34 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2015

Nr. 69 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 maart 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie over de brief van 19 november 2014 over het verslag van een archiefonderzoek naar de treinkaping bij De Punt in 1977 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 19).

De vragen en opmerkingen zijn op 16 januari 2015 aan de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie voorgelegd. Bij brief van 26 februari 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Ypma

Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie

De leden van de PvdA-fractie en van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het uitgebreide rapport over de beëindiging van de gijzeling bij De Punt in 1977 en hebben daarover nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van voornoemde fracties merken op dat in het rapport wordt gewezen op de expliciete aanwijzingen over geweldsgebruik die voor de mariniers die de trein in gingen was opgesteld. Als de gijzelnemers zich duidelijk waarneembaar zouden overgeven, mocht niet op hen worden gevuurd, maar zou de krijgsgevangenenprocedure worden toegepast. Zij vragen waarom de definitie «duidelijk waarneembaar overgeven» is gehanteerd bij de beëindiging van de kaping. Is het immers niet zo dat een (zwaar) gewonde kaper zich onmogelijk duidelijk waarneembaar zou hebben kunnen overgegeven? Werd hierdoor niet erg veel ruimte gelaten op (zwaar) gewonde, feitelijk weerloze kapers te schieten?

Voornoemde leden constateren dat over de bevoegdheid tot het gebruik van geweld van mariniersgroep vijf in het rapport staat dat in het plan voor deze groep de term «overgeven» is gewijzigd in «duidelijk waarneembaar overgeven». Deze leden vragen of kan worden toegelicht waarom dit het geval was. Wat betekende deze wijziging in de praktijk voor de mogelijkheden voor het optreden van deze mariniersgroep?

De aan het woord zijnde leden constateren in het rapport onduidelijkheid blijft bestaan over de doodsoorzaak van een aantal kapers. Zij vinden dit onwenselijk. Achten de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie het mogelijk door middel van een vervolgonderzoek hier alsnog helderheid over te verschaffen? Zo ja, zijn zij bereid hiertoe opdracht te geven? In het rapport staat dat vermoed werd dat in de kop van de trein de meeste weerstand kon worden verwacht. Op basis van welke informatie werd deze inschatting gemaakt?

De leden van de PvdA- en de SP-fractie willen voorts graag weten of de autopsierapporten en de onderzoeksrapporten van het Gerechtelijk Laboratorium en van de technische recherche Rijkspolitie, die de basis vormen van het rapport Beckers, zijn geraadpleegd? Zo nee, waarom niet? De conclusies uit het rapport Beckers worden ondersteund door mondelinge getuigenverklaringen. Waarom zijn er geen getuigen gehoord en zijn de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie van mening dat het onderzoek zonder deze mondelinge getuigenissen afdoende is geweest en de getrokken conclusies hiermee worden ondersteund? Kan het antwoord worden toegelicht?

Voornoemde leden merken op dat voormalig Minister van Justitie Van Agt de Kamer op 23 juni 1977 heeft medegedeeld dat toen de mariniers in de trein waren binnengedrongen, er geen schot is gelost op een kaper die zich niet door middel van een vuurwapen verzette. Het rapport concludeert dat deze mededeling niet overeenkomt met de bevindingen van het archiefonderzoek. Dat roept de vraag op hoe het mogelijk is dat de Kamer in 1977 onjuist is geïnformeerd. Is de regering bereid hier aanvullend onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?

De aan het woord zijnde leden vinden het voorts verontrustend dat onduidelijkheid blijft bestaan over wat de weduwe van de heer Van Baarsel is medegedeeld over de doodsoorzaak van haar man. In het rapport wordt gemeld dat de weduwe een uittreksel uit het autopsierapport heeft gekregen, maar dat dit stuk niet meer beschikbaar is. Kan worden toegelicht hoe dit mogelijk is? Ook staat in het rapport dat niet meer is vast te stellen of de aan de weduwe gegeven informatie inhield dat een gijzelnemer voor de dood van de heer Van Baarsel verantwoordelijk moest worden gehouden. Waarom is dit niet meer vast te stellen? Is er is vanwege deze kwestie contact geweest met de weduwe? Kan worden medegedeeld wat zij in reactie daarop heeft laten weten? Heeft zij aangegeven dat haar is medegedeeld dat één of meerdere kapers verantwoordelijk zouden zijn voor de dood van haar man?

De leden van de PvdA- en de SP-fractie hebben nog enkele vragen over het contact met de Molukse gemeenschap. Is er naar aanleiding van het uitkomen van het archiefonderzoek contact geweest met de Molukse gemeenschap en/of de nabestaanden van de omgekomen gijzelnemers? Zo ja, op welke manier en wat is de indruk van de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie van dat moment? Nog voordat het archiefonderzoek naar buiten kwam hebben nabestaanden de Staat civielrechtelijk aansprakelijk gesteld voor de dood van hun familieleden. Bestaat de indruk dat het archiefonderzoek verhelderend heeft gewerkt bij de nabestaanden? Zo ja, op welke manier heeft zich dat geopenbaard? Zo nee, welke vragen leven er nog? Als er nog geen contact is geweest met de Molukse gemeenschap in het algemeen en de nabestaanden in het bijzonder, zijn de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie dan bereid dit alsnog te doen?

II. Reactie van de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie

Duidelijk waarneembaar overgeven

De leden van de fracties van de PvdA en de SP hebben gevraagd naar de betekenis van het «duidelijk waarneembaar overgeven» bij de beëindiging van de gijzelingsactie en naar de reden(en) waarom deze formulering in de plaats is gekomen van «overgeven» (zonder nadere kwalificatie).

Het archiefmateriaal waarop het verslag berust, bevat geen bronnen waarin wordt toegelicht waarom de formulering van de – voor alle mariniersgroepen geldende – bevoegdheid tot het gebruik van geweld gewijzigd is van «overgeven» (uit het initiatiefplan van 27 mei 1977) naar «duidelijk waarneembaar overgeven» (uit het initiatiefplan van 8 juni 1977). Het zal duidelijk zijn dat de gewijzigde formulering een verruiming van de bevoegdheid om geweld toe te passen impliceert. De geweldstoepassing wordt immers ook toegestaan in die gevallen waarin niet zonder meer duidelijk is dat de betrokkene zich overgeeft of kan overgeven. Die verruiming strekt tot vermindering van het risico dat de binnentredende mariniers moesten nemen. Uit de geraadpleegde bronnen is af te leiden dat tussen 27 mei en 8 juni een steeds beter beeld ontstond van de risico’s van de plannen waarbij het bevoegd gezag het initiatief zou nemen om gewapenderhand de gijzeling te beëindigen. Gelet op de kwetsbaarheid van de mariniers, zoals beschreven in paragraaf 4.2.2 van het verslag, en de bekendheid met de wapens die de gijzelnemers ter beschikking hadden, zijn aanvullende maatregelen in het plan noodzakelijk geacht om de kans van slagen van de beëindigingsactie te vergroten en de risico’s voor de mariniers te verkleinen. Het doel van die actie was om de gegijzelden te beschermen en te bevrijden, niet om de gijzelnemers te doden. Wel werd bij de goedkeuring van de plannen het gevolg, dat waarschijnlijk alle gijzelnemers zouden worden gedood, geaccepteerd. Zoals bekend hebben tijdens de beëindiging van de gijzeling de mariniers drie gijzelnemers aangehouden, waarvan een gijzelnemer zwaar gewond was, die zich duidelijk waarneembaar hebben overgegeven.

Kop van de trein

De leden van genoemde fracties vragen ook op welke informatie het vermoeden berust, dat in de kop van de trein de meeste weerstand was te verwachten.

Gedurende de gijzeling is de trein met de destijds beschikbare middelen voortdurend zo goed mogelijk geobserveerd (zie paragraaf 4.2.2 van het verslag, p. 64). Die visuele en auditieve observaties leverden gedurende het verloop van de gijzeling steeds meer informatie op. Op die basis ging men er kort voor de feitelijke actie vanuit dat in de kop van de trein (positie 1 tot en met 5) vier gijzelnemers aanwezig waren onder wie de leider van de gijzelnemers. Uit de bovengenoemde waarnemingen was ook de bewapening met (semi)automatische wapens, geweren en pistolen van de gijzelnemers bekend (zie paragraaf 4.2.2 van het verslag, p. 66).

Vervolgonderzoek doodsoorzaken

De leden van de fracties van de PvdA en de SP hebben met betrekking tot de doodsoorzaak van een aantal kapers gevraagd of nader onderzoek meer helderheid zou kunnen verschaffen. Ook vroegen zij of de bronnen van het rapport Beckers zijn geraadpleegd en of kan worden toegelicht waarom de conclusies die in het verslag zijn getrokken, voldoende ondersteund zijn te achten.

De bevindingen die in het verslag omtrent de doodsoorzaken van de twee gegijzelden en zes gijzelnemers zijn neergelegd, berusten op kennisneming van verscheidene bronnen, te weten: de destijds opgemaakte autopsierapporten, de destijds opgemaakte rapporten van het Gerechtelijk Laboratorium, de destijds opgemaakte processen-verbaal met foto’s van de locaties gemaakt direct na afloop van de gijzeling (door de technische recherche Groningen), de destijds opgenomen geluidsfragmenten, de film die is gemaakt van het gereconstrueerd optreden van de mariniersgroepen in de trein en de reconstructie van het optreden van de precisieschutters en de mariniers zoals weergegeven in paragraaf 4.3 van het verslag.

Teneinde te verzekeren dat deze bevindingen ook voldoen aan de eisen die naar de huidige stand van de wetenschap moeten worden gesteld, zijn deze ter validatie voorgelegd aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Die validatie is verleend. Het NFI heeft bij de beoordeling van deze bevindingen ook de scenario’s betrokken die zijn af te leiden uit het onderzoekrapport getiteld «Air Mata Kebenaram, Het drama van De Punt» van onderzoeksjournalist Jan Beckers in samenwerking met Junus Ririmasse, één van de overlevende gijzelnemers. Gelet hierop zijn wij van oordeel dat ons geen betere deskundigheid ter beschikking staat met behulp waarvan nadere opheldering zou kunnen worden verkregen.

Horen van getuigen

De vragen die de vaste commissie voor Defensie heeft gesteld over de beëindiging van de treinkaping betreffen vooral de rol die overheidsdiensten en -functionarissen hebben gespeeld. Bij het onderzoek ter beantwoording van die vragen is dan ook met name gebruik gemaakt van het materiaal dat zich in de archieven van die instanties bevindt.

Er is niet voor gekozen het beeld van de feiten te reconstrueren door betrokkenen rechtstreeks te horen over hun herinnering daaraan. Na een kleine veertig jaar is de betrouwbaarheid van informatie die met een beroep op het geheugen wordt verkregen immers kwetsbaar. Daarom hebben de onderzoekers rechtstreeks betrokkenen alleen benaderd in het geval het archiefonderzoek onvoldoende antwoord op de gestelde vragen zou geven. In bijlage 2 van het verslag (p. 149–151) is dit nader gespecificeerd.

Zoals Uw Kamer bekend hebben wij teneinde de volledigheid en zorgvuldigheid van het onderzoek naar de beëindiging van de kaping te verzekeren, drie externe deskundigen gevraagd daarop toe te zien. Zij hebben het archiefonderzoek nauwgezet en van nabij gevolgd en zij hebben ons laten weten dat het naar hun oordeel volledig en zorgvuldig is uitgevoerd. Dit oordeel betreft ook de selectie en waardering van de bronnen waarop de bevindingen zijn gebaseerd die in het verslag worden voorgelegd.

Uitspraken Minister van Agt

Genoemde leden vragen of de regering bereid is nader onderzoek te doen naar de mededeling van de Minister van Justitie in 1977 aan de Kamer dat geen schot is gelost op een kaper die zich niet met een vuurwapen verzette.

De mededeling van Minister van Agt komt niet overeen met de bevindingen van het archiefonderzoek. Op basis van het archiefonderzoek kan – buiten de brief die hij op de dag van het debat stuurde aan de commissie van overleg Zuid-Molukkers/Nederlanders – niet worden vastgesteld welke documenten de heer Van Agt heeft betrokken bij de voorbereiding van het debat ruim 37 jaar geleden. Van enkele documenten staat vast dat zij voorafgaand aan het debat beschikbaar waren. Dat betreft onder meer de autopsierapporten van alle overledenen en een proces-verbaal waaruit blijkt waar de wapens van de gijzelnemers in de trein zijn aangetroffen. Uit dit laatste document had in elk geval afgeleid kunnen worden dat genoemde mededeling niet juist kon zijn nu in de buurt van het lichaam van Hansina Uktolseja (positie 26) geen wapen was aangetroffen. Onderzocht maar niet vastgesteld is of de heer Van Agt persoonlijk op de hoogte was van deze stukken. Desgevraagd heeft de heer Van Agt aangegeven zich niet meer te herinneren welke stukken hij destijds ter beschikking had. Hij heeft daarbij vermeld zich te herinneren dat hij zich in ieder geval ook baseerde op mededelingen van bevelvoerenden die bij de beëindiging van de gijzeling op 11 juni 1977 rechtstreeks waren betrokken. Naar ons oordeel valt niet te verwachten dat nader onderzoek zou kunnen bijdragen aan het antwoord op de vraag hoe het mogelijk was dat destijds een onjuist gebleken mededeling gedaan is.

Uittreksel autopsierapport de heer Van Baarsel

De leden van de fracties van de PvdA en de SP vinden het verontrustend dat onduidelijkheid blijft bestaan over wat de weduwe van de heer Van Baarsel is medegedeeld en verstrekt over de doodsoorzaak van haar man. Zij vragen waarom dit niet meer vast te stellen is. Ook vragen zij of er in dit verband contact is geweest met de weduwe van de heer Van Baarsel.

Het was de onderzoekers bekend dat de weduwe van de heer Van Baarsel heeft gesteld een week na de crematie (in juni 1977) een uittreksel uit het autopsierapport te hebben ontvangen, waarin zou staan dat haar man door een gijzelnemer afgevuurde kogel om het leven zou zijn gekomen. Het onderzoek was er dan ook op gericht dat stuk dan wel aanwijzingen omtrent het bestaan ervan te achterhalen. In het archiefonderzoek is van dit stuk geen afschrift aangetroffen. Evenmin is enig aanknopingspunt gevonden dat op het bestaan ervan wijst. De werkgroep heeft in dit verband ook contact gehad met de weduwe van de heer Van Baarsel. Zij heeft daarop aangegeven dat dit rapport helaas ook niet meer in haar bezit is en dat zij zich herinnert dat destijds wel degelijk als zekerheid is gesteld dat een gijzelnemer verantwoordelijk was voor de dood van haar man.

In het bronmateriaal is wel aangetroffen een brief van luitenant-kolonel Bergsma van de Rijkspolitie aan de hoofdofficier van Justitie te Assen, waarin hij meedeelt de weduwe van de heer Van Baarsel in september 1977 mondeling te hebben geïnformeerd over de verwondingen en de doodsoorzaak van haar echtgenoot. Vaststaat ook dat uit het autopsierapport van juni 1977 niet de conclusie kon worden getrokken dat de heer Van Baarsel was overleden ten gevolge van een door een gijzelnemer afgevuurde kogel. Later is met het (definitieve) technisch rapport van 3 januari 1978 vast komen te staan dat de heer Van Baarsel waarschijnlijk is getroffen door projectielen die met vuurwapens van de mariniers zijn afgevuurd en dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat hij is getroffen door projectielen die door de gijzelnemers zijn afgevuurd.

Op grond van het archiefonderzoek moet worden vastgesteld dat er geen nadere aanwijzingen zijn aangetroffen die wijzen op het bestaan van een aan de weduwe van de heer Van Baarsel verstrekt uittreksel uit het autopsierapport.

Contact met de Molukse gemeenschap

De leden van de fracties van de PvdA en de SP vragen of er contact is geweest met de Molukse gemeenschap of de nabestaanden van de omgekomen gijzelnemers.

Gelet op de diepe sporen die deze gijzeling in de Molukse gemeenschap heeft nagelaten, hebben wij op 19 november, kort voordat de uitkomsten van het archiefonderzoek openbaar werden, een informatiebijeenkomst georganiseerd om mensen uit deze gemeenschap in Nederland persoonlijk te informeren. Daartoe zijn tientallen organisaties, wijkraden en andere betrokkenen uit en bij de Molukse gemeenschap uitgenodigd. Deze bijeenkomst – waarbij Ministers Opstelten en Asscher aanwezig waren – is door enkele tientallen vertegenwoordigers van verschillende groeperingen uit Molukse kring bezocht. Naar onze indruk hebben de aanwezigen de informatieverstrekking op prijs gesteld. Enkele aanwezigen gaven aan nader onderzoek nog steeds wenselijk te achten. Ook waren op 19 november de in leven zijnde gijzelnemers en nabestaanden persoonlijk uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst. Een aantal uitnodigingen is zonder toelichting retour gezonden. Voor het overige hebben wij geen respons ontvangen. Vanuit de media hebben wij vernomen dat zij geen belangstelling voor deze bijeenkomst hadden.

Bij brief van 5 november 2014 hebben een gijzelnemer en een aantal nabestaanden van de omgekomen gijzelnemers de Staat aansprakelijk gesteld voor vermeend onrechtmatig handelen in het kader van de beëindiging van de gijzeling bij de Punt in 1977. De inhoud van het verslag stond reeds vast op het moment van de ontvangst van de aansprakelijkheidstelling. Na verschijning van het verslag hebben wij van deze betrokkenen geen nadere reactie ontvangen. Op basis van de uitkomsten van het archiefonderzoek is een inhoudelijke reactie op de aansprakelijkstelling opgesteld. Naar het oordeel van de Staat is er geen grondslag voor aansprakelijkheid.

Naar boven