonen om slecht beleid bij te stellen: niet alleen daar waar dat juridisch afdwingbaar is, maar ook in andere gevallen, om naar eer en geweten het juiste te doen. Het lijkt er voorts niet op dat het advies van de ACVZ door de regering zeer serieus is genomen. De ACVZ concludeerde in 2012: «Door de strikte toepassing van het koppelingsbeginsel, in combinatie met een niet sluitend terugkeerbeleid, verblijven er in Nederland uitgeprocedeerde vreemdelingen die geen recht hebben op opvang en andere voorzieningen. Onder die vreemdelingen bevinden zich kwetsbare personen, zoals vreemdelingen die om administratief-technische of humanitaire redenen niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Bij verzoeken van deze vreemdelingen om opvang en bijstand vindt niet altijd een zorgvuldige belangenafweging plaats. Dit kan leiden tot een schending van het recht op respect voor privé of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, alsmede tot strijd met de verplichting in het IVRK om bij beslissingen over kinderen hun belang een eerste overweging te laten zijn. Een gevolg van deze praktijk is dat gemeenten zich genoodzaakt zien noodopvang voor deze vreemdelingen te blijven faciliteren en dat rechters via de toepassing van internationale en Europese rechtsnormen sociale voorzieningen alsnog toegankelijk maken voor deze kwetsbare vreemdelingen.» Nu gemeenten zich nog altijd genoodzaakt zien noodopvang te bieden omdat dit nog altijd niet goed is geregeld, menen de initiatiefnemers dat serieuzer had moeten worden gekeken naar de fundamentele kritiek van de ACVZ. Zoals bekend zijn de initiatiefnemers ook niet te spreken over het zogenaamde «bed, bad, brood-akkoord» van het kabinet. Zij zijn van mening dat dit een schijnoplossing biedt: zo is de eis dat per definitie moet worden meegewerkt aan terugkeer niet realistisch. Ook andere manieren van werken aan een oplossing zouden tot de mogelijkheden moeten behoren. Het akkoord is weinig praktisch van aard en er is bovendien nog veel onduidelijkheid over de invulling ervan.

  • De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd waarom de initiatiefnemers met hun initiatiefnota niet hebben gewacht tot het wetsvoorstel Terugkeer & Bewaring.

    Het probleem dat de initiatiefnemers aankaarten speelt al vele jaren. Het wetsvoorstel waarop het CDA doelt is nog niet ontvangen door de Kamer. Voorts stelt de ACVZ in haar advies over dit voorstel: «De titel van de wet «Wet terugkeer vreemdelingenbewaring» schept de verwachting dat in de wet het terugkeertraject wordt omschreven met alle rechten en plichten die de vreemdeling heeft en dat in de wet tot uitdrukking komt dat vreemdelingenbewaring een ultimum remedium is aan het eind van het terugkeertraject. De wet voldoet niet aan deze verwachting, nu de wet alleen betrekking heeft op het regime van vreemdelingenbewaring.»5 De initiatiefnemers verwachten niet dat de wet in kwestie de problematiek waaraan zij refereren in de initiatiefnota zal oplossen.

  • De leden van de CDA-fractie hebben de initiatiefnemers gevraagd om een overzicht te geven van de internationale kritiek op Nederland, inclusief de recente kritiek van mensenrechtencommissaris Nils Muiznieks.

    Verschillende organisaties in binnen- en buitenland hebben in de afgelopen jaren (zowel bij het huidige als bij het vorige kabinet) forse kritiek geuit op het Nederlandse vreemdelingenbeleid. De Onderzoeksraad voor Veiligheid6, Amnesty International7, VluchtelingenWerk, de UNHCR8, de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa9, het ECSR, de Kinderombudsman, de Nationale ombudsman10, de VN11: de lijst blijft maar groeien.12 De reactie van de regering houdt doorgaans samengevat in dat men zich niet herkent in de kritiek.

  • De leden van de CDA-fractie hebben een aantal zeer gedetailleerde vragen gesteld over de precieze samenstelling van de naar schatting 100.000 illegale vreemdelingen die in Nederland verblijven.

    Dit inzicht is lastig te geven. Naar hun aard worden dit soort gegevens immers bij de groep waar het om gaat niet nauwkeurig bijgehouden. Voorts betreft het altijd een momentopname: de cijfers van vandaag kunnen morgen weer anders zijn. De samenstelling van de groep illegalen in Nederland kan van dag tot dag verschillen: er komen nieuwe vreemdelingen bij en er vertrekken ook mensen.

  • De leden van de fracties van de PvdA en het CDA hebben gevraagd naar het verschil tussen uitgeprocedeerden en niet-uitgeprocedeerden.

    Uitgeprocedeerd bent je in principe pas nadat je alle rechtsmiddelen, dus ook eventueel hoger beroep, hebt doorlopen. In principe heb je hangende het beroep bij de rechtbank nog recht op opvang. Bij een herhaalde asielaanvraag heb je echter geen recht op opvang hangende beroep. Bij hoger beroep dat je zelf hebt ingesteld heb je evenmin recht op opvang. De Raad van State wijst zelden een voorlopige voorziening toe hangende hoger beroep om daarmee opvang te krijgen indien de vreemdeling zelf in hoger beroep is gegaan, ook al is dat zijn of haar goed recht. De werkelijkheid strookt dus niet met de kennelijk algemeen heersende gedachte dat alleen uitgeprocedeerde asielzoekers op straat belanden.

  • De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd of het je in praktische zin voorbereiden op vertrek niet iets anders is dan het je in mentale zin daarop voorbereiden en of het niet lastig is om een termijn te stellen aan de mentale voorbereiding. Zij hebben gevraagd of daarom de praktische voorbereiding niet het uitgangspunt zou moeten zijn voor het vaststellen van de vertrektermijn, en of de initiatiefnemers bij alleen rekening houden met de praktische voorbereiding vier maanden nog altijd als te kort beoordelen.

    Inderdaad is er een verschil tussen het mentaal voorbereiden en het je praktisch voorbereiden op vertrek. In een ideale wereld zouden deze misschien uit elkaar kunnen worden getrokken en zou sec kunnen worden gekeken naar een termijn voor slechts praktische voorbereiding. Echter, de werkelijkheid is nu eenmaal zo dat mensen zich ook in mentale zin moeten kunnen instellen op het feit dat zij zullen moeten terugkeren naar hun land van herkomst. Dit gaat veel mensen niet in de koude kleren zitten. Ook de praktische voorbereidingen zullen naar verwachting beter gaan indien daarbij begeleiding wordt gegeven en iemand de ruimte wordt gegund om aan het idee te wennen. De kans dat iemand daadwerkelijk vertrekt zal naar verwachting groter zijn indien iemand goed wordt begeleid, ook in mentale zin, dan als iemand op een kille manier simpelweg uit de opvang wordt gezet. De initiatiefnemers denken daarom niet dat het negeren van de mentale component een goede reden is om genoegen te nemen met een korte voorbereidingstermijn: dit komt de initiatiefnemers vrij kunstmatig voor.

  • De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd wat de initiatiefnemers zouden willen hanteren als vertrektermijn indien het meewerkcriterium wordt omgezet in een niet-meerwerkcriterium.

    Voor mensen die hun opvang aantoonbaar op een onredelijke manier tegenwerken, terwijl zij wel terug kúnnen keren, moet wat de initiatiefnemers betreft wel een termijn worden gesteld. In die gevallen kan wellicht de huidige vertrektermijn blijven gelden. Echter, voor eenieder die wel zijn of haar best doet om naar terugkeer toe te werken of voor mensen van wie dat redelijkerwijs onder de gegeven omstandigheden niet kan worden gevraagd, zou in de visie van de initiatiefnemers geen vooraf bepaalde vertrektermijn gesteld moeten worden. In die gevallen moet op individueel niveau, in goed overleg met bijvoorbeeld hulpverleners en behandelaars (waar van toepassing) worden bezien wat redelijkerwijs van iemand kan worden gevergd en wat een redelijke termijn is. Bij mensen die niet terug kunnen omdat het land van herkomst niet meewerkt aan terugkeer is het niet redelijk om de vertrekplicht strikt te handhaven: zij kunnen immers nergens heen. Bij mensen die doodsangsten uitstaan maar waar na alle procedures te hebben doorlopen toch is bepaald dat zij terug moeten, kan goede begeleiding de doorslag geven. Iemand onder zware druk zetten zal daarbij niet helpen. Hetzelfde geldt bij mensen met een zware PTTS of andere problemen van medische aard. Wel is van groot belang te benadrukken dat, wil je dat mensen daadwerkelijk terugkeren, het asielbeleid veel realistischer zal moeten worden. Bijvoorbeeld stug volhouden dat iemand uit Somalië zich prima moet kunnen redden onder Al Shabaab als diegene dat schrikbewind al eerder heeft meegemaakt, zoals het kabinet lange tijd deed, is dan uiteraard uit den boze.

  • De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd welke nadelen er volgens de initiatiefnemers kleven aan het stellen van een langere termijn dan nu.

    Bij mensen die daadwerkelijk hun vertrek ten onrechte frustreren, kan een langere vertrektermijn misschien leiden tot meer onzekerheid en het rekken van het onvermijdelijke. Uiteraard is dat niet wat de initiatiefnemers beogen. Echter, voor mensen die wel willen maar vanwege de omstandigheden van het geval nog niet kunnen vertrekken, kan een langere termijn uitkomst bieden omdat het een realistischer perspectief biedt op vertrek dan iemand simpelweg op straat te zetten en te doen alsof het probleem daarmee verdwijnt.

  • De leden van de fracties van PVV en CDA hebben gevraagd of de initiatiefnemers wel vinden dát er een vertrektermijn moet worden gesteld.

    Bij mensen die redelijkerwijs niet terug kunnen, terwijl het Nederlandse vreemdelingenbeleid wel tot die uitkomst leidt, ontstaat er een probleem. Het is dan zeer kunstmatig om te zeggen: over 28 dagen houdt het recht op opvang op. Iemand belandt dan op straat maar zal indien dat echt onmogelijk is uiteraard niet terugkeren naar het land van herkomst. Dit houdt in dat gemeenten te kampen krijgen met mensen die over straat zwerven, waarbij ze noodgedwongen van de ene naar de andere nachtopvang of brug of tent gaan zonder ooit enige rust te kennen. Dit is een mensonterende situatie die een beschaafd land als Nederland niet past. De menselijke maat mag nooit worden vergeten, maar het huidige vreemdelingenbeleid legt te vaak de nadruk op het stellen van grenzen en regels die in de praktijk niet met goed fatsoen te handhaven zijn. Wat de initiatiefnemers betreft is dat een uitstekende reden om het beleid bij te stellen. Het is bovendien onwenselijk de problemen die gepaard gaan met het gebrek aan een sluitend landelijk asielbeleid zonder meer op het bordje van gemeenten te leggen.

  • De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd aan wat voor soort diplomatieke oplossing de initiatiefnemers denken bij het niet terugnemen door herkomstlanden van mensen die van Nederland moeten terugkeren.

    Welke diplomatieke middelen Nederland precies tot zijn beschikking heeft zullen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Buitenlandse Zaken ongetwijfeld beter weten dan de initiatiefnemers. In elk geval kan het feit dat Nederland er niet in slaagt een bepaald land ertoe te bewegen om mensen die Nederland daarnaartoe stuurt terug te nemen, nooit een reden zijn om te accepteren dat iemand op straat komt te zwerven. Nederland moet dus bij deze landen alles in het werk stellen om te komen tot goede afspraken met betrekking tot terugkeer.

  • De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd of het niet onlogisch is dat mensen zouden willen vertrekken als ze een uitgebreid pakket aan collectieve voorzieningen krijgen.

    De initiatiefnemers stellen voorop dat het bieden van bed, bad en brood aan de meest noodlijdende mensen bij lange na niet kwalificeert als «uitgebreid pakket aan collectieve voorzieningen». Daarnaast zijn zij van mening dat het geenszins onlogisch is om aan te nemen dat mensen vanuit een positie van rust, reinheid en regelmaat, een concept dat de leden van de SGP-fractie ongetwijfeld zal aanspreken, beter toegerust zijn om te werken aan terugkeer.

  • De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd of het klopt dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep die in de initiatiefnota wordt aangehaald alleen van toepassing is zo lang de Staatssecretaris geen landelijke regeling heeft getroffen, en of de landelijke overheid dus niet beter worden aangespoord een landelijke regeling te treffen, in plaats van gemeenten meer mogelijkheden te geven dit zelf te regelen.

    De initiatiefnemers lezen dat niet direct in de uitspraak terug. De initiatiefnemers zijn echter inderdaad van mening dat er een landelijke regeling moet worden getroffen. Dit moet gebeuren in goed overleg met de gemeenten. Zo lang er geen landelijke regeling is, mag het Rijk de gemeenten niet beletten om zelf iets te regelen. Hiertoe moet ook financiële ondersteuning worden geboden. Deze problematiek gaat immers niet alleen de grote steden aan: het is een probleem van heel Nederland. Maar de grote steden worden wel het meest belast: zoals burgemeester Van Aartsen van Den Haag onlangs zei: «Staatssecretaris Teeven heeft deze mensen niet op de stoep. Wij wel». Het Bestuursakkoord tussen de gemeenten en het Ministerie hield onder meer in dat de asielprocedure zou worden verbeterd. De gemeenten moesten dan de noodopvang beëindigen. Inmiddels zijn er echter nog steeds gemeenten die noodopvang faciliteren, omdat het Rijk niet voor een structurele verbetering heeft gezorgd, tegen de afspraken in. Het beëindigen van de noodopvang was daarom niet mogelijk.

  • De leden van de fracties van CDA en PVV hebben de initiatiefnemers gevraagd naar hun visie op de koppeling tussen opvang en terugkeer.

    Inmiddels is door het ECSR in niet mis te verstane bewoordingen definitief vastgesteld dat het Europees Sociaal Handvest (ESH) zo moet worden uitgelegd, dat iedereen, ongeacht verblijfsstatus, aanspraak moet kunnen maken op de meest basale voorzieningen in de aan het ESH gebonden lidstaat waarin hij zich bevindt. Of iemand meewerkt aan terugkeer zou daarbij dus in principe geen rol mogen spelen: het gaat tenslotte om «iedereen». Er is dus nooit een excuus om iemand niet de meest broodnodige voorzieningen te onthouden. Bed, bad en brood moeten voor iedereen gewaarborgd zijn: dakloosheid moet door de lidstaten in kwestie zoveel als mogelijk worden uitgebannen en zij moeten daartoe alle nodige inspanningen verrichten. Wel zijn de initiatiefnemers van mening dat van mensen die daadwerkelijk zijn uitgeprocedeerd en die ook redelijkerwijs kúnnen vertrekken, gevergd mag worden dat zij dit vertrek niet actief tegenwerken.

  • De leden van de fracties van D66, PvdA en CDA hebben gevraagd wat nu precies het verschil is tussen het meewerkcriterium en het niet-meewerkcriterium en hebben gevraagd hoe de initiatiefnemers dit criterium concreet voor zich zien.

    Het huidige criterium gaat uit van stappen die de persoon in kwestie moet hebben ondernomen om tot terugkeer te komen. Het vroegere criterium, dat de initiatiefnemers graag terug zouden willen zien komen, ging uit van omstandigheden waaruit kon blijken of iemand zijn uitzetting daadwerkelijk tegenwerkt. Immers, niet iedereen die de stappen die momenteel worden vereist niet precies heeft doorlopen deed dat met het oogmerk om vertrek tegen te werken. De reden dat de initiatiefnemers verwachten dat de criteria zoals geformuleerd door de Commissie Van Dijk beter zullen werken dan de huidige toets, is dat deze meer ruimte bieden voor maatwerk en een eerlijke beoordeling van het geval. De initiatiefnemers zouden graag aansluiten bij de criteria zoals die zijn geformuleerd door de Commissie Van Dijk. Deze staan opgesomd in de initiatiefnota op pagina 11. Het gaat om de volgende omstandigheden, aan de hand waarvan kan worden getoetst of er sprake is van het bewust frustreren van de kans op vertrek:

    • de weigering van de uitgeprocedeerde vluchteling te verschijnen op de vordering van de DT&V ter effectuering van de verwijdering;

    • vertrek met onbekende bestemming;

    • niet-meewerken na het verschijnen bij de DT&V;

    • niet-meewerken aan de presentatie bij de buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging;

    • niet-meewerken nadat de buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging heeft medegedeeld dat geen reisdocument wordt verstrekt.

    • De leden van de fracties van D66 en PvdA hebben gevraagd hoe de initiatiefnemers de mogelijkheden voor gemeenten om zelf opvang te regelen precies willen vormgeven.

    De initiatiefnemers pleiten voor een landelijke regeling, die in overleg met de gemeenten (met name de G4) zou moeten worden vormgegeven. Nu deze landelijke regeling er echter nog niet is, mag niet van de gemeenten worden verwacht dat zij mensen zomaar op straat laten zwerven. Het Rijk moet dus de juridische en financiële mogelijkheid bieden voor gemeenten om in de tussentijd de opvang zelf te regelen. Het «bed-, bad-, broodakkoord» van het kabinet, dat na indiening van de initiatiefnota werd gesloten, biedt volgens de initiatiefnemers geen uitkomst. Een harde eis voor opvang is daarbij immers per definitie medewerking aan terugkeer, terwijl nu juist vaak het probleem is dat dat (nog) niet realistisch is. Ook werken aan een andere oplossing zou daarom tot de mogelijkheden moeten behoren.

  • De leden van de D66-fractie hebben gevraagd naar de visie van de initiatiefnemers op de concrete vormgeving van de opvang voor zieke vreemdelingen, hoe zij de problemen rond het buitenschuldcriterium en de problemen rondom het inreisverbod willen aanpakken.

    De leden van de fractie van D66 stellen hier terecht een aantal belangrijke zaken ter discussie. Het voert echter te ver om hierop bij de beantwoording van vragen over de initiatiefnota opvang en terugkeer in te gaan: deze vragen zijn te complex om in dit verband aan te stippen en verdienen een eigen behandeling.

  • De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd welke kwetsbare vreemdelingen volgens de initiatiefnemers nog buiten de boot vallen, nu het huidige beleid volgens deze leden reeds voorziet in het opvangen van zieken en kinderen.

    Het terugkeerbeleid is niet altijd even realistisch als het gaat om de zorg voor zieke vreemdelingen. Uit het feit dat er de afgelopen jaren nog altijd mensen met psychische problemen noodgedwongen op bijvoorbeeld plekken als de Vluchtkerk verbleven, blijkt al dat dit momenteel niet adequaat geregeld is. Het huidige beleid gaat er al snel vanuit dat iemand wel kan terugkeren, ook als dat feitelijk gezien niet haalbaar is. Onlangs bereikten de initiatiefnemers bijvoorbeeld signalen dat een suïcidale vrouw volgens het BMA niet zou hoeven te worden begeleid na terugkeer, omdat zij naar verwachting toch voorafgaand daaraan al zelfmoord zou plegen.13 Deze benadering getuigt niet van veel compassie of realiteitszin. Het komt nog altijd voor dat kwetsbare mensen, die van alles hebben meegemaakt, verdwijnen in de illegaliteit. Er is dus duidelijk ruimte voor verbetering.

  • De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd of de initiatiefnemers kunnen erkennen dat de proef met het opvangen van illegalen in Amsterdam is mislukt.

    De initiatiefnemers denken dat met de proef in Amsterdam wel degelijk resultaten zijn geboekt. Ook in Den Haag is hard gewerkt. In een brief van burgemeester Van Aartsen d.d. 13 november 2014 staat het volgende te lezen: «De opvang na 8 december zal voor deze resterende groep niet alleen blijven bestaan uit bed, bad en brood, maar tevens uit opvang gedurende de dag waar vluchtelingen onder begeleiding van Vluchtelingenwerk aan hun procedure kunnen werken. De reden hiervoor is dat het college het van groot belang vindt dat de groep vluchtelingen ook na 8 december 2014 aan hun procedure kan blijven werken conform weergegeven in de bovengenoemde brief (RIS277780). Dit is immers tot op heden zeer succesvol gebleken.»14 Voorts wijst nieuwe informatie uit dat de aanpak die de initiatiefnemers bepleiten wel degelijk werkt15.


Naar boven