34 000 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 31 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 september 2014

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de Macro Economische Verkenning 2015 van het Centraal Planbureau.

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 september 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

Vraag 1

Welk effect heeft het wegvallen van de nullijn op de koopkracht?

Antwoord op vraag 1.

In 2015 nemen de contractlonen bij de overheid naar verwachting met 1¼% toe, terwijl dit bij een nullijn ongeveer gelijk zou zijn aan 0%. Dit vertaalt zich direct door in een extra koopkrachtstijging van ongeveer 1¼% punt voor overheidspersoneel.

Vraag 2

Waarom wijken het EMU-saldo en de EMU-schuld in de Miljoenennota af van het EMU-saldo en de EMU-schuld in de MEV?

Vraag 3

Wat is de verklaring dat in de MEV een saldo van – 2,6% BBP voor 2014 wordt geraamd waar de Miljoenennota dat saldo raamt op – 2,9% BBP?

Vraag 4

De MEV 2105 voorziet voor 2014 een EMU-saldo (als % van BBP) van 2,6%. In Miljoenennota 2015 staat een saldo van 2,9%. Waarom dit verschil?

Antwoorden vraag 2, 3 en 4

Het verschil tussen de raming van het EMU-saldo voor 2014 in de MEV en in de Miljoenennota 2015 kent een aantal oorzaken:

  • Zorguitgaven: de raming van de zorguitgaven in de MEV is 0,8 miljard euro lager dan die in de Miljoenennota.

  • Asielopvang en noodhulp: De extra middelen voor de opvang van asielzoekers en voor noodhulp staan op de begroting voor 2014, maar mogen ook later worden uitgegeven. In de Miljoenennota wordt uitgegaan van de begrotingscijfers, het CPB veronderstelt dat 0,6 miljard euro van deze middelen later worden uitgegeven.

  • Onderuitputting: Een deel van de beschikbare middelen voor 2014 wordt niet uitgegeven. Het CPB raamt deze zogenoemde onderuitputting 0,4 miljard euro hoger dan Financiën, waardoor de uitgaven bij in de MEV lager zijn.

De verschillen in de raming van de EMU-schuld (– 0,1 procentpunt in 2014; 0,2 procentpunt in 2015) zijn, gezien de omvang van de EMU-schuld (70 procent bbp in 2015), dusdanig klein dat deze binnen de gebruikelijke onzekerheidsmarges vallen.

Vraag 5

De krimp van de economie in het 1e kwartaal wordt toegerekend aan gedaalde aardgasverkopen als gevolg van de warme winter en fiscaal gedreven autoverkopen een kwartaal eerder. Kunt u de invloed van deze twee effecten kwantitatief onderbouwen?

Antwoorden vraag 5

Zowel de aardgasproductie als de autoverkopen waren incidenteel laag in het eerste kwartaal van dit jaar, waardoor de economie met 0,4% kromp. Omdat investeringen vaak sterk fluctueren, is het niet mogelijk het effect van de fiscale maatregelen op de investeringen in personenvoertuigen te kwantificeren. Voor het effect van de lagere gasproductie is wel een indicatie te geven. Het volume van de aardgasproductie was ruim 16% lager dan in het voorgaande kwartaal. Deze bedrijfstak heeft een aandeel van ruim 3% in het totale bbp, waardoor de bbp-groei 0,5–0,6% lager uitkwam door de lagere gasproductie. In hoeverre de 16% lagere gasproductie het gevolg is van de warme winter is echter niet te kwantificeren.

Vraag 6

Is er een beeld hoelang het negatieve effect van de door de huisprijsdalingen veroorzaakte vermogenserosie nog zal doorwerken in de consumptieve bestedingen?

Antwoorden vraag 6

Huizenprijsdalingen werken met enige vertraging door in de consumptie van huishoudens. Het CPB gebruikt voor haar ramingen het Saffier-II model1 . Huizenprijsdalingen hebben daar nog vier jaar later een effect op de consumptie, hoewel dit effect wel steeds kleiner wordt. De recente omslag op de woningmarkt, met voorzichtige prijsstijgingen, dempt het effect van de eerdere prijsdalingen Toch zijn er nog veel huishoudens waarvan hun huis onder water staat. Dit kan er toe leiden dat zij hun (potentiële) restschuld versneld aflossen waardoor de verwachte consumptiegroei onder druk komt te staan. Zie het kader op pagina 37 van de MEV voor een uitgebreidere analyse van de restschuldproblematiek.

Vraag 7

Met hoeveel is de beroepsbevolking afgenomen? Kan dit uitgesplist worden naar de categorieën 40–60 en jongeren? En hoe verhoudt zich dit t.o.v. de werkloosheid in deze categorieën? Is de werkloosheid per saldo toegenomen?

Antwoorden vraag 7

De beroepsbevolking (nationale definitie, CPB seizoenscorrectie) is in het tweede kwartaal van 2014 ten opzichte van het vierde kwartaal van 2013 met ongeveer 50.000 personen afgenomen. In dezelfde periode steeg de werkloosheid met ongeveer 6.000 mensen. Onder jongeren (15 tot en met 24 jaar) nam de beroepsbevolking met ongeveer 27.000 mensen af. De werkloosheid daalde in deze leeftijdsgroep met 9.000. Onder 40–60 jarigen verminderde de beroepsbevolking met ongeveer 14.000 personen. Binnen deze groep nam de werkloosheid met ongeveer 12.000 personen toe.

Vraag 8

Is er al een beeld van de opbrengsten van de tijdelijk verlaging van het tarief in box 2 en de opbrengst van de stamrechtmaatregel?

Antwoorden vraag 8

Er is een beeld over de opbrengst van het gebruik van de maatregel als de aangiften inkomstenbelasting en de aangiften Vpb over 2014 zijn ingediend en verwerkt door de Belastingdienst. Dat betekent dat op zijn vroegst eind 2015 bekend zal worden welk bedrag aan stamrechtuitkeringen extra is uitgekeerd en wat de gerealiseerde budgettaire opbrengst van de tijdelijke maatregel in 2014 is geweest. Wat betreft de opbrengst vanuit de tijdelijke verlaging van het box 2 tarief geldt dat er begin 2015 zicht zal komen op het bedrag aan dividenden dat in 2014 aan directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) is uitgekeerd.

Vraag 9

Hoe groot zijn de overdrachten van jong naar oud als gevolg van de doorsneesystematiek over de periode 2000–2014?

Antwoorden vraag 9

In een pensioenregeling met de doorsneesystematiek betalen jongeren (inclusief het werkgeversdeel) actuarieel gezien te veel premie en ouderen te weinig premie in verhouding tot de waarde van de pensioenopbouw die met die premie-inleg wordt verkregen. Het omslagpunt van nettobetaler naar netto-ontvanger ligt rond de leeftijd van 45 jaar. In 2014 ligt de totale overdracht van alle nettobetalers (45-minners) naar alle netto-ontvangers (45-plussers) in de orde van 3 à 4 mld euro. Cijfers voor eerdere jaren zijn niet direct beschikbaar.

Vraag 10

Op wat is de groei van de consumptie gebaseerd?

Antwoorden vraag 10

De consumptie in 2015 groeit naar verwachting met 1%. Dit is het gevolg van een hoger besteedbaar inkomen in 2014 en 2015. De huizenprijsdalingen sinds 2008 hebben nog een klein negatief effect op de consumptie. Zie figuur 2.6 (rechts) in de MEV2015 en de begeleidende tekst voor een nadere onderbouwing van de consumptieraming.

Vraag 11

Het grootste deel van de inflatie wordt veroorzaakt door de huurstijging. Hoeveel bedraagt deze huurstijging %? Hoeveel bedraagt de inflatie als de huren niet meegenomen worden?

Antwoorden vraag 11

De gemiddelde huurstijging bedraagt in 2014 en 2015 4,6% en 3,9%. Exclusief de huren bedraagt de inflatie, gemeten als de jaar-op-jaar mutatie van het reguliere consumentenprijsindexcijfer, in deze jaren achtereenvolgens ¼% en ¾%.

Vraag 12

Hoe ziet de koopkracht er uit als de huurstijgingen voor de groep huurders specifiek worden gemaakt in plaats van uitgesmeerd over alle groepen in de inflatie?

Antwoorden vraag 12

Het inkomensafhankelijke huurbeleid leidt in 2015 tot een mediaan inkomenseffect van – ¼% voor lage inkomens tot – ½% voor hoge inkomens. Zie de begroting 2015 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, memorie van toelichting pagina 171.

Vraag 13

Klopt het dat sommige huurders er 9,2% op achteruit zijn gegaan de afgelopen 2 jaar (zoals FNV stelt)?

Antwoorden vraag 13

Een zeer klein aantal huurders heeft een statische koopkrachtontwikkeling van rond de – 9,2% als totaal over de afgelopen twee jaar. Hierbij moet opgemerkt worden dat het CPB het effect van de inkomensafhankelijke huurstijging niet goed in beeld kan brengen, omdat de huurstijgingen onderdeel uitmaken van de inflatie. Zie ook de kamerbrief van Minister Asscher aan de Tweede Kamer over de uitkomsten van de werkroep presentatie koopkrachteffecten.

Vraag 14

Waar is de onderbouwing van de aanname dat de gemiddelde pensioenpremie gaat dalen, 5% dit jaar en 4% in 2015?

Antwoorden vraag 14

De premiedaling die is ingeboekt voor 2014 is mede gebaseerd op de premie-enquete van DNB aan het begin van het jaar. De premiedaling die voor 2015 is ingeboekt komt vooral voort uit de aftopping van de aftrekbaarheid van pensioenpremies voor opbouw van rechten over inkomen boven 100.000 euro. De veronderstelling is dat de premie die vrijvalt wegens aftopping bij 100.000 euro wordt omgezet in belastbaar loon en (na belasting) deels vloeit naar de nettospaarfaciliteit.

Vraag 15

Het actuarieel genootschap voorziet een stijging van de pensioenpremies volgend jaar. Wat betekent dit voor de koopkracht voor de verschillende inkomensgroepen als de premies niet dalen?

Antwoorden vraag 15

Hogere pensioenpremies in 2015 zijn ongunstig voor de koopkracht van werkenden. Een stijging van de pensioenpremies leidt voor lage inkomens tot een beperkte koopkrachtdaling omdat een groter deel van hun inkomen vrijgesteld is van premieafdracht vanwege de pensioenfranchise.

Indien de pensioenpremies in 2015 niet dalen, maar gelijk zijn aan de pensioenpremies in 2014, is de mediane statische koopkracht van alle huishoudens ongeveer 0,25%punt lager. Dit geldt niet voor inkomens tot en met 175% WML.

Vraag 16

Welk effect heeft de versobering van het Witteveenkader op de koopkracht in 2015? Kan het effect op de verschillende standaardhuishoudens worden weergegeven?

Antwoorden vraag 16

De versobering van het Witteveenkader betreft de verlaging van de maximale pensioenopbouw en de aftopping bij 100.000 euro. Deze tweede maatregel heeft alleen effect voor inkomens boven 100.000 euro. Bij de standaard huishoudens komen geen inkomens boven deze grens voor. Door de verlaging van de maximale pensioenopbouw daalt de marginale pensioenpremie in 2015 naar verwachting met ongeveer 1%-punt. De verlaagde pensioenopbouw is ongunstig voor de toekomstige koopkracht bij pensionering, maar lagere premieafdracht leidt tot meer koopkracht van werkenden in 2015. Zonder de versobering van het Witteveenkader zou de koopkrachtontwikkeling in 2015 ca ½% lager zijn geweest voor werkenden). Merk op dat de aanscherping van het Financieel Toetsingskader (FTK) in 2015 de pensioenpremies verhoogt, waardoor het effect op de pensioenpremies van de versobering van het Witteveenkader en de aanscherping van het FTK gezamenlijk saldeert tot 0 voor inkomens tot 100.000 euro.

Koopkracht standaardhuishoudens 2015 (mutaties 2015 in %).
 

2015

2015, zonder versobering Witteveen

Tweeverdieners met kinderen, modaal + ½ x modaal

0

– ½

Tweeverdieners met kinderen, 2x modaal + ½ x modaal

½

0

Tweeverdieners zonder kinderen, modaal + modaal

0

– ½

Tweeverdieners zonder kinderen, 2x modaal + modaal

½

0

Alleenstaande, minimumloon

¾

½

Alleenstaande, modaal

0

– ½

Alleenstaande, 2x modaal

¾

¼

Alleenstaande ouder, minimumloon

10

Alleenstaande ouder, modaal

Alleenverdiener met kinderen, modaal

– 2¾

– 3¼

Alleenverdiener met kinderen, 2x modaal

¼

– ½

Vraag 17

Welk aandeel hebben bedrijfsinvesteringen in het BBP in 2015, en welk aandeel de consumptie?

Antwoorden vraag 17

De aandelen van consumptie en investeringen in het bbp in 2015 zijn af te leiden uit bijlage 1.3 van de MEV. Het bbp is in 2015 667,3 mld euro, de consumptie van huishoudens is 300 mld euro (45%) en de bedrijfinvesteringen zijn 79,8 mld euro (12%).

Vraag 18

Hoe verhouden de lonen zich ten opzichte van de arbeidsproductiviteit sinds 1980? Welke relatie is er met bedrijfsbesparingen?

Antwoorden vraag 18

Sinds 1990 is de reële loonvoet (lonen gedefleerd met de ontwikkeling van de prijs toegevoegde waarde) gemiddeld ongeveer evenveel gestegen als de arbeidsproductiviteit. In de jaren tachtig stegen de reële lonen minder dan de arbeidsproductiviteit, in de jaren zeventig was het omgekeerde het geval. Een kader in het CEP 2014 (pagina 51) gaat meer gedetailleerd in op de historische ontwikkelingen. Hoewel de cijfers door de revisie van de Nationale rekeningen in de MEV 2015 zijn veranderd, zijn de conclusies uit het kader, zeker over de lange-termijnontwikkelingen, niet fundamenteel veranderd.

Als de reële lonen minder toenemen dan de arbeidsproductiviteit, stijgt de kapitaalinkomensquote, een indicator van de winst. Hogere winsten kunnen leiden tot hogere besparingen van bedrijven. Een dergelijke relatie is echter zeker niet éénduidig. Andere factoren dan de loonkosten, zoals de prijzen van ingevoerde grondstoffen, belastingen en kapitaalkosten beïnvloeden eveneens de winsten en dus de besparingen van bedrijven.

Vraag 19

Tegenover de aflossingsvrije hypotheken staan fiscaal gefaciliteerde spaarpolissen. Kan er een cijfermatig beeld gegeven worden van de hoogte van die restschulden en de hoogte van de opgebouwde vermogens in die spaarpolissen?

Antwoorden vraag 19

Op basis van de beschikbare data is het voor het CPB momenteel nog niet mogelijk een betrouwbaar cijfermatig beeld te geven van de opgebouwde vermogens in spaarpolissen. Het grootste deel van de huishoudens met een huis dat onder water staat heeft dat huis in deze eeuw gekocht, waardoor de omvang van hun opgebouwde vermogen in spaarpolissen nog beperkt is.

Vraag 20

Zijn de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie bindend als een land in een buitensporige tekortprocedure zit? Wanneer een land uit te buitensporige tekortprocedure komt, is het dan zo dat deze aanbevelingen niet meer bindend zijn? Welke andere afdwingmechanismen kan de EU toepassen?

Antwoorden vraag 20

Lidstaten dienen bij het opstellen van hun nationale begrotingen rekening te houden met de aanbevelingen die de Raad vaststelt. Dit is in beginsel een systeem van peer pressure: lidstaten spreken elkaar aan op de gemaakte voortgang. De aanbevelingen zijn geen beleidsvoorschriften, lidstaten hebben de ruimte om de aanbevelingen op maatregelniveau verder in te vullen. Slechts in die situaties waarbij lidstaten onvoldoende actie ondernemen om hun uit de hand lopende overheidsfinanciën en/of buitensporige macro-economische onevenwichtigheden te corrigeren kan dit uiteindelijk leiden tot vervolgstappen of uiteindelijk sancties. In dat geval zal dit via de buitensporigtekortprocedure (conform artikel 3 van verordening 1467/97) lopen of via de buitensporige macro-economischeonevenwichtighedenprocedure (conform artikel 7 van verordening 1176/2011).

Vraag 21

Kunt u een totaaloverzicht geven van de (in)directe exposure van de Nederlandse overheid met betrekking tot alle lopende fiscale en monetaire steunoperaties in het kader van de Europese schuldencrisis (waaronder in elk geval, maar niet per se uitsluitend: Bilateraal, EFSF, ESM, LTRO, SMP, MRO, OMT, IMF)?

Antwoorden vraag 21

Nederland heeft voor 3,2 miljard euro aan bilaterale leningen verstrekt aan Griekenland onder het eerste programma voor Griekenland.

Daarnaast verstrekt Nederland garanties aan het tijdelijke noodfonds EFSF. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gecommitteerde bedragen voor de drie leningenprogramma’s vanuit het EFSF.

Toegekende programma’s EFSF

Nederlands aandeel

tussen 6,1 – 6,2 procent1

Portugal:

26,0 miljard euro

Hoofdsomgarantie: circa 1,6 miljard euro

Overgarantie: circa 1 miljard euro

Rentegarantie: thans 3,2 miljard euro

Ierland:

17,7 miljard euro

Hoofdsomgarantie: circa 1,1 miljard euro

Overgarantie: circa 0,7 miljard euro

Rentegarantie: thans circa 1,5 miljard euro

Griekenland:

144,6 miljard euro

Hoofdsomgarantie: circa 8,9 miljard euro

Overgarantie: circa 5,8 miljard euro

Rentegarantie: thans circa 19 miljard euro

X Noot
1

Het Nederlandse aandeel in de garanties aan het EFSF bedraagt tussen de 6,1 procent en 6,2 procent van het totaal door EFSF aangegane verplichting aan garanties.

Via de EU-begroting staan alle landen garant voor het EFSM. Nederland verstrekt garanties aan het tijdelijke noodfonds EFSM. Het Nederlandse aandeel in het EFSM is ongeveer 4,8%. Dit is het Nederlandse aandeel in het BNI-middel van de Europese begroting. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gecommitteerde bedragen voor de twee leningenprogramma’s vanuit het EFSM.

Toegekende programma’s EFSM

Nederlands aandeel circa 4,8 procent

Portugal:

24,3 miljard euro

1,2 miljard euro

Ierland

22,5 miljard euro

1,1 miljard euro

Op 8 oktober 2012 is het permanente noodfonds ESM in werking getreden. Het kapitaal van het ESM bestaat uit gestort en oproepbaar kapitaal. Als gevolg van de kapitaalstructuur van het ESM, komt de steun die het ESM uitkeert ten laste van het ESM en niet van de lidstaten. Het huidige Nederlandse aandeel in het ESM is 5,70%. Dit aandeel bestaat voor 4,57 miljard euro uit gestort kapitaal en 35,5 miljard euro aan oproepbaar kapitaal. Het ESM verstrekt momenteel leningen aan Cyprus. Spanje heeft eind 2013 het leningenprogramma verlaten. Voor Spanje was maximaal 100 miljard euro beschikbaar onder het ESM, maar heeft dit bedrag niet volledig hoeven te gebruiken. Aan het einde van het programma had Spanje 41,4 miljard euro aan leningen uitstaan bij het ESM. In juli 2014 heeft Spanje vervroegd 1,9 miljard euro afgelost. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gecommitteerde bedragen van het ESM aan deze landen.

Toegekende programma’s ESM

Omvang

Aflossingen

Spanje (bankenprogramma)

41,4 miljard euro

1,9 miljard euro

Cyprus

Maximaal 9 miljard euro

0

De ECB heeft verschillende instrumenten ingezet in de huidige crisis, uit hoofde van haar taak en verantwoordelijkheid voor het monetaire beleid. De ECB handelt daarin onafhankelijk, zoals vastgelegd in het EU-Verdrag. De ECB geeft zelf aan dat deze instrumenten tot doel hebben om de liquiditeitsverstrekking aan de banken in Europa in stand te houden (LTRO, MRO en Targeted LTRO) danwel om het monetaire transmissiekanaal goed te laten functioneren (SMP, OMT). Tevens heeft de ECB twee opkoopprogramma’s voor Covered Bonds (CBPP) gestart in juli 2009 en november 2011 ter ondersteuning van de liquiditeit in de markt voor private schuldbewijzen en de kredietverlening door kredietinstellingen. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van deze ECB-instrumenten (stand 18 september 2014).

Tabel: Overzicht (monetaire) operaties in het kader van Europese schuldencrisis

Instrument

Totale exposure

Nederlands aandeel1

LTRO 1 + 2

369,9 mld EUR

21,1 mld EUR

MRO

130,1 mld EUR; 0,02 mld USD

7,4 mld EUR; 0,001 mld USD

SMP

148,7 mld EUR

8,5 mld EUR

CBPP

45,9 mld EUR

2,6 mld EUR

OMT2

0

0

TLTRO3

82,6 mld EUR

4,7 mld EUR

X Noot
1

Het Nederlandse aandeel in het Eurosysteem bedraagt 5,7 procent. In het geval dat een land zou uittreden uit de Eurozone, zou het Nederlandse percentage toenemen.

X Noot
2

Het OMT heeft tot nu toe geen obligaties opgekocht.

X Noot
3

Op 18 september jl. hebben Europese banken 82,6 miljard euro toegewezen gekregen voor een periode van 4 jaar onder het targeted LTRO programma van de ECB. Een deel hiervan zal gebruikt worden door de banken om de oude LTRO-leningen af te lossen. Op moment van schrijven is nog niet bekend welk gedeelte dit is. Zodra dat bekend is zal de exposure op de LTRO 1+2 verder afnemen.

In de verdeling tussen MRO en LTRO is ervoor gekozen om alleen de 3-jaars LTRO 1 en 2 operaties van december 2011 c.q. februari/maart 2012 als LTRO te classificeren, en alle kortere Eurosysteem-operaties (maximale looptijd 1 jaar), die op dit moment lopen, onder MRO te scharen. In het LTRO cijfer is rekening gehouden met de aflossingen door de banken vanaf januari 2013. Het MRO cijfer kan substantieel fluctueren, omdat de ECB wekelijks hiervoor veilingen houdt met een looptijd van 7 dagen. De hier gepresenteerde MRO- en LTRO-cijfers zijn de stand van 18 september 2014. Eventuele verliezen die de ECB op de monetaire operaties (LTROs, MROs, OMT, SMP en CBPP) lijdt, worden binnen het Eurostelsel gedeeld naar rato van de ECB-kapitaalsleutel. Het Nederlandse aandeel hierin is 5,7%. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat de risico’s in deze programma’s niet allemaal gelijksoortig zijn. Om het risico op de monetaire herfinancieringsoperaties (LTROs en MROs) te minimaliseren dienen banken voor deelname adequaat onderpand in te brengen. De ECB loopt in het kader van het CBPP alleen risico op private partijen, niet op overheden. Daarnaast wordt het risico in het CBPP gemitigeerd doordat de obligatie gedekt wordt door onderpand. In het SMP en het OMT loopt de ECB risico op nationale overheden, zonder onderpand. Bij het SMP heeft de ECB daarbij tot nu toe de facto een preferente status bedongen. De exposure op het SMP en Covered Bond programme is het afgelopen jaar flink afgenomen2.

Het Target-2 saldo van Nederland bedroeg in juni 2014 circa 8,9 miljard euro. Zoals eerder aan de Tweede Kamer aangegeven3, is dit een vordering van Nederland (DNB) op de ECB. Hier staan nationale centrale banken met een negatief Target-2 saldo tegenover (i.e. nationale centrale banken met een verplichting aan de ECB). Relevanter in termen van risico voor Nederland is het Target-2 saldo van een uit de euro tredend land, dat mogelijk niet in staat zou zijn om hun Target-2 saldo af te betalen. Dit is echter niet aan de orde. Overigens kunnen de exposures uit hoofde van de monetaire operaties en uit hoofde van Target-2 niet zonder meer bij elkaar worden opgeteld, omdat het Target-2 saldo voor een belangrijk deel het gevolg is van de monetaire operaties van de ECB waardoor een dubbeltelling zal ontstaan indien de cijfers worden opgeteld.

Het IMF heeft ook leningen verstrekt aan Europese lidstaten die in financiële nood zijn gekomen. Het IMF heeft tot nu toe voor circa 80 miljard euro aan leningen verstrekt aan Griekenland, Ierland, Portugal en Cyprus (stand 18 september 2014). Het IMF bepaalt per kwartaal op welke landen er wordt getrokken voor de uitbetalingen die ze in de komende maanden moeten aangaan. Het varieert dus hoeveel Nederland bijdraagt aan specifieke IMF-programma’s. Wel kan worden gesteld dat de bijdrage rond het aandeel van Nederland in de quota-middelen en de NAB ligt (2 à 3%). Dit is ongeveer tussen de 1,1 en 1,75 miljard euro. Griekenland is in augustus 2013 begonnen met het aflossen van de eerste lening aan het IMF (Stand-by-Arrangement van mei 2010). Tot op heden heeft Griekenland daarvan al circa 5,57 miljard euro afgelost (stand 18 september 2014).

Vraag 22

Kunt u een actueel overzicht geven van de uitbetaalde en nog uit te betalen gelden aan steun ontvangende landen in het kader van de eurocrisis (in tranches met het aandeel van het IMF, het aandeel van Europa, het aandeel van Nederland; uitgesplitst naar de verschillende steunprogramma’s)?

Antwoorden vraag 22

Hieronder vindt u per lidstaat de totale omvang van het steunprogramma, de som van de uitgekeerde tranches (stand 18 september 2014) en de som van de nog uit te keren tranches in miljarden euro’s.4

Griekenland 1

Totaal

NL aandeel

Uitgekeerd

Nog uit te keren

Bilaterale leningen

52,9

3,2

52,9

0,0

IMF

20,1

nvt

20,1

0,0

Griekenland 2

Totaal

NL aandeel

Uitgekeerd

Nog uit te keren

EFSF

144,6

14,6

141,8

1,81

IMF

28,0

nvt

11,7

16,3

X Noot
1

Er zal 1 miljard euro uit het EFSF niet worden uitgekeerd. Dit was gereserveerd voor de PSI faciliteit, maar hier is geen gebruik van gemaakt. Dit bedrag kan niet worden ingezet voor de normale programmafinanciering.

Ierland

Totaal

NL aandeel

Uitgekeerd

Nog uit te keren

EFSF

17,7

1,8

17,7

0

EFSM

22,5

1,1

22,5

0

IMF

22,5

nvt

22,5

0

Bilaterale leningen

4,8

nvt

4,8

0

Portugal

Totaal

NL aandeel

Uitgekeerd

Nog uit te keren

EFSF

26,0

2,6

26,0

0

EFSM

24,3

1,2

24,31

0

IMF

26,0

nvt

25,92

0

X Noot
1

Portugal heeft eind mei 2014 het leningenprogramma verlaten en heeft afgezien van de laatste tranche. Die tranche bestond uit 1,7 miljard euro van het EFSM en 0,9 miljard euro van het IMF. Hierdoor is het totale uitgeleende bedrag lager uitgekomen dan oorspronkelijk was voorzien.

X Noot
2

De IMF-tranches worden in de valuta van het IMF uitgekeerd, de SDR’s. Door wisselkoersverschillen in SDR-EUR is er aan Portugal in euro’s meer uitgekeerd dan in euro’s was voorzien.

Spanje

Totaal

NL aandeel

Uitgekeerd

Nog uit te keren

ESM

41,4

nvt

41,4

0

Cyprus

Totaal

NL aandeel

Uitgekeerd

Nog uit te keren

ESM

9,0

nvt

5,35

3,65

IMF

1,0

nvt

0,43

0,57

Nederland heeft voor 3,2 miljard euro aan bilaterale leningen verstrekt aan Griekenland onder het eerste programma voor Griekenland. Het Nederlandse aandeel in de garanties aan het EFSF bedraagt tussen de 6,1% en 6,2% van het totaal door EFSF aangegane verplichting aan garanties. Daarnaast staat Nederland garant voor de overgaranties om de kredietwaardigheid van het EFSF te garanderen (165%). Het Nederlandse aandeel in het EFSM is ongeveer 4,8%. Dit is het Nederlandse aandeel in het BNI-middel van de Europese begroting. Het huidige Nederlandse aandeel in het ESM is 5,70%. Als gevolg van de kapitaalstructuur van het ESM, komt de steun die het ESM uitkeert ten laste van het ESM en niet van de lidstaten.

Spanje en Ierland hebben eind 2013 het leningenprogramma verlaten. Portugal heeft eind mei 2014 het leningenprogramma verlaten en heeft bovendien afgezien van de laatste tranche. Voor Spanje was maximaal 100 miljard euro beschikbaar onder het ESM, maar heeft dit bedrag niet volledig hoeven te gebruiken. Aan het einde van het programma had Spanje 41,4 miljard euro aan leningen uitstaan bij het ESM. Griekenland is vorig jaar gestart met het aflossen van de leningen onder het eerste leningenprogramma van het IMF. Tot op heden heeft Griekenland daarvan al circa 5,57 miljard euro afgelost (stand 18 september 2014). Ook Spanje heeft reeds (in juli 2014) circa 1,6 miljard euro vervroegd aan het ESM afgelost.

Het IMF bepaalt per kwartaal op welke landen er wordt getrokken voor de uitbetalingen die ze in de komende maanden moeten aangaan. Het varieert dus hoeveel Nederland bijdraagt aan specifieke IMF-programma’s. Wel kan worden gesteld dat de bijdrage rond het aandeel van Nederland in de quota-middelen en de NAB ligt (2 à 3%). Dit is ongeveer tussen de 1,1 en 1,75 miljard euro.

Vraag 23

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de rentepercentages vanaf 2010, per programmaland, onderverdeeld naar soort lening (bilaterale leningen, EFSF-leningen en ESM-leningen)?

Antwoorden vraag 23

Lidstaten die steun ontvangen uit het EFSF of EFSM betalen aan het EFSF en EFSM bij ontvangst van een lening een service fee van 50 basispunten per verstrekte lening. Daarnaast betaalt het steunontvangende land de financieringskosten die deze instellingen maken, een commitment fee plus een renteopslag. Hieronder in de tabel wordt de ontwikkeling van de renteopslag weergegeven.

Lidstaten die steun ontvangen van het ESM betalen aan het ESM bij ontvangst van een lening een service fee van 50 basispunten en jaarlijks een service fee van 0,5 basispunten. Daarnaast betaalt het steunontvangende land de financieringskosten die deze instellingen maken, een commitment fee plus een renteopslag. De renteopslagen die steunontvangende lidstaten betalen verschillen per instrument. De exacte opslagen zijn vastgelegd in de beprijzingsrichtsnoer van het ESM5.

Griekenland betaalde aan de lidstaten die bilaterale leningen hebben verstrekt per verstrekte lening een service fee van 50 basispunten. De rentekosten die Griekenland over de leningen betaalt is de 3-maands Euribor plus een renteopslag. Hieronder in de tabel wordt de ontwikkeling van de renteopslag op de bilaterale leningen weergegeven.

 

EFSF

EFSM

ESM

Bilaterale Leningen aan Griekenland

9-mei-10

     

Eurolanden bereiken akkoord over bilaterale leningenpakket Griekenland. Renteopslag wordt vastgesteld op 300 basispunten.

nov-10

Ierland doet een aanvraag voor steun. Ierland krijgt een EU/IMF programma van 67,5 mld. De renteopslag op de leningen van het EFSF wordt vastgesteld op 200 basispunten plus 100 basispunten voor bedragen die langer uitstaan dan 3 jaar.

De renteopslag op de leningen van het EFSM voor Ierland wordt vastgesteld op 292,5 basispunten.

   

Maart-2011

     

Eurozone top besluit tot verlaging renteopslag met 100 bp naar 200 bp in de eerste 3 jaar van een lening en 300 bp voor latere jaren.

Mei-2011

Portugal doet een aanvraag voor steun. Portugal krijgt een EU/IMF programma van 76 mld. De renteopslag op de leningen van het EFSF wordt vastgesteld op 200 basispunten plus 100 basispunten voor bedragen die langer uitstaan dan 3 jaar.

De renteopslag op de leningen van het EFSM voor Portugal wordt vastgesteld op 215 basispunten.

   

Juli-2011

Afgesproken door regeringsleiders van de eurozone wordt dat de steunontvangende lidstaten voortaan enkel de cost of funding op de EFSF-leningen moeten betalen (renteopslag wordt nul).

Na besluit van regeringsleiders over afschaffen renteopslag op EFSF-leningen, wordt ook door Raad besloten de renteopslag op EFSM-leningen af te schaffen.

   

Februari-2012

     

Restant bilaterale leningen wordt overgeheveld naar EFSF en renteopslag wordt verlaagd naar 150 bp (retroactief).

Oktober-2012

   

De beprijzingsrichtsnoer van het ESM wordt vastgesteld. Renteopslagen voor:

1. macro-economisch programma 10 bp.

2. preventieve kredietlijn 35 bp

3. programma herkapitalisatie banken 30 bp

4. primaire marktopkoop 10 bp onder macro-economisch programma en 35 bp preventieve kredietlijn

5. secundaire marktopkoop 5 bp.

 

December-2012

Griekenland krijgt uitstel van de rentebetalingen aan het EFSF met 10 jaar. Vanaf 2022 betaalt GR weer rente. Daarnaast wordt guarantee fee afgeschaft (dus lagere rente van 10 bp) voor GR.

   

Verlaging van de renteopslag op de bilaterale leningen met 100 bp van 150 bp naar 50 bp.

Vraag 24

Wat is de optelsom van de uitgaven van de Nederlandse overheid aan de Europese Unie en ontwikkelingshulp door Rijk, Provincies en Gemeenten, uitgedrukt in euro en als % van het BBP?

Antwoorden vraag 24

Het Rijk geeft in 2015 de volgende bedragen uit aan de Europese Unie en ontwikkelingshulp. Voor ontwikkelingshulp is uitgegaan van het budget voor Official Development Assistance (ODA).

EU afdrachten en ontwikkelingsuitgaven Rijk in 2015
 

mld. euro

% bbp

EU-afdrachten (incl. 330 mln. ODA)

6,7

1,0%

Ontwikkelingshulp (ODA)

3,4

0,5%

Totaal

10,1

1,5%

Provincies en gemeenten hoeven in principe geen uitgaven te doen aan de Europese Unie en ontwikkelingshulp. Eventuele uitgaven worden dan ook niet bijgehouden door de rijksoverheid.

Vraag 25

Kunt u per categorie (het feitelijke EMU-saldo, het structurele EMU-saldo, de overheidsschuld en de overheidsuitgaven) een duidelijk overzicht geven van wat de Fbi doelstellingen zijn (1), wat het resultaat van Nederland is (2), of Nederland aan de begrotingsregels voldoet (3) en wat voor gevolgen het kan hebben als Nederland niet aan deze regels voldoet (4)? Graag per onderdeel uitsplitsen.

Antwoorden vraag 25

Tabel 3.2 van de MEV geeft het door de Kamer gevraagde cijfermatige overzicht. De Europese vereisten van het feitelijk EMU-saldo, het structurele EMU-saldo, de overheidsschuld en overheidsuitgaven worden daarnaast ook beschreven in box 3.2.1. «Europese afspraken voor economisch en budgettair beleid» in de Miljoenennota 2015. Indien een lidstaat niet voldoet aan de in de box beschreven normen dan kan in de preventieve arm (MTO en uitgavenbenchmark) de significante afwijkingsprocedure en in de correctieve arm (feitelijk EMU-saldo en schuld) de buitensporig tekort procedure worden opgestart, met als uiterste sanctiemogelijkheid een boete. De Raad van State heeft als onafhankelijke begrotingsautoriteit bevestigd dat de Miljoenennota 2015 volgens de huidige inschattingen voldoet aan de geldende normen voor het Stabiliteits- en Groeipact. Het uiteindelijke oordeel of Nederland voldoet aan de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact is aan de Commissie.

Vraag 26

De Commissie heeft eerder aangegeven dat de situatie dreigt («risk») te ontstaan dat Nederland niet voldoet aan de eisen in de preventieve arm. Wat betekent dit nu voor Nederland?

Antwoorden vraag 26

In de preventieve arm zijn afspraken gemaakt die tot doel hebben voldoende afstand te bewaren tot de kritieke grenswaarden van de correctieve arm. Dit krijgt concreet vorm door een landenspecifieke middellangetermijndoelstelling (MTO). In de preventieve arm wordt getoetst of het structurele overheidssaldo voldoet aan de MTO of dat voldoende verbetering zichtbaar is richting de MTO. Ook moeten lidstaten zich houden aan de uitgavenbenchmark. Dit houdt in dat de uitgavengroei (gecorrigeerd voor onder andere werkloosheidsuitgaven en rentelasten) lager moet zijn dan de potentiële groei van het bbp, totdat de MTO is bereikt. Een significante afwijking van het pad naar de MTO en/of de ontwikkeling van de uitgavengroei, kan leiden tot een significanteafwijkingsprocedure. In tegenstelling tot de buitensporigtekortprocedure kan de significanteafwijkingsprocedure alleen worden gestart op basis van realisatiecijfers.

Voor Nederland gelden de vereisten van de preventieve arm, omdat Nederland sinds 2013 aan de eisen van de correctieve arm voldoet en ontslagen is uit de buitensporigtekortprocedure. Nederland voldoet volgens de ramingen van het CPB aan beide pilaren van de preventieve arm (zowel aan de MTO als aan de uitgavenbenchmark wordt voldaan). De Raad van State heeft als onafhankelijke begrotingsautoriteit bevestigd dat de Miljoenennota 2015 volgens de huidige inschattingen voldoet aan de geldende normen voor de preventieve arm. Het uiteindelijke oordeel of Nederland voldoet aan de vereisten van de preventieve arm is aan de Commissie.


X Noot
1

CPB, 2010, SAFFIER II; 1 model voor de Nederlandse economie, in 2 hoedanigheden, voor 3 toepassingen, CPB Document 217.

X Noot
2

Zie ook de website van de ECB voor de actuele stand: http://www.ecb.int/mopo/liq/html/index.en.html#portfolios

X Noot
3

Zie ondermeer de Kamerbrief over Target-2 van 11 april 2012 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 905).

X Noot
4

Zie voor de actuele stand over de uitgekeerde tranches, voortgangsrapportages en Memorandum of Understandings (MoU) ook de website van de Europese Commissie http://ec.europa.eu/economy_finance/eu_borrower/efsm/index_en.htm, de website van het IMF http://www.imf.org/external/country/index.htm, de website van het EFSF: www.efsf.europa.eu en de website van het ESM: www.esm.europa.eu.

Naar boven