33 979 Regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet verantwoorde groei melkveehouderij)

Nr. 32 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2014

Op 6 november jl. heb ik uw Kamer een nota van wijziging bij het wetsvoorstel voor een verantwoorde groei in de melkveehouderij aangeboden (Kamerstuk 33 979, nr. 17), die het mogelijk maakt om bij algemene maatregel van bestuur beperkingen te stellen aan de uitbreiding van bedrijven met melkvee door het toepassen van mestverwerking.

In de regeling van werkzaamheden (Handelingen II 2014/15, nr. 21, Regeling van Werkzaamheden) heeft uw Kamer mij gevraagd per brief aan te geven wat in die algemene maatregel van bestuur (AMvB) zal worden geregeld. Met deze brief geef ik invulling aan dit verzoek.

Achtergrond

Het nationale mestbeleid geeft invulling aan de doelstellingen uit de Nitraatrichtlijn (artikel 1, Richtlijn 91/676/EEG):

  • 1. de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen, en;

  • 2. verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen.

Het stelsel van gebruiksnormen en gebruiksvoorschriften onder de Meststoffenwet stuurt rechtstreeks op deze doelstellingen door het gebruik van meststoffen te reguleren. De Nitraatrichtlijn verplicht lidstaten vierjaarlijkse actieprogramma’s vast te stellen waarin lidstaten, met het oog op de realisatie van de doelen van de Nitraatrichtlijn, op grond van artikel 5, vijfde lid, van de Nitraatrichtlijn, aanvullende of verscherpte maatregelen moeten treffen. De aanvullende voorschriften die volgen uit de bestaande stelsels van verplichte mestverwerking en van varkens- en pluimveerechten en het wetsvoorstel verantwoorde groei melkveehouderij dienen ter ondersteuning van het stelsel van gebruiksnormen. Door de omvang van de mestproductie te beheersen en een verantwoorde afzet buiten de Nederlandse landbouw te borgen, neemt de druk op de nationale mestmarkt en daarmee op het stelsel van gebruiksnormen af.

Ik onderschrijf het belang van het grondgebonden karakter van de melkveehouderij. Ik heb dit meermaals met uw Kamer gedeeld (zie ook Kamerstuk 33 037, nr. 80, Kamerstuk 33 979, nr. 6 en Kamerstuk 33 979, nr. 11). Grondgebondenheid is geen primair doel van het mestbeleid, dat direct volgt uit de verplichtingen van de Nitraatrichtlijn. Grondgebondenheid is echter wel een maatschappelijke randvoorwaarde om te produceren. Daarom heb ik, ook aan uw Kamer, aangekondigd een actiegerichte aanpak te willen uitwerken waarin vergaande afspraken worden gemaakt over concrete stappen die de verschillende maatschappelijke partijen, overheid en bedrijfsleven in de zuivelketen gaan nemen om te zorgen dat het grondgebonden karakter van de Nederlandse melkveehouderij wordt behouden en versterkt. Op 6 november jl. heb ik uw Kamer een nota van wijziging bij het genoemde wetsvoorstel aangeboden (Kamerstuk 33 979, nr. 17). Met die nota van wijziging wordt in de Meststoffenwet een basis gecreëerd om, na overleg met de sector en maatschappelijke organisaties over de actiegerichte aanpak, bij algemene maatregel van bestuur beperkingen te stellen aan de uitbreiding van bedrijven met melkvee door het toepassen van mestverwerking. Ik wil hierover zo snel mogelijk afspraken maken.

Mogelijke invulling algemene maatregel van bestuur

De basis van het stelsel van verantwoorde groei van de melkveehouderij wordt gevormd door het verbod voor een landbouwer om op zijn bedrijf fosfaat met melkvee te produceren (artikel 21, eerste lid, wetsvoorstel). Bepaald wordt ook wanneer het verbod niet van toepassing is (artikel 21, tweede lid). Dat is onder andere het geval als de landbouwer 100% van het melkveefosfaatoverschot laat verwerken. De voorwaarde om 100% van het melkveefosfaatoverschot te laten verwerken is, in het licht van de mogelijke invulling van de AMvB, het belangrijkste aangrijpingspunt om nadere eisen te stellen aan het behouden en versterken van grondgebondenheid.

Op een bedrijf ontstaat uitsluitend een melkveefosfaatoverschot als, ten opzichte van het referentiejaar 2013, de uitbreiding van de fosfaatproductie met melkvee niet volledig wordt gecompenseerd met het in gebruik nemen van extra grond. Anders gezegd, als er voldoende grond is om extra fosfaat op te plaatsen, ontstaat geen melkveefosfaatoverschot. Het produceren van een melkveefosfaatoverschot op een bedrijf is alleen toegestaan als dat overschot voor 100% wordt verwerkt. Uit deze systematiek volgt dat om grondgebondenheid te stimuleren nadere beperkende voorwaarden moeten worden gesteld aan de mogelijkheid om 100% van het melkveefosfaatoverschot te laten verwerken.

De AMvB moet een basis bieden om grondgebondenheid in de melkveehouderij te versterken door te bepalen dat de uitbreiding van de fosfaatproductie op melkveebedrijven niet alleen met mestverwerking kan worden gecompenseerd, maar ook aan grond gekoppeld moet zijn. Hierdoor kan worden geborgd dat de ontwikkeling op alle melkveebedrijven gedeeltelijk grondgebonden is, maar ook dat intensieve bedrijven verhoudingsgewijs meer grond in gebruik moeten nemen bij een uitbreiding dan extensieve bedrijven.

De exacte invulling van de AMvB zal worden vormgegeven na overleg met de sector en maatschappelijke organisaties. De toevoeging bij nota van wijziging van het zesde lid aan het voorgestelde artikel 21 stelt zeker dat beide Kamers der Staten-Generaal middels een voorhangprocedure betrokken blijven bij de nadere invulling van de AMvB.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven