Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33948 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33948 nr. 5 |
Vastgesteld 3 juli 2014
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
|||
I. |
Algemeen |
1 |
|
1. |
Inleiding |
1 |
|
2. |
Aanleiding |
2 |
|
3. |
Wat is het probleem? |
3 |
|
4. |
Doelstelling |
4 |
|
5. |
Versterken van zelfregulering |
6 |
|
6. |
Ingrijpen bij niet-naleving zorgplichten |
9 |
|
7. |
Randvoorwaarden |
11 |
|
8. |
Financiële gevolgen rijksbegroting |
11 |
|
9. |
Adviezen Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfs-leven (SBB) |
12 |
|
II. |
Artikelsgewijs |
12 |
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben vooral met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij vinden dat beroepsonderwijs zijn waarde bovenal ontleent aan de kansen die het jongeren biedt om als vakmensen aan de slag te gaan op de arbeidsmarkt. Als er beroepsopleidingen bestaan die structureel onvoldoende perspectief bieden op een betaalde baan, dan schiet men zijn doel voorbij. Het is ook kwalijk als de kwaliteit van de opleidingen te lijden heeft onder een aanbod dat te zeer is versnipperd. Daarom is het een goede zaak dat de regering nu voor onderwijsinstellingen een zorgplicht doelmatigheid wil introduceren.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetvoorstel. Deze leden kunnen zich vinden in het doel van dit wetsvoorstel, maar vragen zich ten sterkste af samen met de Raad van State, of een wetsvoorstel het geijkte middel is om dit doel te halen. Ook zijn deze leden van mening dat het jammer is dat de regering niet inzet op het vereenvoudigen van de kwalificatiestructuur. Dit is een grote belemmering voor beroepsonderwijs.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Wel merken deze leden op dat zij goed kennis hebben genomen van het advies van de Raad van State die zich op verschillende punten zeer kritisch uitlaat en zelfs het nut en de noodzaak van het voorliggende wetsvoorstel ter discussie stelt. Deze leden willen de regering dan ook graag nog een aantal vragen voorleggen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Genoemde leden onderschrijven het uitgangspunt dat het aantal opleidingen kan worden verminderd in het beroepsonderwijs en dat regionale afstemming op de arbeidsmarkt kan worden verbeterd, in samenspraak met het bedrijfsleven en publieke instellingen. Onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor het aanbod van opleidingen. Genoemde leden stellen enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang van een doelmatig onderwijsaanbod, maar benadrukken dat een eenzijdig perspectief van doelmatigheid onwenselijk is en dat dit niet allesoverheersend dient te zijn. Eveneens betwijfelen zij of de voorgestelde maatregelen doeltreffend zijn, terwijl het risico van onnodige administratieve lasten op de loer ligt.
Het wetsvoorstel macrodoelmatigheid dient in de ogen van de leden van de VVD-fractie twee doelen: aansluiting op de arbeidsmarkt en de slimme inzet van overheidsmiddelen. In het hoger onderwijs worden deze beide doelen door twee verschillende commissies bekeken, in dit voorstel zal voor het mbo-11 commissie ingesteld worden. Kan de regering toelichten waarom hiervoor gekozen is, zo informeren zij.
De genoemde leden willen tevens weten of het onlangs gewijzigde bekostigingssysteem de juiste prikkels in zich heeft voor instellingen ten aanzien van de werving van scholieren. Biedt dit wetsvoorstel voldoende tegenwicht tegen de bekostigingsprikkels, zo vragen zij.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het beroepsonderwijs dient op te leiden voor een plek op de arbeidsmarkt. Zij merken echter op dat dit niet automatisch zou moeten samengaan met een bezuiniging van 120 miljoen. In het mbo is sprake van een hoge werkdruk, grote groepen en de vraag om goede begeleiding van de leerlingen. De gewenste verhoging van de kwaliteit van het onderwijs zal niet worden gerealiseerd door de instellingen te korten op het budget. Deze leden vrezen dat het tegendeel zal worden bereikt met de voorgestelde bezuiniging.
De leden van de D66-fractie merken op dat Raad van State zich kritisch heeft uitgelaten over de mogelijkheid om te plannen voor de arbeidsmarkt, en stelt daarmee de zorgplicht arbeidsmarktperspectief ter discussie. De genoemde leden vragen de regering nader in te gaan op deze overwegingen en daarbij ook in te gaan op de opmerkingen van de Raad van State over behoefteramingen bij andere opleidingen, de versnippering van het aanbod, en het verdwijnen van unieke opleidingen zonder dat een gebrek aan arbeidsmarktperspectief kan worden vastgesteld.
De leden van de VVD-fractie willen dat er bij de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt meer aandacht komt voor de vraag van studenten en arbeidsmarkt, en dat het aanbod minder centraal wordt gesteld. Kan de regering aangeven of dit in haar ogen het geval is met het onderhavige wetsvoorstel, zo willen zij weten.
De genoemde leden merken op dat de maatschappij vraagt om heldere omschrijvingen van beroepen en afstudeerrichtingen, zodat scholieren echt opgeleid worden voor een baan na hun studie. Tegelijkertijd moet er voldoende flexibiliteit in het systeem zitten om nieuwe opleidingen te starten, om zo te voldoen aan de steeds veranderende vraag van de arbeidsmarkt. Hoe heeft de regering in dit wetsvoorstel deze balans vormgegeven?
De student zou veel weerbaarder gemaakt moeten worden bij het maken van de studiekeuze. De arbeidsmarktkansen verschillen veel per niveau 2,3 of 4 en de leden van deze fractie vinden het onwenselijk om jongeren niet de juiste voorlichting te geven. Daarom vragen deze leden nogmaals naar de studiebijsluiter: is een vrijwillige studiebijsluiter voldoende om instellingen te bewegen hun aankomend studenten per opleidingsniveau over het arbeidsmarktperspectief te informeren? Heeft de regering willen overwegen om de bijsluiter te verplichten zoals in het hoger onderwijs? Waarom wel of niet? Kan de regering bij de beantwoording van deze vragen het stoplichtensysteem, zoals voorgesteld door de Onderwijsraad, meenemen, zo vragen zij.
Het baart de leden van de PvdA-fractie zorgen dat meer dan 40% van de beroepsopleidingen minder dan 18 deelnemers heeft. Hoe verklaart de regering dat deze situatie heeft kunnen ontstaan? Was het op bepaalde manieren lonend voor instellingen om zulke opleidingen in stand te houden? Valt te verwachten dat zelfregulering hierin verandering kan brengen, zo willen zij weten.
De leden van de SP-fractie wijzen op de moeilijkheid om de arbeidsmarktrelevantie van opleidingen te beoordelen. Waar nu tekorten worden gesignaleerd, kan over vijf jaar sprake zijn van een overschot en omgekeerd. Hoe gaat de regering voorkomen dat er tekorten ontstaan in specifieke vakgebieden? En hoe wordt omgegaan met vakgebieden die worden verzorgd door kleine opleidingen, die wellicht sluiten, omdat zij niet rendabel genoeg zijn? Meent de regering dat kleine opleidingen per definitie niet arbeidsmarktrelevant zijn? Deze leden vragen de regering hier uitvoeriger op in te gaan.
Op welke wijze, zo vragen deze leden, zal een doelmatigere spreiding het in stand houden van deze opleidingen bevorderen. Welke invloed zal de bezuiniging van 120 miljoen euro op het budget bij deze opleidingen hebben? De genoemde leden vragen de regering op deze vragen uitgebreider in te gaan.
De leden van deze fractie vragen de regering de beoogde zorgplicht doelmatigheid verder toe te lichten. Op welk moment wordt hier wel aan voldaan en op welk moment niet? En welke sanctie gaat wanneer worden opgelegd? Kan zij concrete voorbeelden geven, zo vragen zij.
Op welke punten verschilt dit voorstel van de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief, zo informeren deze leden.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering een nadere toelichting waarom de beoogde maatregelen niet genomen kunnen worden binnen het huidige kader van wetgeving.
Deze leden maken zich zorgen over de gevolgen van de financiële korting op het macrobudget op de kleine, maar betekenisvolle opleidingen. Zij hebben hier in eerdere debatten ook aandacht voor gevraagd. Deze zorgen worden door dit wetsvoorstel niet weggenomen. Wat gaat de regering doen om te voorkomen dat deze kleine opleidingen in de knel komen of verdwijnen en waarmee belangrijke kennis en beroepen dreigen te verdwijnen, zo vragen zij.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere onderbouwing voor de noodzaak van dit wetsvoorstel, aangezien het wetsvoorstel nieuwe regelgeving en administratieve lasten introduceert. Kan de regering onderbouwen waarom het beroepsonderwijs tekortschiet in een doelmatig aanbod van opleidingen, zo vragen zij.
De genoemde leden vragen een nadere onderbouwing van de korting op het macrobudget. Een korting op het budget kan immers ook leiden tot verlies van kwaliteit of het verdwijnen van kleine, maar betekenisvolle opleidingen. Zo kunnen kleine ambachtsopleidingen onder druk komen te staan. Kan de regering nader onderbouwen waarom deze korting proportioneel is en niet leidt tot kwaliteitsverlies, zo willen zij weten.
In de ogen van de leden van de VVD-fractie moet niet alleen het nieuwe, maar ook het bestaande onderwijsaanbod getoetst kunnen worden op doelmatigheid. Deze leden zien een kans in dit wetsvoorstel om het overheidsgeld doelmatiger te besteden. In de WEB2 is immers een zorgplicht voor de instelling opgenomen. Zij vragen daarom inzicht in de voorbeelden van eerder gedane nalevingsonderzoeken ten aanzien van het bestaande aanbod. De Inspectie van het Onderwijs gaf tijdens het wetgevingsoverleg inzake de Slotwet, Jaarverslag 2013 en Onderwijsverslag 2013 d.d. 18 juni jl. een toelichting ten aanzien van deze nalevingsonderzoeken. De genoemde leden zien graag gespecificeerd hoe vaak deze onderzoeken de afgelopen vijf jaar plaatsvonden, bij welke instellingen en wat daar de conclusies van waren. Is het mogelijk voor de regering om op basis van die nalevingsonderzoeken een algemene conclusie te trekken ten aanzien van macrodoelmatigheid en het bestaande aanbod? Functioneert het huidige stelsel naar behoren ten aanzien van het bestaande aanbod, zo willen deze leden weten.
De leden van de PvdA-fractie vinden het niet alleen van belang dat jonge mensen nadat zij een beroepsopleiding hebben gevolgd een baan vinden, maar ook dat zij een baan vinden op het niveau waarvoor zij zijn opgeleid. Zo vinden zij het ook geen goed teken als een jongere die de mbo-opleiding sport en bewegen met een diploma heeft afgesloten, slechts een baan weet te verwerven achter de kassa bij een supermarkt. Deelt de regering deze beoordeling? Hoe staat de regering tegenover het pleidooi vanuit het bedrijfsleven dat ook in het mbo als criterium voor macrodoelmatigheid gaat gelden of mbo’ers werk krijgen in het verlengde van hun opleiding, zoals SBB op 1 mei 2014 adviseerde? Hoe laat zij dit dan verdisconteren bij de beoordeling van opleidingen, zo vragen zij.
De genoemde leden vragen in hoeverre de beschikbaarheid van stageplaatsen voor mbo-studenten een indicator moet en kan zijn bij de macrodoelmatigheid. Bijvoorbeeld bij instellingen voor Zorg en Welzijn kent men een gebrek aan stageplaatsen zonder dat de behoefte aan Zorg- en Welzijnspersoneel nu structureel is verdwenen. Het beperkte aantal stageplaatsen leidt ertoe dat potentiële studenten voor met name de Zorg- maar ook voor de Welzijnsopleidingen worden afgewezen. Deze leden vragen welke mogelijkheden de regering ziet om oplossingen hiervoor naderbij te brengen
Daarnaast wijst de Raad van State ook op de rol van de bpv3 bij het bevorderen van de macrodoelmatigheid. Zij stelt dat een tekort aan bpv-plaatsen een indicator is voor het arbeidsmarktperspectief. Onderschrijft de regering deze observatie van de Raad van State? En zo ja, hoe neemt zij deze observatie mee binnen het huidige wetsvoorstel? Graag ontvangen van genoemde leden een nadere toelichting op dit punt.
De leden van de SP-fractie staan positief tegenover de inzet om meer afstemming en onderling overleg te bewerkstelligen. Zij vragen hoe dit in de praktijk zal worden georganiseerd. Door wie en op welk moment wordt het overleg geïnitieerd? Speelt het ministerie hier een rol in? Worden er afspraken gemaakt tussen de instellingen en de regering over de precieze inzet, zo willen deze leden weten.
De genoemde leden lezen dat de regering geen toestemming voor een nieuwe opleiding op landelijk niveau wenst en dat zij hierbij verwijst naar de al bestaande controlemechanismen ten aanzien van de doelmatigheid van opleidingen zoals de kwalificaties voor de arbeidsmarktrelevantie en de verplichte stages. Dit roept echter de vraag op waarom zij dan toch kiest voor een (landelijk opgelegde) doelmatigheidstoets zoals de voorgestelde zorgplicht doelmatigheid. Zij vragen de regering dit toe te lichten.
In de memorie van toelichting wordt terecht gesteld, lezen de leden van de CDA-fractie, dat het mbo een bredere opgave heeft dan alleen het opleiden voor de arbeidsmarkt. Het beroepsonderwijs dient ook bij te dragen aan de vorming en persoonlijke ontplooiing van de deelnemers. Hierbij speelt de identiteit van de opleiding een belangrijke rol. Het wetsvoorstel heeft echter vooral een economische insteek, zowel daar waar het gaat om de relevantie als de doelmatigheid van een opleiding. Waardering voor de pluriformiteit van het onderwijsaanbod ontbreekt. Gaarne vragen de leden de regering om haar bredere visie neer te leggen op dit punt.
De leden van de D66-fractie vragen de regering te verduidelijken waarom zij volledig vertrouwt op de afspraken tussen onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en andere belanghebbende partijen. Deze leden zijn van mening dat, zoals ook de Raad van State opmerkt, concurrentie tussen instellingen, het diffuse karakter van de normen «arbeidsmarktperspectief» en «doelmatigheid» en de verschillende posities van belanghebbenden een noodzakelijke constructieve dialoog tussen instellingen in de weg kunnen staan. De genoemde leden vragen de regering toe te lichten wat het plan van aanpak is indien er, ondanks afspraken tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven, een versnippering van opleidingen blijft bestaan. Kan de regering daarbij specifiek ingaan op de versnippering van het aanbod van kleine unieke opleidingen, zo vragen zij.
De genoemde leden vragen de regering toe te lichten op welke manier zij er zorg voor wil gaan dragen dat onderwijsinstellingen een externe oriëntatie gericht op de vraag van het bedrijfsleven op gestructureerde wijze gaan uitvoeren.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de al bestaande verplichting voor onderwijsinstellingen om alleen opleidingen aan te bieden, indien sprake is van voldoende arbeidsmarktperspectief na beëindiging van de opleiding4. Waarin schieten instellingen nu tekort in het voldoen aan deze verplichting, zo willen zij weten.
De voornoemde leden vragen nadere toelichting op de bredere opgave van het mbo dan het slechts opleiden voor de arbeidsmarkt. Het gaat immers ook om een bijdrage aan de vorming van studenten, die voor een belangrijk deel bepaald wordt door de identiteit van de instelling. Op welke manier wordt de waarde van pluriformiteit in dit wetsvoorstel erkend, naast doelmatigheid en arbeidsmarktrelevantie? Kan de regering nader ingaan op de zorg dat het streven naar macrodoelmatigheid ten koste gaat van pluriformiteit en diversiteit in het regionaal aanbod en mogelijk leidt tot een monopolie van één onderwijsinstelling in een regio, zo vragen zij.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering zich bij de formulering van het wetsvoorstel inzake de verantwoordelijkheid van instellingen rekenschap heeft gegeven van het feit dat de ontwikkelingen en behoefte op de arbeidsmarkt vaak moeilijk in te schatten zijn. Wekt de informatieplicht met betrekking tot het arbeidsmarktperspectief niet onbedoeld meer verwachtingen dan de instelling kan waarmaken, zo vragen zij. Kan de regering bovendien aangeven wat de noodzaak is van deze informatieplicht wanneer door het wetsvoorstel een doelmatig aanbod kan worden gerealiseerd, zo willen de genoemde leden weten.
De leden van deze fractie constateren dat de regering meent niet met de geschillencommissie op basis van zelfregulering te kunnen volstaan, aangezien daarmee niet gegarandeerd is dat het gedrag van individuele instellingen op macroniveau tot een optimaal aanbod leidt. Deze leden vragen waarom de geschetste problemen niet in de sfeer van zelfregulering en de bijbehorende geschillenbeslechting kunnen worden verholpen, bijvoorbeeld door te voorzien in een mogelijkheid voor de Minister om situaties aan de commissie voor te leggen wanneer instellingen daar onvoldoende reden toe zien.
Met betrekking tot handhaving van de al bestaande zorgplicht vragen de leden van de VVD-fractie bij wie deze verantwoordelijkheid is belegd. Wanneer doet de Onderwijsinspectie een nalevingsonderzoek, wanneer zijn scholen verantwoordelijk, wat doet de SBB in het kader van de bestaande zorgplicht en in hoeverre kan de regering haar stelselverantwoordelijkheid inzetten op dit onderwerp? Is de Kamer nog een mogelijkheid toebedeeld om signalen af te geven aan de regering? In hoeverre is een aparte commissie nodig als de SBB al een commissie instelt. En waarom heeft de commissie van de SBB geen doorzettingsmacht? Hoe is het belang van de slimme inzet van overheidsmiddelen hierbij meegewogen?
Hoe verhoudt zich de nieuwe commissie voor de nieuwe opleidingstoets tot bovenstaande verantwoordelijkheden? Waarom is deze taak niet bij de bestaande verantwoordelijkheden gevoegd? Is er tevens, zo vragen deze leden, een vergelijking gemaakt met het hoger onderwijs of heeft er overleg plaatsgevonden met het hoger onderwijs om te leren van eerdere ervaringen aldaar.
De leden van deze fractie vinden tevens dat macrodoelmatigheid gebaat zou zijn bij een kleiner aantal kwalificatiedossiers. Dat maakt een toets namelijk minder gecompliceerd. Graag horen zij de reactie van de regering hierop.
Daarnaast vragen deze leden naar het aanbod van deeltijdonderwijs. Hoe wordt macrodoelmatigheid hier meegenomen alsmede het private aanbod? Is het EVC5 als thema meegenomen in het opstellen van dit wetsvoorstel? Ook dat kan bijdragen aan het moeten herzien van het aanbod? Zit dit in de macrodoelmatigheidstoets, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie signaleren dat het bedrijfsleven betrokken wil worden bij het overleg over de afspraken die scholen maken over het gezamenlijke opleidingenaanbod (bijvoorbeeld door uitruil van opleidingen). Het bedrijfsleven wil hierbij betrokken worden omdat zij in staat is na te gaan of afspraken hierover ook aansluiten bij de behoefte die het bedrijfsleven in deze regio heeft. Daarnaast is dit van belang ten behoeve van een goede aanwending van middelen in het kader van publiek private samenwerking, zodat voorkomen wordt dat investeringen die nu in veel gevallen door het bedrijfsleven in het mbo-onderwijs worden gedaan, niet optimaal benut worden. Is de regering voornemens hierin te voorzien? Zo ja. hoe? Zo neen, waarom niet, zo willen deze leden weten.
De leden van de SP-fractie vragen hoe wordt toegezien op juiste informatievertrekking met betrekking tot de arbeidsmarktrelevantie aan aankomende studenten. Wordt dit bijvoorbeeld een onderdeel van de beoordeling door de Inspectie van het Onderwijs, zo vragen zij.
Wat verstaat de regering, zo willen deze leden weten, onder een «redelijke termijn» waarbinnen de afgestudeerde een baan moet hebben gevonden. In hoeverre wordt hierbij rekening gehouden met factoren buiten de invloedssfeer van de opleiding, zoals veranderende economische omstandigheden? In hoeverre kan een onderwijsinstelling verantwoordelijk worden gehouden voor het wel of niet succesvol verlopen van de loopbaan van afgestudeerden, zo vragen zij.
De leden van deze fractie vragen de regering uitvoeriger in te gaan op wat zij verstaat onder arbeidsmarktperspectief en wanneer dat dan wel of niet «aan de maat» is. Wie stelt dit vast en op welke wijze? Hoe gaat het toezicht hierop eruit zien? In hoeverre is de Onderwijsinspectie hiervoor de aangewezen instantie, aangezien de Onderwijsinspectie zich dient te richten op de kwaliteit van het onderwijs, zo informeren voornoemde leden.
De leden van deze fractie vragen de regering de beoogde zorgplicht doelmatigheid verder toe te lichten? Op welk moment wordt hier wel aan voldaan en op welk moment niet? En welke sanctie gaat wanneer worden opgelegd? Kan zij concrete voorbeelden geven, zo vragen zij.
Op welke punten verschilt dit voorstel van de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief, zo informeren deze leden.
De leden van de CDA-fractie vinden het op zich juist te voorkomen dat er te veel kleine vergelijkbare opleidingen naast elkaar blijven bestaan, maar is de zorgplicht het geijkte middel, zo vragen deze leden. De sector heeft zelf steeds meer oog voor arbeidsmarktrelevantie en doelmatigheid van opleidingen. Instellingen weten elkaar steeds beter te vinden en wisselen bijvoorbeeld al opleidingen uit. De sector heeft via SBB verschillende initiatieven genomen (studiebijsluiter, de werkwijze doelmatigheid met een recht op doelmatigheidsoverleg en de onafhankelijke geschillencommissie). Deze ontwikkelingen en initiatieven zouden een kans moeten krijgen alvorens eventueel met nieuwe regelgeving in te grijpen. Gaarne ontvangen genoemde leden hierop een toelichting.
De leden van de D66-fractie constateren dat onder arbeidsmarktperspectief wordt verstaan: «het binnen een redelijke termijn vinden van een baan op het niveau van de gevolgde opleiding». Is de regering voornemens deze definitie aan te scherpen? Wat wordt verstaan onder «redelijke termijn», zo vragen deze leden.
De genoemde leden vragen de regering toe te lichten waarom de zorgplicht arbeidsmarktperspectief alleen geldt voor de door de overheid bekostigde opleidingen van instellingen. Waarom is dit niet verplicht voor diploma-erkende opleidingen van niet-bekostigde onderwijsinstellingen, zo vragen deze leden.
Deze leden vragen de regering toe te lichten waarom de zorgplicht doelmatigheid alleen geldt voor de door de overheid bekostigde opleidingen van instellingen. Waarom is dit niet verplicht voor diploma-erkende opleidingen van niet-bekostigde onderwijsinstellingen, zo vragen deze leden.
De leden van deze fractie betwijfelen of in het kader van zelfregulering het melden van starten en stoppen van opleidingen een afdoende maatregel is voor kleinschalige unieke opleidingen. De genoemde leden vragen of de regering voornemens is nog andere maatregelen te nemen dan het publiceren van het starten en stoppen opleidingen. Kan de regering, zo vragen deze leden, tevens aangeven of en wanneer er aanvullende maatregelen worden genomen door de regering en wanneer dit wordt overgelaten aan de sector.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader in te gaan op de kritiek van de Raad van State dat het wetsvoorstel de regeldruk vergroot, terwijl de duidelijkheid niet groter wordt. Zo zijn de begrippen «arbeidsmarktperspectief» en «doelmatigheid» moeilijk als landelijke norm op te leggen. Er is immers sprake van grote regionale verschillen en is sprake van een regelmatig sterk veranderende arbeidsmarkt. Op welke manier kan het mbo duidelijkheid ontlenen aan dit wetsvoorstel, waarbij een fors instrument tot ingrijpen wordt geïntroduceerd voor de Minister, terwijl geen duidelijke normen worden bepaald, zo willen deze leden weten.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de aspecten kwaliteit en profilering zich verhouden tot de zorgplicht doelmatigheid. Onderkent de regering dat het belangrijk is deze aspecten integraal onderdeel te laten zijn van de doelmatigheidsafweging en dat doelmatigheid niet bij voorbaat als afzonderlijk criterium dient te prevaleren boven deze aspecten. Kan de regering bijvoorbeeld bevestigen dat een instelling die een opleiding met een duidelijk onderscheiden profiel aanbiedt, waaraan bovendien specifieke behoefte bestaat op de arbeidsmarkt, deze opleiding ook kan en mag verzorgen?
De genoemde leden vinden het onbevredigend dat de zorgplichten met criteria als «voldoende perspectief» en «redelijke termijn» weinig houvast bieden voor instellingen. Deze leden vragen in hoeverre de regering verkend heeft of indicatieve getalsmatige criteria gehanteerd kunnen worden voor (bepaalde categorieën) opleidingen, bijvoorbeeld met betrekking tot minimum- of maximumleerlingaantallen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt beredeneerd af te wijken.
De leden van deze fractie vragen hoe de zorgplicht doelmatigheid uitpakt ten aanzien van instellingen of opleidingen die een bovenregionaal of landelijk bereik hebben. Op welke wijze wil de regering voorkomen dat de nadruk op de afstemming met de regionale arbeidsmarkt voor deze instellingen negatief uitpakt, zo vragen zij.
De voornoemde leden vragen in hoeverre de voorgestelde informatieplicht voldoende recht doet aan het onderscheid tussen deelnemers en aspirant-deelnemers en waarom de informatieplicht verderstrekkend moet zijn dan de informatieplicht in het hoger onderwijs, bijvoorbeeld door toevoeging van het arbeidsmarktperspectief. Waarom wordt informatieverstrekking inzake examinering verplicht richting aspiranten, terwijl dit in het hoger onderwijs buiten de informatieplicht valt en de WEB deze plicht momenteel bewust betrekt op deelnemers, zo informeren zij.
De leden van deze fractie vragen in hoeverre de plicht om inspectieoordelen aan aspirant-deelnemer te verstrekken het geëigende middel is om hen op evenwichtige wijze te helpen bij het maken van een keuze. Is voor deze functie de keuzegids bijvoorbeeld niet geschikter, zo vragen zij. Deze leden vinden het belangrijk dat nieuwe verplichtingen naast administratieve belasting ook duidelijk meerwaarde opleveren ten opzichte van de bestaande middelen.
Deze leden constateren dat de regering de voorgestelde informatieplicht ook van toepassing wil verklaren op het niet-bekostigde onderwijs. Zij vragen allereerst waarom deze verplichting noodzakelijk is, gelet het op het karakter van het niet-bekostigde onderwijs en de achtergrond van deze deelnemers. Zij vragen bovendien waarom de onderdelen examinering en arbeidsmarktperspectief ten aanzien van de zorgplicht wel van toepassing worden verklaard op het niet-bekostigde onderwijs, terwijl de artikelen in de WEB die hierop zien voor deze instellingen niet gelden.
De leden van de VVD-fractie wijzen op de stelselverantwoordelijkheid van de regering. Kan zij aangeven hoe zij deze verantwoordelijkheid optimaal kan benutten ten behoeve van de macrodoelmatigheid? Heeft ze hierbij gekeken naar het stoplichtensysteem zoals voorgesteld door de Onderwijsraad? Kan zij bijvoorbeeld aansluiten bij het tweejaarlijkse ROA6-onderzoek naar de arbeidsmarkt en dat naast het bestaande aanbod laten leggen? Welke rol is er voor de regering in het signaleren van trens en ontwikkelingen die hun weerslag zouden moeten krijgen in het onderwijs, zo willen deze leden weten.
De genoemde leden vragen verder naar de verhouding van de kwaliteit van het bestaande aanbod versus de doelmatigheid van nieuw aanbod. Soms zijn er voldoende opleidingsplaatsen maar is er een nieuwe opleiding die graag met hogere kwaliteit het aanbod wil verbreden. Kan dat in een macrodoelmatigheidstoets meegenomen worden? Hoe kan de wetgever zorgen dat deze kwaliteitsopleidingen toch toegelaten worden en daarmee het vraag/aanbod spel verbreed wordt. Tevens willen deze leden vragen naar de verhouding met de inbreng van de regering tijdens het WRR-debat7 over beroepen van de toekomst. Hoe kan, zo informeren deze leden, een conservatief aanbod innovatief uitgebreid worden als werkgevers zelf geen idee hebben welke beroepen ze in de toekomst nodig hebben.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat het groen onderwijs van de AOC’s8 valt onder het Ministerie van Economische Zaken. Nu kunnen ook verwante opleidingen van AOC’s en ROC’s9 uit oogpunt van macrodoelmatigheid elkaar in de weg zitten. Hoe wordt voorkomen dat de macrodoelmatigheid blijft steken binnen de grenzen van de ministeries?
Deze leden lezen dat de Onderwijsinspectie een eigen rol heeft en behoudt bij de naleving van de zorgplichten en deze richt zich niet zozeer op het resultaat van het optreden van meerdere instellingen tegelijkertijd, maar op de individuele instelling. Zal er wel in het jaarlijkse Onderwijsverslag aandacht worden besteed aan de ontwikkelingen in de macrodoelmatigheid van het opleidingenaanbod van het mbo, zo informeren genoemde leden.
De leden van deze fractie merken op dat het nieuwe artikel 6.1.4a de mogelijkheid creëert om een adviescommissie in te stellen die de regering adviseert bij de toepassing van de beleidsregels. De leden horen ook graag van de regering tot in hoeverre het mogelijk is dat de experts zitting nemen in beide commissies. Welke overwegingen rechtvaardigen dat naast elkaar zowel deze nieuwe adviescommissie als de geschillencommissie, die zal worden ingesteld door de SBB, zullen bestaan? Is de bestuurlijke drukte die hieruit voortvloeit wel wenselijk? Is het volgens de regering mogelijk om beide commissies geheel of deels samen te voegen? In de memorie van toelichting wordt daarnaast gesproken over een situatie waarin de geschillen commissie niet handelend kan optreden. Dit omdat onderwijsinstellingen en bedrijfsleven geen geschil ervaren terwijl de zorgplicht evenwel niet wordt nageleefd. De genoemde leden vragen de regering of zij een concrete situatie kan schetsen waar geen sprake is van een ervaren geschil, maar de zorgplicht niet wordt nageleefd.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze het evenwicht bewaard wordt tussen deskundigheid enerzijds en onafhankelijkheid anderzijds. Zijn het niet juist die betrokkenen die een goede inschatting ten aanzien van de arbeidsmarktrelevantie kunnen maken, die ook andere belangen vertegenwoordigen, zo willen zij weten.
Rond het recht van de regering om in te grijpen bij onvoldoende arbeidsmarktrelevantie of ondoelmatigheid, zo lezen de leden van de CDA-fractie, introduceert het wetsvoorstel de komst van (landelijke) beleidsregels over het hoe en wanneer de regering van zijn bevoegdheid gebruik kan maken. Het mbo heeft daarentegen voornamelijk een regionale oriëntatie. Als het gaat om arbeidsmarktrelevantie en doelmatigheid gaat het om regionaal maatwerk. Landelijke regels kunnen dit maatwerk niet bieden en zullen daardoor slechts globaal van aard zijn. Zij bieden dan weinig houvast voor instellingen en de beoogde adviescommissie. Illustratief is dat de memorie van toelichting in het kader van de zorgplicht arbeidsmarktperspectief spreekt van situaties waarin «na een redelijke termijn een substantieel aantal schoolverlaters geen baan heeft op niveau van de opleiding, onder dat niveau werkzaam is, of het arbeidsmarktperspectief van gediplomeerden voor de toekomst onder de maat is.» Ook de Raad van State wijst op de onduidelijkheid rond de begrippen arbeidsmarktperspectief en doelmatigheid. Al met al vergroot het wetsvoorstel hiermee de regeldruk, maar niet de duidelijkheid voor de sector. Gaarne ontvangen zij hierop een toelichting en een reactie van de regering.
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom in een beleidsregel wordt vastgelegd wanneer en hoe de regering van haar discretionaire bevoegdheid gebruik kan maken Waarom wordt dit niet gewoon vastgelegd in de wet, zo vragen deze leden.
De genoemde leden vragen de regering toe te lichten hoe de geschillencommissie zich verhoudt tot de adviescommissie? Wat is de meerwaarde van twee van zulke commissies die naast elkaar bestaan, zo vragen deze leden.
De leden van deze fractie constateren dat de Onderwijsinspectie een grote rol krijgt bij de controle op de zorgplicht. De genoemde leden vragen de regering toe te lichten hoe deze extra verantwoording voor onderwijsinstellingen zich verhoudt tot de vernieuwingen in het toezicht van de Onderwijsinspectie.
De leden van de SGP-fractie vragen naar de doelmatigheid van het inrichten van een nieuwe adviescommissie naast de geschillencommissie en de bestaande taken van de Onderwijsinspectie. Zij vragen hoe voorkomen wordt dat de beoordeling- en de onderzoekstaak van de adviescommissie tot een aanmerkelijke administratieve lastenverzwaring leidt, aangezien de rol van de commissie gedeeltelijk al door anderen wordt vervuld. Zij wijzen erop dat de regering de taak van de inspectie strikt scheidt van de marktmeester, terwijl de regering desondanks een flinke rol voor de inspectie behoudt in het bevragen van de instelling op doelmatigheidsoverwegingen. Zij vragen waarom hierin geen scherpere keuzes worden gemaakt.
De leden van de PvdA-fractie vinden het van groot belang voor onze economie en arbeidsmarkt dat meer jongeren gaan kiezen voor een technische beroepsopleiding. Kan de regering weergeven in hoeverre dit wetsvoorstel hierop van invloed zal zijn. Technische beroepsopleidingen zijn voor de instellingen relatief duur. Kunnen er behalve de beoogde effecten ook perverse prikkels van het wetsvoorstel uitgaan, die eerder afbreuk doen aan het streven naar meer technisch vakmanschap? Hoe wil de regering deze dan neutraliseren, zo informeren voornoemde leden.
De leden van de SP-fractie vragen de regering verder toe te lichten op welke wijze de herziening van de kwalificatiestructuur bijdraagt aan een beter opleidingenaanbod. Zij vragen de regering toe te lichten hoe bredere kwalificaties tot een betere arbeidsmarktpositie leiden. Hoe verhoudt zich dit tot (meer specifiek) beroepsgerichte kwalificaties, zo informeren zij.
De leden van de D66-fractie vragen de regering aan te geven wanneer het advies naar wenselijke prijsfactoren in het mbo beschikbaar is? Kan dit advies aan de Kamer worden gezonden, inclusief een appreciatie daarvan, alvorens het debat wordt gevoerd met de Minister in de Kamer over de voorliggende wetswijziging, zo vragen zij.
De voornoemde leden vragen de regering aan te geven wanneer de pilots naar een beloning voor mbo-scholen zijn afgerond, en wanneer de regering denkt de uitkomsten van deze pilot aan de Kamer te doen toekomen? Kunnen, zo vragen de leden van deze fractie, de uitkomsten van deze pilots, inclusief een appreciatie daarvan, aan de Kamer worden verzonden, alvorens het debat wordt gevoerd met de regering in de Kamer over de voorliggende wetswijziging
Deze leden constateren dat de regering voornemens is het arbeidsmarktperspectief in beeld te brengen met behulp van cijfers van het CBS10 en ROA. Zij hebben hun bedenkingen of met deze cijfers ook het arbeidsmarktperspectief voor kleine unieke opleidingen in beeld kan worden gebracht. Kan de regering toelichten op welke wijze het arbeidsmarktperspectief van kleine unieke opleidingen adequaat in beeld wordt gebracht, zo informeren deze leden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat er naast het onderhavige wetsvoorstel ook sprake is van een financiële prikkel voor onderwijsinstellingen om de macrodoelmatigheid te bevorderen. De stapeling van beide maatregelen, een wetswijziging plus een generieke korting van structureel 120 miljoen euro, lijkt ogenschijnlijk dubbelop. Kan, zo vragen deze leden, de regering toelichten waarom er voor een stapeling van maatregelen is gekozen.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering verder kan toelichten hoe de korting op het macrobudget met 120 miljoen euro tot een vermindering van het aantal opleidingen gaat leiden. Op welke aannames baseert zij zich? Zijn er andere, niet financiële, prikkels onderzocht om het aantal opleidingen te verminderen en een meer doelmatig aanbod te realiseren, zo vragen zij.
De genoemde leden vrezen dat deze bezuiniging ongewenste effecten zal hebben op de onderwijskwaliteit en andere gevolgen met zich meebrengt dan alleen een beperking van het aantal opleidingen. Zij vragen de Minister hierop te reageren.
De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten of zij bereid is een cijfermatige onderbouwing te geven van bezuiniging van 120 miljoen euro structureel die mogelijk moet worden gemaakt met de voorliggende wetswijziging? Kan de regering feiten en cijfers aanleveren waaruit blijkt dat met deze maatregel 120 miljoen euro kan worden bespaard, zo vragen deze leden. Kan de regering daarbij tevens ingaan op de aangehouden motie-Van Meenen11, waarin eenzelfde cijfermatige onderbouwing wordt gevraagd, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie merken op dat er nog een onderzoek loopt naar de noodzaak van specifieke maatregelen voor kleine unieke opleidingen, in de pilots van SBB en SOS Vakmanschap. Het advies naar aanleiding van de uitkomsten van deze pilots worden pas in het najaar van 2014 verwacht. Op welke wijze neemt de regering het nog uit te brengen advies van SBB over kleine unieke opleidingen en de beoogde oprichting van landelijke vakinstelling(en) voor kleinschalig en uniek vakmanschap mee in de voorliggende wetswijziging, zo vragen deze leden. Is de Minister bereid de uitkomsten van deze pilots en het bijbehorend advies naar de Tweede Kamer te sturen alvorens het debat wordt gevoerd met de Minister over de voorliggende wetswijziging in de Tweede Kamer, zo vragen deze leden.
Artikel I, onderdeel D
De leden van de SGP-fractie vragen of in het voorgestelde artikel 6.1.3, eerste lid, onbedoeld een volzin is weggevallen, gezien het feit dat meerdere volzinnen worden aangekondigd.
De voorzitter van de commissie, Wolbert
Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33948-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.