34 000 XII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2015

Nr. 4 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 september 2014

Tijdens het Algemeen Overleg van 3 juli over de jaarwisseling 2013–2014 (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 136), zijn er door de Leden Oskam en Van der Staaij nadere vragen gesteld over de beantwoording van Kamervragen die eerder door het lid Dik-Faber waren gesteld over een vuurwerkopslag in Heerde. Tijdens het Algemeen Overleg heb ik toegezegd deze nadere vragen schriftelijk te zullen beantwoorden.

De heer Oskam leidde uit de antwoorden op de Kamervragen van het lid Dik-Faber af dat het ministerie het idee zou hebben dat consumentenvuurwerk bij brand niet explosief zou zijn. Dat is geenszins het geval. Het gaat hier echter om het effect dat een calamiteit zou kunnen hebben naar de omgeving. Het vuurwerk dat in de opslag aanwezig mag zijn, samen met de eisen die aan de opslag worden gesteld conform het Vuurwerkbesluit, zorgt er voor dat het effect van een eventuele calamiteit tot die opslag beperkt blijft. In dit geval gaat het om opslag van consumentenvuurwerk in een (buffer)bewaarplaats met de laagste gevarenklasse van voornamelijk 1.4 en voor een klein deel 1.3 vuurwerk. 1.3 Vuurwerk is verpakt in een zogenaamde gaasverpakking die het effect van een calamiteit beperkt tot die verpakking. Bij een eventuele calamiteit met 1.4 vuurwerk blijft het effect daarvan beperkt tot de opslag waarin het vuurwerk zich bevindt. Juist met die bedoeling is de regelgeving opgesteld. Daarom is er geen reden het Vuurwerkbesluit op dit punt aan te passen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven