33 997 Dossiertitel

Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juli 2014

In het verzoek van de vaste kamercommissie voor Buitenlandse Zaken worden twee vragen genoemd die zijn gesteld door het lid Omtzigt in het AO van 25 juli jl. over de ramp met vlucht MH17. De eerste vraag ziet op de tijdplanning voor het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid. De tweede vraag betreft de mogelijkheid van vervolging en berechting van mogelijke daders door het Internationaal Strafhof en of wordt overwogen dat Oekraïne en Maleisië een verzoek doen onder artikel 12 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (hierna: het Statuut). Middels deze brief geef ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, antwoord op deze vragen.

Het antwoord op de eerste vraag luidt dat de Onderzoekraad voor Veiligheid als onafhankelijke organisatie, binnen de randvoorwaarden van de internationale regelgeving, zelf verantwoordelijk is voor de planning. Volgens Annex 13 is het van belang dat het eindrapport van het onderzoek door de Onderzoekraad voor Veiligheid zorgvuldig wordt opgesteld en zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen 12 maanden na het starten van het onderzoek, openbaar wordt gemaakt. Als dit niet mogelijk is binnen 12 maanden, dan bepaalt Annex 13 dat de Onderzoeksraad een rapportage opstelt, waaruit de voortgang van het onderzoek blijkt. Dit dient jaarlijks te worden herhaald totdat het eindrapport wordt gepubliceerd.

Daarnaast heeft het lid Omtzigt verzocht in te gaan op de mogelijkheid van vervolging en berechting van mogelijke daders door het Internationaal Strafhof, in het bijzonder of wordt overwogen dat Oekraïne en Maleisië een verzoek doen onder artikel 12 van het Statuut. Artikel 1 van het Statuut gaat uit van het beginsel van complementariteit. Het Internationaal Strafhof mag alleen een rol spelen als staten (partij of niet bij het Statuut) niet bereid zijn of geen capaciteit hebben om op nationaal niveau te vervolgen. Dit complementariteitsbeginsel, dat prioriteit geeft aan nationale onderzoeken, is één van de uitgangspunten waar het gaat om de uitoefening van rechtsmacht door het Internationaal Strafhof. Op dit moment wordt door het Openbaar Ministerie in samenwerking met de andere getroffen landen strafrechtelijk onderzoek gedaan. Aan de hand van de resultaten hiervan zal een besluit kunnen worden genomen over de vervolging van de verdachten. Het ligt op dit moment niet voor de hand aan te nemen dat de getroffen landen niet in staat of bereid zullen zijn om de vervolging en berechting ter hand te nemen.

Daarmee is vervolging en berechting door het Internationaal Strafhof op basis van de nu beschikbare informatie niet de meest voor de hand liggende mogelijkheid. Een verzoek door Oekraïne en Maleisië of een ander getroffen land op grond van artikel 12 van het Statuut is daarmee op dit moment niet aan de orde.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven