33 979 Regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet verantwoorde groei melkveehouderij)

Nr. 58 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID DIK-FABER C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 34

Ontvangen 17 november 2014

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel A, wordt onderdeel 2 als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «vier» vervangen door: vijf.

2. Onderdeel nn komt te luiden:

nn. melkveefosfaatoverschot:

de productie van dierlijke meststoffen door melkvee op het bedrijf in kilogrammen fosfaat in een kalenderjaar, verminderd met:

  • a. de fosfaatruimte van dat bedrijf;

  • b. het aantal kilogrammen fosfaat dat in de melkveefosfaatreferentie van dat bedrijf is vastgesteld; en

  • c. het aantal kilogrammen fosfaat dat ingevolge een mestplaatsingsovereenkomst door dat bedrijf bij een ander bedrijf is geplaatst.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel nn door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

oo. mestplaatsingsovereenkomst:

een schriftelijke overeenkomst tussen een landbouwer die melkveefosfaat in dierlijke meststoffen produceert en een landbouwer inzake de plaatsing van dierlijke meststoffen binnen een straal van maximaal 20 kilometer.

II

Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld aan mestplaatsingsovereenkomsten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel oo.

  • 2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, onderdeel c, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.

Toelichting

De in de melkveehouderij gewenste regionale kringlopen (mest – voer) houden niet op bij de kadastrale grens van een bedrijf. Verschillende melkveehouders hebben wel een bedrijfsoverschot, maar ook (duurzame) afspraken met akkerbouwers in de omgeving over het gebruik van grond voor de afzet van mest en de productie van ruwvoer. Maïsteelt past bijvoorbeeld goed in de vruchtwisseling van akkerbouwers. Ook maken verschillende melkveehouders (duurzaam) gebruik van gronden van landbouwers die deze zelf niet (meer) actief gebruiken. In het wetsvoorstel wordt wel de mogelijkheid geboden voor een aanvullende begrenzing van de groei van melkveebedrijven, maar wordt geen rekening gehouden met het voorkomen van de hiervoor genoemde regionale kringlopen. De indieners zouden graag zien dat regionale afzet van mest via mestplaatsingsovereenkomsten in mindering kan worden gebracht op het melkveefosfaatoverschot, zodat meer recht wordt gedaan aan de genoemde regionale kringlopen. Bij algemene maatregel van bestuur moet deze route via mestplaatsingsovereenkomsten nader ingekaderd en uitgewerkt worden.

Indieners zijn zich bewust van de mogelijkheden die de bestaande regionale mestafzetovereenkomsten (RMO’s) bieden, maar deze RMO’s zijn niet toegesneden op het grondgebonden karakter van en het regionale grondgebruik in de melkveehouderij. Daarom zien zij de mestplaatsingsovereenkomsten, bijvoorbeeld in het kader van de combinatie mestafzet-ruwvoerproductie, als een aanvulling hierop. Met een algemene maatregel van bestuur dient te worden gezorgd voor een goede aansluiting tussen beide type overeenkomsten. Indieners stellen hierbij voor om Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen bij rechtstreekse plaatsing van mest bij landbouwers in de omgeving (met een afstandslimiet van bijvoorbeeld 20 kilometer) mee te nemen in deze uitwerking. Aan deze vervoersbewijzen kan, indien uitvoerbaar, een verantwoordingsplicht voor het afnemen van ruwvoer en/of een afzetmaximum verbonden worden, om te voorkomen dat bedrijven een te groot overschot kunnen afzetten in de regio en hiermee kunnen groeien zonder eigen grond. Bij algemene maatregel van bestuur kan de straal van mestafzet via mestplaatsingsovereenkomsten indien nodig naar beneden bijgesteld worden, maar deze zal in ieder geval niet hoger zijn dan 20 kilometer.

De indieners zijn van mening dat op deze wijze, in samenhang met een vaststelling van een aanvullende begrenzing voor niet-grondgebonden groei van de melkveehouderij meer recht gedaan kan worden aan regionale kringlopen.

Dik-Faber Dijkgraaf Geurts

Naar boven