34 000 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2015

Nr. 35 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2014

De Transitiecommissie Sociaal Domein (TSD) is in de zomer van 2014 ingesteld met de opdracht te bezien of gemeenten de noodzakelijke bestuurlijke, organisatorische en financiële maatregelen nemen om de drie decentralisaties in samenhang te kunnen uitvoeren. De TSD heeft op 15 december 2014 haar eerste rapportage opgeleverd met daarin een beschrijving van de werkwijze van de TSD en een aantal eerste observaties1. Deze rapportage is door de TSD besproken met de begeleidingscommissie en is vervolgens aangeboden aan de Regietafel. Zoals toegezegd aan uw Kamer (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 65) stuur ik u hierbij de eerste rapportage en de kabinetsreactie daarop.

Werkwijze TSD

Het kabinet heeft bij de oprichting van de TSD onder meer gekeken naar de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer. Zo stelde de Algemene Rekenkamer terecht dat de TSD vroegtijdig alert dient te zijn op «kiemen voor grotere problemen later in het proces», een aanbeveling die past bij de gekozen opzet van de TSD. Bovendien bevordert het kabinet middels het instellen van de commissie de gewenste integrale, samenhangende aanpak en geeft daarmee een duidelijk signaal dat het kabinet verkokering wil voorkomen. Het kabinet stelt vast dat de leden van de TSD na hun aanstelling in september 2014 actief aan de slag zijn gegaan met het leggen van een stevige, gedragen basis voor hun werkzaamheden in de komende periode. De TSD heeft er voor gekozen zich in de fase richting 1 januari 2015 niet actief te voegen in de lopende trajecten en bestaande ondersteuning vanuit de departementen en de VNG, maar heeft de tijd gebruikt het gesprek aan te gaan met verschillende betrokken partijen, verbindingen te leggen met onder andere de Transitieautoriteit Jeugd, het Interventieteam Langdurige Zorg, departementen en transitiebureaus om op die manier kennis en informatie actief te verbinden. Deze werkwijze ligt in het verlengde van de aanpak die al geruime tijd door de betrokken departementen (in samenhang met de VNG) wordt gehanteerd, waarbij integraliteit en eigen systeemverantwoordelijkheid hand in hand gaan. Voorbeelden hiervan zijn de opgerichte ministeriele commissie decentralisaties, transitiebureaus, het Ondersteuningsteam Decentralisaties (OTD) en de gezamenlijke congressenreeks onder de titel «De Decentralisaties Dag» waaraan inmiddels meer dan 4000 ambtenaren, raadsleden, wethouders en gemeentesecretarissen hebben deelgenomen.

Met de decentralisaties beoogt het kabinet te komen tot betere zorg in de vorm van maatwerk dat aansluit op de behoeften van mensen. Met de transitie per 1 januari is een belangrijke mijlpaal bereikt, maar zoals de TSD al stelt, na 1 januari gaat het transitie- en vooral het transformatieproces gewoon door. Het Rijk zal de ontwikkelingen bij gemeenten in deze periode blijven volgen en het is juist in deze fase dat de TSD haar meerwaarde kan tonen. De TSD ziet de komende tijd voor zichzelf een belangrijke taak in het stimuleren van integraliteit en innovatie binnen het (bredere) sociaal domein. De TSD legt daarbij de nadruk op het van elkaar leren, uitwisselen van goede voorbeelden en de commissie zal daar waar sprake is van fricties of kansen daarover aanbevelingen doen. Naast de informatie uit onder meer de overall monitor en de Regietafel, zijn de signalen van de TSD waardevol in het komende transformatieproces voor zowel individuele gemeenten als het Rijk.

Eerste observaties TSD

Innovatie

In de rapportage heeft de TSD een aantal eerste observaties beschreven, waarbij de TSD de nadruk legt op het belang van samenhang en innovatie. De commissie concludeert dat een te sectorale invulling van de verantwoordelijkheden in de weg kan staan van innovatie en een daadwerkelijk integrale aanpak binnen het (bredere) sociaal domein. Het kabinet acht innovatie van belang om te komen tot nieuwe manieren van werken die er voor moeten zorgen dat de beoogde effecten van de stelselwijziging daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Het valt binnen de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk de randvoorwaarden te creëren die het gemeenten mogelijk maakt tot dergelijke innovatie te komen. Eén van de manieren waarop hieraan door het Rijk reeds invulling is gegeven is door de middelen voor de uitvoering van de taken vanaf 2015 rechtstreeks in het gemeentefonds als integratie-uitkering op te nemen. Op die manier kunnen gemeenten het geld naar eigen inzicht besteden, zodat zij maximaal in staat worden gesteld lokaal maatwerk te leveren en integraal beleid te voeren.

Daarnaast stelt de TSD dat de kortdurende contracten die nu door veel gemeenten zijn afgesloten vooralsnog een onvoldoende basis zijn voor innovatie. Het kabinet herkent dit, maar is bovenal van oordeel dat het allereerst van belang is dat zorgcontinuïteit wordt geboden. Dat is per 1 januari 2015 inmiddels goed geregeld. De vernieuwingsslag die in 2015 ingezet wordt en de structurele inbedding van de continuïteit van ondersteuning in lijn met de doelstellingen van de decentralisaties zal de komende periode nadrukkelijk aandacht krijgen vanuit het kabinet en de VNG.

Incidenten, regelreflex en verantwoording

De commissie vraag tevens aandacht voor de omgang met incidenten en de regelreflex na 1 januari en de veranderingen in de bestuurlijke verhoudingen (verantwoording). Uitgangspunt is dat de politieke verantwoordelijkheid bij de decentralisaties primair komt te liggen bij het lokaal bestuur, terwijl tegelijkertijd de bij het sociaal domein betrokken bewindspersonen een verantwoordelijkheid houden voor het systeem. Het kabinet vindt dit een belangrijk punt om met gemeenten, maar ook met de Tweede Kamer over te spreken. Onder meer aan de Regietafel wordt door het kabinet en gemeenten gesproken over hoe vanuit ieders rol en verantwoordelijkheid omgegaan kan worden met incidenten in het sociaal domein. Begin december jl. heeft Staatssecretaris van Rijn uw Kamer over de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk en de verandering in rollen en verantwoordelijkheden geïnformeerd (Kamerstuk 34 104, nr.1).

Relatie zorg en participatie

De observatie van de commissie dat de implementatie van de Participatiewet een ander tempo en een andere spanningsboog kent binnen de decentralisatie-beweging, is juist. De feitelijke opdracht voor gemeenten is van een andere orde dan die bij de twee zorg-decentralisaties. Dat neemt niet weg dat Rijk en gemeenten de Participatiewet wel degelijk zien als onderdeel van de brede decentralisatiebeweging. Vandaar ook dat de middelen uit het Participatiebudget in de integratie-uitkering sociaal domein zijn geplaatst. Het is goed om te zien dat gemeenten al druk bezig zijn zaken integraal op te pakken, zoals de commissie ook signaleert rondom beschut werk. Uit binnenkort te publiceren onderzoek blijkt dat voor mensen met een psychiatrische beperking (30% van de jong-gehandicapten) integratie van (GGZ-) zorg en re-integratie in multidisciplinaire teams effectief is. De mededeling dat de inzet van schuldhulpverlening in dit kader een belangrijke is, ondersteunt het kabinet van harte. De gemeentelijke schuldhulpverlening moet integraal worden vormgegeven en dat biedt wellicht goede aanknopingspunten. Bovendien is schuldhulpverlening al sinds jaar en dag één van de belangrijke pijlers waar interventie-teams, sociale wijkteams en frontlijnteams op steunen.

Regionale samenwerking

De (effecten van) regionale samenwerking en de mate van onderlinge solidariteit en financiële buffers zullen de komende periode een thema zijn voor de TSD. Dit sluit aan bij het belang dat het kabinet, maar ook bijvoorbeeld het CPB («vervolgrapportage decentralisaties in het sociaal domein», juli 2014), hecht aan regionale samenwerking en afspraken over risicoverevening tussen gemeenten om zo de financiële risico’s voor (met name kleine) gemeenten te beperken. In de afgelopen periode is vanuit Rijk en VNG gezamenlijk op verschillende manieren ondersteuning geboden aan gemeenten bij de vormgeving en inhoudelijke inrichting van hun samenwerking, onder andere door het aanstellen van drie ambassadeurs voor de regionale samenwerking (zie Kamerstuk 31 839, nr. 409) en het OTD.

Vervolg

De TSD spreekt terecht over de wens tot integraal werken. Om dit te bereiken heeft het kabinet de desbetreffende wetgeving van de decentralisaties – de Jeugdwet, Participatiewet en Wmo 2015 – op elkaar is afgestemd. Bijvoorbeeld door gelijkluidende bepalingen over regionale samenwerking op te nemen in de wetten, de planverplichtingen in de wetten op elkaar af te stemmen en de middelen als één integratie-uitkering sociaal domein te verstrekken. Ook de ondersteuning aan gemeenten is op elkaar af gestemd in de vorm van het Ondersteuningsteam Decentralisaties. Overigens doet de TSD op dit punt ook een interessante suggestie voor de Tweede Kamer zelf in de vorm van het instellen van een integrale Kamercommissie Sociaal Domein Gemeenten.

Het is logisch dat gemeenten de afgelopen periode vooral gericht zijn geweest op de transitie en pas de komende tijd meer aandacht gaan besteden aan de transformatie van hun organisatie. Het is aan gemeenten om daadwerkelijk in de praktijk de decentralisaties integraal op te pakken, met name waar verschillende zorgvragen, maar ook bijvoorbeeld passend onderwijs, bij elkaar komen (bijv. in multi-probleemgezinnen). Integraliteit kan hierbij gezien worden als katalysator van vernieuwing en innovatie, thema’s die de komende periode volop in de aandacht zullen staan. Bij een complexe opgave als deze transformatie zal in de praktijk pas echt goed helder worden welke kansen en problemen zich voordoen en wat daarop de inzet van het Rijk en de gemeenten dient te zijn. De TSD concludeert dan ook terecht dat het een proces is waarin gezocht moet worden naar nieuwe evenwichten. Ik ben dan ook zeer content met het aanbod van de TSD om gemeenten bij de opgave van integraal werken te ondersteunen en te volgen en zie uit naar een bredere observatie op dit punt in een volgende rapportage. In deze volgende rapportage, die ik verwacht in april 2015, vraag ik de TSD eveneens om aandacht te besteden aan de thema’s toezicht, risicoverevening en privacy en gegevensuitwisseling.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven