33 947 Wijziging van de Visserijwet 1963 (elektronische toestemming sportvisserij)

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 juni 2014

Ik dank de leden van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken voor het uitgebrachte verslag bij bovengenoemd wetsvoorstel. Graag geef ik in het onderstaande antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren.

Deze leden vroegen in hoeverre het stelsel van vergunningverlening sinds de invoering van de Visserijwet is geëvalueerd en aan de hand van welke criteria dit al dan niet is gebeurd.

Het wetsvoorstel heeft betrekking op het in artikel 21 van de Visserijwet 1963 opgenomen verbod om zonder privaatrechtelijke toestemming van de visrechthebbende te vissen. Visrechthebbenden kunnen particuliere viseigenaren zijn, openbare lichamen, gemeenten, waterschappen en het Rijk, maar ook diegenen die het visrecht van de visrechteigenaren hebben gehuurd, zoals hengelsportverenigingen of beroepsvissers. Het verbod om zonder toestemming van de visrechthebbende te vissen is van oudsher opgenomen in de Visserijwet (Visserijwet 1908, Stb. 311) en is vooral van belang voor duurzaam visstand beheer. Dit verbod is om die reden thans nog steeds een van de kernbepalingen van de Visserijwet 1963. Nu nut en belang van het verbod op zichzelf naar verwachting niet of nauwelijks wijzigen, is er weinig aanleiding voor regelmatige evaluatie ervan. Wel is het stelsel meer in den brede recent nog herzien. Sinds 1 januari 2007 is een sportvisakte niet meer vereist zodat sindsdien voor wat betreft de sportvisserij kan worden volstaan met de toestemming.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven