34 000 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2015

Nr. 100 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 januari 2015

Op 20 januari 2015 hebben wij overleg gevoerd met de voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) over het toezenden van regeringsstukken aan de Kamer. Naar aanleiding van een brief van de commissie d.d. 13 november jl. over dit onderwerp aan VWS, heeft hierover ook in december een overleg met de voorzitter van de commissie plaatsgevonden. In de brief gaat de vaste commissie voor VWS in op twee punten. Ten eerste, ontvangt de commissie in principe graag meteen alle rapporten, beleidsevaluaties e.d. Een eventuele beleidsreactie dient zo spoedig mogelijk te volgen. Ten tweede ontvangt de commissie relevante stukken voor een debat in principe een week van te voren, tenzij de stukken van majeur belang zijn voor het debat, en deze termijn niet wordt gehaald. Deze punten kwamen ook terug in beide overleggen met de voorzitter van de commissie.

In het gesprek op 20 januari heeft de voorzitter aan ons gevraagd om, voorafgaand de procedure vergadering van 28 januari, in een brief aan de Kamer hierop in te gaan.

Rapporten aan Kamer

Aan VWS worden jaarlijks enkele duizenden rapporten gestuurd. ZBO’s, agentschappen, semipublieke en private organisaties voeren allemaal onderzoek uit in en voor de zorg. Dit levert veel verschillende rapporten op. Zo valt te denken aan rapporten van inspecties, Raden en Planbureaus, ZBO’s en agentschappen, instellingen die subsidies van VWS ontvangen en organisaties die (eenmalig) opdrachten uitvoeren voor VWS. Bovendien ontvangt VWS vaak ook onderzoeken die door en voor het veld zelf zijn gedaan.

Veel van deze rapporten zijn grotendeels technisch, gericht op het veld of zorginhoudelijk van aard. Zo heeft de IGZ in 2014 bijna 1300 rapporten online gepubliceerd, waarvan veel rapporten naar aanleiding van toezichtsbezoeken aan individuele instellingen zijn geschreven. Ook het RIVM publiceert enkele honderden rapporten alsmede veel wetenschappelijke publicaties per jaar. Wanneer rapporten specifiek gezien de inhoud bedoeld zijn voor het zorgveld zelf, voor de wetenschap, voor de uitvoeringstaken van ZBO’s of agentschappen of voor de toezichtstaken van een toezichthouder ontvangt VWS de rapporten meestal niet of slechts een afschrift. Aangezien beleidsuitoefening niet het doel is van dergelijke rapporten, worden deze rapporten hier over het algemeen ook niet voor gebruikt. Het is dan ook gebruikelijk dergelijke onderzoeken niet apart naar de Kamer te sturen.

Voor de meeste door VWS gefinancierde rapporten in de zorg geldt tegenwoordig dat ze openbaar worden gemaakt door de organisatie die het onderzoek uitvoert. Bijna alle organisaties zetten hun rapporten online en/of publiceren resultaten van onderzoek in de wetenschappelijke literatuur. Hiermee zijn de rapporten voor iedereen toegankelijk.

Het is ondoenlijk en onwenselijk om duizenden rapporten aan de Kamer te sturen. Dit betekent een forse extra tijdsinvestering. Bij de afweging stukken al dan niet aan de Kamer te sturen weegt een aantal punten mee. Ten eerste, stuurt VWS rapporten altijd naar de Kamer als deze aan de Kamer zijn toegezegd. Ten tweede, is het van belang of het rapport al (online) is gepubliceerd. Zoals aangegeven geldt tegenwoordig dat de meeste door VWS gefinancierde rapporten door de organisatie al openbaar worden gemaakt. In principe stuurt VWS het rapport dan niet aan de Kamer. Het is al openbaar. Ten derde, als het rapport gebruikt wordt ter ontwikkeling van beleid, gaat het in principe wel naar de Kamer of wordt in het beleidsstuk verwezen naar het (online) gepubliceerde rapport. Indien er op basis van deze drie criteria enige twijfel is of het rapport gestuurd moet worden of niet, sturen we het rapport in principe altijd aan de Kamer.

Voor deze rapporten die aan de Kamer worden gestuurd, geldt in principe dat ze zonder beleidsreactie binnen drie weken aan de Kamer zullen worden gestuurd. Deze termijn van drie weken is nodig om voldoende tijd te geven om de rapporten te lezen, globaal te beoordelen op relevantie voor de beleidsontwikkeling en vervolgens met een korte aanbiedingsbrief te versturen. Indien een beleidsreactie nog gewenst is, zal in de aanbiedingsbrief vermeld worden wanneer de Kamer deze reactie kan verwachten. Daarvoor is noodzakelijk dat voordat de aanbiedingsbrief uitgaat een weloverwogen beslissing wordt genomen over in welke brief een beleidsreactie zal worden gegeven. Hierbij is het streven rapporten zoveel mogelijk te verbinden met de inhoudelijke beleidsbrieven waarvoor zij de basis vormen, zodat voor de Kamer helder is hoe een rapport wordt meegenomen in het voorgestelde beleid. Voor de termijn van een beleidsreactie is verder onder meer van belang dat afstemming plaats kan vinden over de beleidsreactie met partijen en/of betrokken departementen.

In enkele gevallen vinden wij het belangrijk om een rapport meteen te voorzien van een beleidsreactie of te bundelen met andere rapporten. Voor deze rapporten geldt dat ze zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, aan de Kamer worden gestuurd. De tussenliggende periode wordt gebruikt voor een zorgvuldige afstemming met andere departementen en veldpartijen, het uitvragen van (context)informatie en eventuele afstemming in de ministerraad en bijbehorende voorportalen. Dit komt de kwaliteit van de beleidsreactie ten goede. In de praktijk verwachten wij dat we niet vaak van deze 3-maandentermijn gebruik zal worden gemaakt.

Overigens, heeft er bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een pilot plaatsgevonden om rapporten die zijn opgesteld op basis van de ARVODI (Rijksinkoopvoorwaarden) op rijksoverheid.nl te zetten. Deze pilot is inmiddels afgelopen en wordt geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie zullen wij meenemen in onze afweging.

Stukken voor het debat

Wij vinden het belangrijk dat stukken tijdig voor een debat aan de Kamer worden gestuurd. Daarom wordt hier actief op gestuurd. Op het moment dat een debat gepland wordt, wordt gekeken naar stukken die nog voor het debat aan de Kamer gestuurd zouden kunnen worden. Met als doel deze stukken uiterlijk een week voor het debat aan de Kamer te sturen.

In principe gaat dit voor veel stukken en bij veel debatten goed en beschikt de Kamer een week voor het debat over de relevante stukken. Bij enkele stukken halen we de termijn niet. Hier zijn verschillende redenen voor:

  • een debat wordt op relatief korte termijn ingepland of verplaatst, waardoor de tijdsdruk toeneemt om tijdig de stukken te versturen;

  • een rapport of onderzoek wordt kort voor het debat uitgebracht;

  • vanwege afstemming is het niet gelukt het stuk tijdig aan te leveren.

Naast de reguliere werkwijze, komen er kort voor het debat vaak spoedverzoeken binnen van de Kamer. Uiteraard doen wij ons best om zo goed mogelijk aan deze verzoeken te voldoen. Voor deze verzoeken is de termijn van één week voor het debat niet altijd haalbaar.

Zoals aangegeven bij de rapporten blijkt ook hier dat het afstemmen en uitvragen van informatie soms tijd kost. Het is wel belangrijk dat dit wordt gedaan, omdat dit bijdraagt aan de kwaliteit van de kabinetsreactie.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven