33 982 Implementatie van de Richtlijn 2013/11/EU van het Europees parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG en uitvoering van de Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 17 maart 2015

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de fractie van SP hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Mediation naast rechtspraak neemt een grote vlucht in Europa. Deze leden juichen dat toe, niet alleen omdat mediation in het algemeen sneller en goedkoper tot een oplossing van het geschil leidt, maar vooral omdat de tevredenheid bij beide partijen veelal groter is dan na een rechterlijke uitspraak doordat ook een onderliggend conflict wordt opgelost. Dat laatste aspect speelt bij het wetsvoorstel nauwelijks een rol. Het doel is hier primair om het vertrouwen in de Europese markt te vergroten. Het is dan ook terecht dat het wetsvoorstel de term mediation niet gebruikt. Het gaat sec om snellere en goedkopere conflictoplossing. Toegang tot de rechter blijft echter altijd mogelijk.

De verhouding van de Richtlijn buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten tot andere Europese instrumenten

De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van toelichting dat de Wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (Stb. 2012, 570) naast dit wetsvoorstel van toepassing is op grensoverschrijdende consumentengeschillen en dat, in geval van conflicterende bepalingen, genoemde wet vóór gaat. Dit betekent, zo nemen deze leden aan, dat de bepalingen over stuiting van de verjaring en het verschoningsrecht van de mediator ook op de geschillenbeslechting uit dit wetsvoorstel van toepassing zijn. Is de consequentie daarvan dat deze bepalingen van toepassing zijn op alle buitengerechtelijke geschillencommissies voor consumentenzaken? Indien een zaak is behandeld door meerdere personen van een geschillencommissie, bestaat dan voor deze personen verschoningsrecht?

Wijze van implementatie

De Afdeling advisering van de Raad van State wijst erop dat deze wet ook in bestaande wetten had kunnen worden opgenomen. Een reden om dit niet te doen is, volgens de regering, dat de implementatietermijn anders niet gehaald zou worden. Dat impliceert dat het vormgeven van een nieuwe wet makkelijker en sneller is dan het inpassen in bestaande wetten. De vraag van de leden van de SP-fractie is of de regering in zijn algemeenheid een visie heeft over de vraag of inpassing in bestaande wetgeving al dan niet de voorkeur verdient boven het maken van een nieuwe wet? Is hierover iets geregeld in de Aanwijzingen voor de regelgeving? Zo ja, hoe luidt deze aanbeveling? Zo nee, zou zo’n aanwijzing er niet moeten komen?

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, lid 1, onderdelen e en f

De memorie van toelichting stelt dat de reikwijdte van de richtlijn is beperkt tot materiële schade. Ook materiële schade voortkomend uit letselschade zou niet onder de richtlijn vallen. De merkwaardige situatie doet zich voor dat een dergelijke beperkende bepaling – hoe begrijpelijk ook overigens – noch in de richtlijn en de toelichting daarop, noch in het wetsvoorstel zelf is te vinden. De memorie van toelichting baseert zich op een expertmeeting bij de Europese Commissie op 25 juni 2013. De vraag van de aan het woord zijnde leden is of het vaker voorkomt dat op een dergelijke wijze de uitleg van een richtlijn wordt beperkt, zonder dat dit kenbaar is in de wettekst of de toelichting daarop? Een volgende vraag is waarom de regering, indien zij de reikwijdte aldus wenst te beperken, dat niet in de wet heeft opgenomen teneinde de kenbaarheid te garanderen?

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), De Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Schouwenaar (VVD), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

Naar boven