33 991 Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Mediawet 2008 omtrent verplichtingen voor aanbieders van programmadiensten

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 oktober 2014

Algemeen

1. Inleiding

Allereerst uit ik hierbij mijn waardering voor de snelle behandeling van dit wetsvoorstel door uw Kamer. Indiening van deze nota naar aanleiding van het verslag geschiedt mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

2. Memorie van toelichting

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat de toelichting zo gelezen kan worden dat het een optie zou kunnen zijn om in plaats van het schrappen van deze bepalingen deze bepalingen aan te passen (verplichte marktanalyse, bevoegdheid voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM)). Zij vroegen derhalve om aan te geven waarom hiervoor niet gekozen is. Ook vroegen zij waarom niet eerst de uitkomst van de inbreukprocedure kan worden afgewacht.

Ten aanzien van de eerste vraag merk ik op dat door de uitspraak van het Hof van Justitie van 7 november 2013 (C-518/11, UPC/Hilversum, PbEU 2014 C9) het elektronisch transport over het kabelnetwerk, moet worden gekwalificeerd als een elektronische communicatiedienst, ook al vindt dat plaats in het kader van de levering van een televisiedienst (met inhoud) aan de eindgebruiker. Dit betekent dat voornoemde activiteit onder het Europese telecommunicatiekader valt. Toegang tot de kabel kan derhalve alleen worden opgelegd via het Europese regime zoals dat in Nederland in artikel 6a.1, e.v. van de Telecommunicatiewet is opgenomen. Er zal dus voor het opleggen van een toegangsverplichting altijd een marktanalyse op grond van artikel 6a.1 van de wet door ACM moeten plaatsvinden. Mocht uit die marktanalyse blijken dat de desbetreffende markt niet daadwerkelijk concurrerend is dan kunnen, als dat passend is, op grond van artikel 6a.6 van de wet toegangsverplichtingen worden opgelegd. Aanpassing van de artikelen 6a.21a van de Telecommunicatiewet en 6.14a van de Mediawet 2008 aan bovengenoemde uitspraak zou slechts neerkomen op een herhaling van het reguliere regime van artikel 6a.1 e.v. van de Telecommunicatiewet en zou aldus voor de toegang tot de kabel geen aanvullende betekenis hebben. Derhalve worden deze bepalingen geschrapt.

Naar aanleiding van de tweede vraag van de leden van de PvdA-fractie merk ik voorts het volgende op. In de zojuist genoemde uitspraak van het Europese Hof wordt de opvatting van de Europese Commissie bevestigd dat ook bij levering van televisiediensten zoals UPC en Ziggo dat doen toegang tot de kabel alleen kan worden opgelegd via het systeem van de Europese telecommunicatierichtlijnen. Daarom acht ik het niet zinvol om verder verweer te voeren in de inbreukprocedure van de Europese Commissie.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven