34 000 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2015

Nr. 93 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2014

Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor VWS op 4 september jl. (Kamerstuk 32 793, nr. 155) heb ik toegezegd u nader te informeren over de positie van direct nabestaanden bij suïcide in relatie tot het medisch beroepsgeheim. Met deze brief kom ik daaraan tegemoet. Bovendien wil ik u informeren over mijn voornemen om samen met de KNMG te komen tot een breder overzicht van de belangen, rechten en plichten die spelen in relatie tot het medisch beroepsgeheim.

Positie van nabestaanden bij suïcide

Tijdens het AO hebben enkele leden van uw kamer mijn aandacht gevraagd voor de positie van nabestaanden bij suïcide. Deze leden hebben aangegeven dat veel nabestaanden na het overlijden van hun kind of echtgenoot blijven zitten met vragen. Deze nabestaanden vermoeden dat het medisch dossier op die vragen – gedeeltelijk – antwoord zal kunnen geven of ten minste kan die inzage helpen bij de verwerking van het verlies van kind of echtgenoot. Behandelend artsen en psychiaters weigeren in veel gevallen inzage in het dossier te verlenen, waarbij zij zich beroepen op hun beroepsgeheim. Het Kamerlid Voordewind van de ChristenUnie overhandigde mij bij die gelegenheid ter illustratie het boek van Ernst Vader, «Leven na Bloem», waarvoor ik de heer Voordewind nogmaals wil bedanken.

De wettelijke hoofdregel die hier van toepassing is, is helder: het beroepsgeheim van de hulpverlener eindigt niet bij het overlijden van de patiënt. Die hoofdregel bevestigt ook het wezen van het medisch beroepsgeheim: patiënten moeten er – zelfs na hun overlijden – op kunnen vertrouwen dat alles wat zij gedeeld hebben met hun hulpverlener tussen de patiënt en de hulpverlener blijft. Het vertrouwen van een ieder dat deze regel wordt toegepast, is van groot belang voor de toegankelijkheid van de zorg. Het beroepsgeheim dient hier dus het maatschappelijke belang. Het gaat er dus om dat de patiënt de zekerheid heeft dat zijn gegevens en medische informatie te allen tijde veilig zijn en niet om eventuele medische fouten te bedekken.

Toch zijn er binnen het wettelijke kader wel mogelijkheden voor hulpverleners om nabestaanden inzage te geven in het medisch dossier. Dat is bijvoorbeeld het geval als de patiënt bij leven toestemming heeft gegeven informatie uit het dossier te delen met nabestaande(n). In sommige gevallen kan de toestemming verondersteld worden als de nabestaande daarnaast een rechtmatig belang heeft bij inzage of als er sprake is van een zwaarwegend belang van de nabestaande1. Bovendien is het op grond van de jurisprudentie ook mogelijk dat een nabestaande inzage kan verkrijgen uit hoofde van hun verantwoordelijkheid voor de inmiddels overledene.

Op dit moment wordt gewerkt aan de wettelijke vastlegging van de regels rond het inzagerecht van nabestaanden. Deze moeten een plaats krijgen in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO). Ik zal voorafgaand hieraan een breder overzicht geven dat VWS in samenwerking met de KNMG gaat opstellen. Later bespreken wij dan de aanpassingen van de WGBO. Over de details van het samen met de KNMG op te stellen overzicht informeerde ik de vaste commissie van VWS al in mijn brief met Kamerstuk 34 000 XVI, nr. 94.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Kamerstuk 21 561, B, blz. 15 en Hoge Raad 20 april 2001, ECLI:NL:HR2001:AB1201.

Naar boven