33 919 Wijziging van de Wet milieubeheer en van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 15 mei 2014

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

Inleiding

1

Algemeen

2

Asbest(verwijdering)

3

Beschermde soorten en natuurlijke habitats

3

Stoffen en mengsels

4

Afvalstromen

5

Vuurwerk

5

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wet milieubeheer en van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen en hebben nog een vraag aan de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de wijziging van de Wet milieubeheer en van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen. De leden van deze fractie zijn over het algemeen positief over de voorgestelde wijzigingen maar hebben nog enkele opmerkingen en vragen aan de regering.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wet milieubeheer en van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen maar hebben nog enige vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet milieubeheer en van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen en hebben daarover nog enkele vragen.

Algemeen

De leden van de SP-fractie vinden de voorgestelde correcties, verduidelijkingen en inhoudelijke wijzigingen van de Wet milieubeheer lastig te herleiden naar een helder definieerbare aanleiding. Dat de regering aangeeft dat zij de wijzigingen «noodzakelijk acht» vinden de leden van deze fractie een onvoldoende onderbouwing. Deze leden verzoeken de regering dit, per inhoudelijke wijziging, alsnog helder en duidelijk aan te geven. Naar de mening van deze leden geldt dit in nog hogere mate voor de voorgestelde reparaties in artikelen van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet. Deze leden verzoeken ook hier per inhoudelijke wijziging verduidelijking aan te brengen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om na voorlegging van dit wetsvoorstel aan de Afdeling advisering van de Raad van State een nieuw artikel II aan het wetsvoorstel toe te voegen. De leden van deze fractie vragen voorts of, naar de mening van de regering, er wellicht te overhaast is overgegaan tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet. Deze leden vragen voorts op welke wijze dit soort omissies voorkomen gaan worden in de gang naar de nieuwe Omgevingswet.

De leden van de SP-fractie constateren dat in dit wetsvoorstel art. 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (de «kruimelgevallen») gewijzigd wordt in die zin dat de 1.500m2 beperking ten aanzien van gebruikswijzigingen komt te vervallen. Ook de tijdelijke afwijking voor maximaal tien jaar wordt bij de «kruimels» gevoegd (dit is nu nog een afzonderlijke grondslag). Naar de mening van de leden van deze fractie is op de tijdelijke afwijking de reguliere procedure van toepassing, net als voor de andere «kruimels». Een uitzondering wordt hierop gemaakt voor die activiteiten die m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. In dat laatste geval kan alleen worden meegewerkt aan een procedure ex artikel 2.12, eerste lid, onder a ten derde van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de projectprocedure waarvoor de uitgebreide m.e.r.-procedure geldt). Het is volgens deze leden overigens niet ondenkbaar dat er meer «kruimels» zijn die m.e.r. -(beoordelings)plichtig zijn, bijvoorbeeld de bouw van een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van een stal of een ondergrondse buisleiding.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat, bij de verschuiving van de grondslag voor het tijdelijk planologisch strijdige gebruik van de «kruimelgevallen», geborgd is dat de uitgebreide uniforme openbare voorbereidingsprocedure en een ruimtelijke onderbouwing vereist is, indien het een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit betreft. Naar de mening van de leden van deze fractie wordt daarmee voorkomen dat een vergunning van rechtswege zou kunnen ontstaan, zonder dat de benodigde m.e.r.-procedure doorlopen is. Door het toevoegen van m.e.r.-(beoordelings)plichtige «kruimelgevallen» aan de definitie van «plan als bedoeld in 3.1 Wet ruimtelijke ordening» in onderdeel A, onder 1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt er naar de mening van deze leden goed vorm gegeven aan dit streven.

Asbest(verwijdering)

De leden van de PvdA-fractie zijn erg tevreden over het besluit om (eindelijk) de mogelijkheid op te nemen om een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan slachtoffers van de ziekte asbestose.

De leden van de SP-fractie zijn bijzonder ingenomen met de wijziging van de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom (TNS-regeling) door deze uit te breiden met asbestose. Ook mensen zonder loondienstverband, zoals zelfstandigen, kunnen immers asbestose krijgen. De leden van deze fractie vragen op welke wijze en bij wie deze groep aanspraak kan maken op deze regeling. Daarnaast vragen deze leden per wanneer dit mogelijk wordt. Deze leden zijn benieuwd of er de laatste vijf jaar aanspraken van deze groep zijn afgewezen, omdat er toen nog geen sprake was van een wettelijke grondslag. Over welke aantallen gaat het?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de wijziging van het Asbestverwijderingsbesluit niet met een voorhangprocedure wordt voorgelegd aan de Kamer.

Beschermde soorten en natuurlijke habitats

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd te vernemen waarom er met dit wetsvoorstel slechts gekozen is om uitsluitend de beschermde soorten en gebieden binnen de exclusieve economische ruimte (eez) van het Nederlandse deel van het Koninkrijk op te nemen. De leden van deze fractie vragen voorts op welke wijze dit voor de eez rondom de BES-eilanden wordt geregeld. Op welke wijze wordt daar de schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, evenals eventuele milieuschade in de definitie van de Wet milieubeheer geregeld? Zijn de vogel-1 en habitatrichtlijnen2 in die gebieden van toepassing? Volgens het systeem van de Wet milieubeheer dient toch per onderdeel van die werking in de eez uitdrukkelijk te worden bepaald wanneer werking in de eez voor het betreffende onderdeel van de wet gewenst is.

Ook zijn deze leden benieuwd te vernemen waarom – anders dan de reden dat een activiteit buiten een inrichting behoort tot de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken – ervoor gekozen is de minister van Economische Zaken en niet de minister van Infrastructuur en Milieu het bevoegd gezag te laten zijn voor milieuschade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats in de eez.

Stoffen en mengsels

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering de aanwijzing van een keuringsinstantie voor de goedkeuring van een bepaald type product niet langer verplicht stelt, indien Europese regelgeving daartoe niet verplicht. De leden van deze fractie vragen voorts of dit geen onwenselijke situaties oplevert waarin producten momenteel wel maar in de toekomst niet meer onafhankelijk gekeurd worden. Voorts vragen deze leden of de regering kan toelichten om wat voor soort producten dit gaat.

De leden van de SP-fractie zouden graag verduidelijkt zien waarom er bij de aanwijzing van een keuringsinstantie, die bepaalt of een type product wordt goedgekeurd (c.q of de toepassing van bepaalde stoffen of preparaten in producten niet verboden zou moeten worden), niet langer wordt verplicht, indien Europese regelgeving daartoe niet verplicht. Naar de mening van de leden van deze fractie lijkt deze keuze ingegeven door de mantra van deze regering «geen koppen op Europese regelgeving». Deze leden vragen of hierbij sprake is van een «kan»-bepaling. Is nagegaan wat Nederland hierbij loslaat? Kan de regering aangeven wat er door deze maatregel aan Nederlandse regels in de toekomst verandert en/of wegvalt?

De leden van de SP-fractie vragen waarom er niet bij wet (artikel 10.54a, ter implementatie van artikel 18 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen3) wordt aangegeven wat onder «categorieën van gevaarlijke afvalstoffen» moet worden verstaan. Als reden voor het voorliggend wetsvoorstel wordt immers gesteld dat er verbeteringen en noodzakelijke reparties aan de wet worden aangebracht. Wat de leden van deze fractie betreft, is het onvoldoende om aan te nemen dat hieronder wordt verstaan hetgeen bij ministeriële regeling is/wordt bepaald over het scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen. Het aankondigen van een voorgenomen wijziging van het Activiteitenbesluit in dit kader is, naar mening van deze leden, niet voldoende. Deze wijziging ligt immers (nog) niet voor.

De leden van de SP-fractie zien graag meer toelichting op de onderling gemaakte afspraken tussen de inspectiediensten (de Inspectie Leefomgeving en Transport, de Inspectie SZW, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en Staatstoezicht op de Mijnen) over het toezicht op de (bestuursrechtelijke) handhaving van de relevante titels en verordeningen aangaande regels over stoffen en preparaten. Wie is waar voor verantwoordelijk?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering wil kunnen afwijken van een verplichte keuringsinstantie voor gevaarlijke stoffen en preparaten, wanneer dit niet geregeld is in de Europese richtlijnen. De leden van deze fractie vragen de regering om deze wijziging nader te motiveren en daarbij ook in te gaan op de vraag op welke manier de controle en de handhaving voor de betreffende stoffen dan wordt ingericht.

Afvalstromen

De leden van de PvdA-fractie zien voordelen met betrekking tot het besluit om bij ministeriële regeling voor een afvalstroom criteria over de «eind-afval-fase» vast te stellen, waardoor de regering kan bepalen onder welke omstandigheden een afvalstroom niet langer een afvalstof is. Daarmee wordt de kans vergroot dat bruikbare afvalstoffen worden gebruikt als grondstof. Wel vragen de leden van deze fractie de regering om toe te lichten of er ook risico’s aan deze wijziging verbonden zijn, zoals het aanmerken van niet-bruikbare afvalstoffen als grondstof waardoor het makkelijker is om deze op milieuonvriendelijke wijze te verkopen aan landen buiten de Europese Unie.

De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is om per ministeriële regeling mogelijk te gaan maken om per afvalstroom te bepalen onder welke omstandigheden die stroom niet langer een afvalstof is. De minister van Infrastructuur en Milieu is immers al bevoegd om per geval te beslissen dat een bepaalde afvalstof niet langer afval is. De leden van deze fractie vragen waarom is gekozen dit te regelen bij ministeriële regeling en niet bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur. De regering geeft aan dat de mogelijkheid om per afvalstroom criteria te kunnen stellen, de «einde-afval-fase», tevens een wens van het bedrijfsleven was. Deze leden vragen voorts waarom het bedrijfsleven niet is geconsulteerd over deze uitbreiding. Is de regering voornemens dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie lezen met instemming dat er een mogelijkheid komt om de status van afvalstromen te laten vervallen wanneer deze aan gestelde criteria van de «einde-afval-fase» voldoen. Dit is volgens de leden van deze fractie een belangrijke stap richting een circulaire economie. Deze leden zijn benieuwd of de regering van plan is om naast de criteria op Europees niveau, aanvullende nationale regels op te stellen, die er toe kunnen leiden dat voor meer afvalstromen geldt dat het materiaal niet langer als afval wordt aangemerkt. Zo ja, om welke afvalstromen gaat het?

Vuurwerk

De leden van de VVD-fractie hebben de reactie van het Interprovinciaal Overleg (IPO) op de wetwijziging gelezen en vragen wat de reactie is van de regering op het vraagstuk over het toezicht in de overbruggingsperiode, toewerkend naar het moment van wijziging van het Vuurwerkbesluit. De leden van deze fractie vragen of er inmiddels een oplossing is gevonden voor dit vraagstuk.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering met betrekking tot het wijzigen van het Vuurwerkbesluit goed geluisterd heeft naar de zorgen van het IPO over het tijdelijk onderbrengen van het toezicht bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De leden van deze fractie willen graag een reactie op dit punt. Daarnaast stellen deze leden voor een evaluatiebepaling op te nemen in het Vuurwerkbesluit zodat de voorgenomen wijzigingen tussentijd geëvalueerd kunnen worden.

De leden van de SP-fractie vragen waarom het voorstel van het IPO om de minister van Infrastructuur en Milieu de gekwalificeerde provinciale toezichthouders rechtstreeks te laten aanwijzen, opdat toezicht en handhaving in één hand komt te liggen, niet is overgenomen. Nu is er immers voor gekozen om de toezichthouders aan te wijzen door gedeputeerde staten, terwijl de handhaving bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu (b)lijkt te blijven. De leden van deze fractie vragen of er door deze keuze geen sprake is van een onverantwoorde, ingewikkelde en slecht uitvoerbare situatie. Deze leden vragen voorts welke bepalingen zijn of worden opgenomen om (onvoorziene) effecten te voorkomen die op kunnen treden bij de tijdelijke overbruggingsperiode, toewerkend naar het moment van wijziging van het Vuurwerkbesluit.

De waarnemend voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Van Dekken

De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijk


X Noot
1

Richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG 1979, L 103).

X Noot
2

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206).

X Noot
3

Richtlijn nr. 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PbEU 2008, L 312).

Naar boven