33 917 Regels voor bedrijveninvesteringszones (Wet op de bedrijveninvesteringszones)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 16 mei 2014

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 
       

I

Algemeen

2

 

1.

Inleiding

2

 

2.

Doel en aanleiding

2

 

3.

Uitkomst evaluatie

2

 

4.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

3

 

5.

Wijzigingen ten opzichte van de Experimentenwet

4

 

6.

Soort activiteiten BIZ

6

 

7.

Oprichting bedrijveninvesteringszone

6

 

8.

Internetconsultatie

7

 

9.

Overig

7

       

II

Artikelsgewijs

7

 

Artikel II

7

 

Artikel V

7

 

Artikel VI

8

 

Artikel VII

8

 

Artikel VIII

8

I Algemeen

1 Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Regels voor bedrijveninvesteringszones (Wet op de bedrijveninvesteringszones). Zij hechten er veel belang aan dat Nederland een ondernemend land is, waarin bedrijven ruimte krijgen om zaken te doen en initiatieven te ontplooien. Vanuit deze gedachte zullen zij dan ook het voorliggende wetsvoorstel bekijken en beoordelen. Deze leden zien in de ruime belangstelling voor bedrijveninvesteringszones (BIZ) een aanwijzing dat er bij ondernemers behoefte bestaat om samen in een afgebakend gebied initiatieven te ontplooien en gezamenlijke investeringen van de grond te krijgen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden constateren dat de evaluatie een positief resultaat heeft gehad en willen een inwerkingtreding van deze wet per 1 januari 2015 dan ook niet in de weg staan. Deze leden hebben nog enkele nadere vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Regels voor bedrijveninvesteringszones (Wet op de bedrijveninvesteringszones). Zij hebben hier enkele vragen over.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben vragen over het wetsvoorstel, met name op de punten die zijn veranderd ten opzichten van de Experimentenwet BI-zones. Ook hebben deze leden vragen betreft het draagvlak bij ondernemers. Ook vinden zij het van groot belang dat er voldoende draagvlak is onder ondernemers.

De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel en willen de regering nog enkele kritische vragen voorleggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Regels voor bedrijveninvesteringszones (Wet op de bedrijveninvesteringszones). Zij hebben geen vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij steunen het permanent mogelijk maken van de oprichting van bedrijveninvesteringszones. Zij hebben nog wel enkele vragen.

2 Doel en aanleiding

De leden van de D66-fractie steunen het creëren van de mogelijkheid voor ondernemers om met handvatten, die door de overheid worden aangereikt, de kwaliteit van de bedrijfsomgeving te verbeteren. Deze leden zijn er echter waakzaam voor dat -nu de publieksrechtelijke bedrijfsorganisaties (pbo’s) worden opgeheven en de heffing van de Kamer van Koophandel geschrapt is- er nieuwe organisaties met een semi-publiek of collectief verplichtend karakter in het leven kunnen worden geroepen.

3 Uitkomst evaluatie

De leden van de PvdA-fractie vragen wat tot nu toe de ervaringen zijn met de draagvlaktoets. In hoeverre is het initiatiefnemers tot nu toe gelukt om draagvlak te verwerven? Van wie kwam tot nu toe het initiatief? Kwam dat van gemeenten en/of ondernemers zelf? Wat waren tot nu de ervaringen met de tegenstanders van een BIZ heffing? Bleken zij uiteindelijk bereid om toch mee te betalen? Wat vindt de regering van de stelling dat de BIZ wet een experiment was met de nodige weeffouten? Klopt het dat de inning van de contributie plaatsvindt via de gemeentelijke Belastingdienst en dat het daarmee een belasting is en dus niet aftrekbaar is voor de winstbelasting? Is het waar dat deze contributie dan weer doorgegeven wordt aan de BIZ vereniging en dat dit alleen kan via een subsidie? Is het waar dat dit dan weer beperkingen met zich meebrengt bij de bestedingen? Is het waar dat hierover al diverse procedures worden gevoerd? Wil de regering een reactie geven op de volgende stelling: de vaststelling van de BIZ gebieden is wonderlijk: het kan op verschillende manieren worden gedaan en is zeer ondemocratisch? Is het waar dat de regering nu voornemens is de experimentenwet bijna integraal, compleet met fouten over te nemen in een definitieve wet, dit ondanks hevige protesten vanuit bepaalde gemeenten? Is het waar dat de diverse BIZ gebieden, met name in Den Haag, elkaar beconcurreren omdat er geen samenhang is? Klopt het dat daarmee enorm veel geld wordt verspild en ze allemaal het wiel opnieuw aan het uitvinden zijn en ze weigeren feitelijk samen te werken? Kan de regering ingaan op een mogelijke verplichting om samen te werken? Hoe kan de regering de samenwerking tussen aangrenzende gebieden bevorderen, zodat de mogelijkheid tot «aanhaken» beter wordt benut? Bijvoorbeeld op het gebied van feestverlichting of evenementen? Klopt het dat sommige BIZ gebieden niet in staat zijn om de administratieve en bestuurlijke last die het BIZ gebied met zich mee brengt in te vullen en dat een ondernemer dit er ook nog eens bij moet doen? Klopt het dat dit betekent dat een gedeelte van de gelden wordt besteed aan administratieve ondersteuning, wat kostbaar kan zijn? Hoe kan deze administratieve last verlicht worden? Kan de gemeente (een ambtenaar) dit niet op zich nemen? Zou dit in Den Haag bijvoorbeeld kunnen door de krachten te bundelen in Bureau Binnenstad?

De leden van de D66-fractie horen graag van de regering of in de evaluatie is gekeken naar de aard van de verenigingen of stichtingen die in het kader van de Experimentenwet zijn opgericht en of die niet teveel een semi-publieke taak op zich nemen met hoge organisatie en bureaukosten waardoor de voordelen van de opheffing van de landelijke pbo’s op lokaal niveau teniet wordt gedaan. Het voorkomen van free-rider gedrag wordt altijd als belangrijkste oorzaak voor BIZ-constructies genoemd. Maar tegelijk kan gedwongen deelname aan een BIZ op individueel niveau zeer onwenselijk zijn. Daarom vernemen deze leden graag hoe in de toekomst kan worden voorkomen dat deze organisaties tot ongewenste vehikels uitgroeien. Kan de regering ook toelichten hoe de financiële huishouding van deze organisaties wordt gemonitord?

4 Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering onder meer de volgende voorbeelden van activiteiten noemt die in het kader van een BIZ kunnen worden georganiseerd: gezamenlijke surveillancediensten, camerabewaking, vaker schoonmaken, het verwijderen van graffiti en extra onderhoud en investeringen in openbaar groen en de openbare ruimte. Zij zien hier echter wel een duidelijk risico dat er een praktijk kan gaan ontstaan waarin ondernemers via de BIZ gaan betalen voor zaken die eigenlijk door de overheid zouden moeten worden gedaan, terwijl ze tegelijkertijd wel gewoon voor die overheid blijven betalen via allerlei belastingen. Volgens deze leden mag het niet zo zijn dat een BIZ investeert in straatmeubilair, openbaar groen, etc. en dat vervolgens de gemeentelijke aandacht voor de openbare ruimte in dat gebied verslapt. De leden van de VVD-fractie vinden het absoluut onwenselijk wanneer ondernemers op dergelijke wijze met extra lasten zouden worden opgezadeld waarvoor ze per saldo niets of heel weinig extra krijgen. Ziet de regering dit risico ook? Welke waarborgen bouwt de regering in om dit te voorkomen? Zou het een mogelijkheid zijn om tot een groslijst te komen van zaken die een BIZ zou kunnen doen en zaken waarvoor ook een inspanning van de overheid op zijn plaats is? En in hoeverre de overheid dan op haar verantwoordelijkheden kan worden aangesproken? Als in de praktijk zou blijken dat een lokale overheid taken afschuift op een BIZ, in hoeverre hebben de ondernemers binnen die BIZ dan recht op een korting op de afdracht van (lokale) belastingen?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er gekozen wordt voor vertrouwelijkheid van de zienswijzen over de BIZ-verordening. Door de onduidelijke definitie van wat een samenhangend gebied is, vallen straten onnodig buiten de boot, ze horen nergens bij terwijl ze wel belangrijk zijn voor het aanzien. In Den Haag is dat bijvoorbeeld de Lange Poten. Kan de regering een andere definitie overwegen?

Verder zijn er straten die niet voldoen aan de definitie van «winkelstraat» en daardoor nergens bij te horen. Welke oplossing zou de regering daarvoor kunnen vinden? Er zijn problemen (geweest) bij de bepaling van BIZ gebieden doordat het onduidelijk is wat als samenhangend wordt gekwalificeerd: zijn dat alle ondernemers binnen een bepaalde gemeente (mits die gemeente een bepaalde omvang niet overschrijdt?) of gaat het om een andere samenstelling?

Graag vernemen deze leden hierop een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie of er bij de systematiek van dit wetsvoorstel rekening is gehouden met ondernemers die in zwaar weer verkeren. Bestaat er een mogelijkheid tot kwijtschelding van de heffing wanneer een ondernemer kan aantonen dat men in financiële problemen zit?

5 Wijzigingen ten opzichte van de Experimentenwet

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering ten opzichte van de Experimentenwet er voor heeft gekozen om mogelijk te maken dat ook eigenaren als bijdrageplichtig kunnen worden aangemerkt omdat zij ook een mogelijk belang hebben bij collectieve investeringen. Deze leden vernemen graag de argumentatie achter deze beleidskeuze. Een eigenaar van onroerend goed verhuurt zijn eigendom en door ontwikkelingen kan er altijd een waardestijging of -daling zijn. Ook eigenaren van ander onroerend goed profiteren van een eventuele waardestijging als gevolg van de activiteiten van de BIZ maar dragen ook niet bij. Zij zien graag een reactie van de regering op deze gedachtegang. Daarnaast schrijft de regering dat, in geval van een bijdrageverplichting voor eigenaren, er lokaal wel goed moet worden gekeken of ondernemers te maken krijgen met een stapeling van BIZ-heffingen, doordat de ondernemer zowel de eigen heffing als de heffing van de eigenaar betaalt (bijvoorbeeld omdat de heffing wordt doorberekend in de huur of omdat iemand zowel eigenaar als gebruiker is). Een dergelijke dubbele heffing lijkt de leden van de VVD-fractie een onwenselijke situatie. Hoe staat de regering tegenover de mogelijkheid van een dergelijke dubbele heffing expliciet uit te sluiten? De regering schetst vervolgens de vier verschillende varianten van invulling van de heffing. De vierde variant houdt in dat ook eigenaren van niet gebruikte onroerende zaken kunnen worden aangeslagen voor een BIZ-bijdrage. De rechtvaardiging hiervoor is volgens de regering het feit dat het «niet wenselijk kan worden gevonden om impliciet een voordeel te verschaffen bij leegstand van een pand». Deze leden vinden dit een opmerkelijke redenering. Indien een pand leegstaat is er per definitie geen opbrengst, dus ook geen voordeel. Wat betreft deze leden is de BIZ bedoelt om ondernemers in een gebied samen te kunnen laten investeren in een gebied. Zij vinden een heffing voor alle eigenaren van al dan niet leegstand vastgoed dan ook redelijk ver gaan. Zou de regering in overweging willen nemen om, gezien het bovenstaande, het heffen op leegstand vastgoed uit te sluiten van de BIZ-bijdrage? De leden van de VVD-fractie lezen verder dat een partij kan worden vrijgesteld van de BIZ-bijdrage of een nultarief kan betalen. Wanneer zijn deze categorieën van toepassing? Niet-bedrijven vallen toch per definitie niet onder de BIZ-regeling?

De leden van de PvdA-fractie vinden het wenselijk dat, nu ook de eigenaren van de panden binnen een BIZ zouden moeten gaan betalen, er een verschil komt in bijdrage: een eigenaar van een pand zal weinig nut zien in het houden van bijvoorbeeld een braderie. Op welke wijze zal een dergelijke activiteit de waarde van zijn pand verhogen? Bovendien, wanneer de eigenaar met een te hoge bijdrage wordt geconfronteerd zal dit in de toekomst resulteren in een verhoging van de huurprijs van het pand en dan wordt de ondernemer dubbel «gepakt». Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de CDA-fractie vinden het verstandig dat in de Experimentenwet BI-zones een BIZ-heffing in rekening wordt gebracht bij gebruikers en in geval van leegstand ook bij de eigenaren. Zij zouden graag meer duidelijkheid willen waarom het wetsvoorstel het tevens mogelijk maakt om eigenaren van onroerende zaken een BIZ-heffing op te leggen. Deze leden vinden de argumentatie dat uit de evaluatie blijkt dat verschillende betrokkenen behoefte hebben aan de mogelijkheid om ook eigenaren van onroerend goed te kunnen betrekken bij een bedrijveninvesteringszone wat summier. Zou de regering nader kunnen toelichten waarom hiervoor gekozen is? Deze leden vragen tevens waarom het in het wetvoorstel mogelijk wordt gemaakt om een combinatie van gebruikers en eigenaren als bijdrageplichtigen aan te merken. Hierdoor gaan ondernemers, die zowel eigenaar als gebruiker zijn, dubbel betalen waardoor een relatief nadeel ontstaat voor ondernemingen met eigen vastgoed. Waarom is de regering voorstander van een dubbele heffing voor de gebruiker en de eigenaar? In hoeverre weegt de dubbele heffing volgens de regering op tegen het dubbel stemrecht dat zij krijgen? Verder vragen deze leden waarom de drempel om een tussentijdse draagvlakmeting te organiseren wordt verhoogt van twintig naar dertig procent. Wat is de achterliggende reden van dit besluit? Wordt de drempel om een tussentijdse draagvlakmeting aan te vragen hiermee niet te hoog?

De leden van de D66-fractie zijn, omwille van de bestendiging van de individuele keuzevrijheid van de ondernemer, niet gelukkig met het voorstel van de regering om de drempel om een bedrijveninvesteringszone voortijdig te kunnen beëindigen, te verhogen. Kan de regering deze verhoging van de drempel nader toelichten en daarbij ook aandacht willen schenken aan de mogelijke nadelige gevolgen van deze verhoging? Is de regering bereid het wetsvoorstel aan te passen en de drempel terug te brengen tot 20 procent van de bijdrageplichtigen? Als mogelijke doelstelling van de activiteiten die in het kader van een BIZ kunnen worden ondernomen zien deze leden graag dat naast de leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit en economische ontwikkeling in de openbare ruimte, óók het verbeteren van de duurzaamheid van de openbare ruimte wordt opgenomen. Zij vernemen graag of de regering bereid is dit in het wetsvoorstel op te nemen.

6 Soort activiteiten BIZ

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering aangeeft dat de begrippen die in artikel 1, tweede lid tot uitdrukking komen een zeker mate van abstractie kennen. Zij zijn het met de regering eens dat vanwege de democratische legitimatie het aan de gemeenteraad is om afwegingen te maken bij de invulling van de abstracte begrippen. Deze leden vragen hoe de regering gaat voorkomen dat gemeentetaken worden afgeschoven op de ondernemers. Krijgen gemeenten door de brede definitie niet teveel vrijheid om welke kosten dan ook in rekening te brengen bij de ondernemers? Wat zijn de ervaringen op dit gebied geweest? De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat het in Engeland gebruikelijk is dat ondernemers en gemeenten een zogeheten «service level-agreement» afsluiten waarin de verplichtingen van de gemeenten worden vastgelegd. Is het in Nederland ook mogelijk om een service level-agreement af te sluiten? Zo niet, wat vindt de regering van het idee om gemeenten op basis van vrijwilligheid het niveau van dienstverlening in de dienstovereenkomst te laten vaststellen?

De leden van de SGP-fractie zetten een kanttekening bij de brede formulering van de activiteiten waarvoor de BIZ-bijdrage ingezet mag worden. Zij vinden dat rekening gehouden moet worden met de positie van een kritische minderheid. In aansluiting hierop zijn zij van mening dat voorkomen moet worden dat allerlei activiteiten gefinancierd worden die meer het algemene belang van een gemeente dienen dan de commerciële belangen van betrokken bedrijven. Deze zorgen richten zich met name op activiteiten in het kader van gebiedspromotie. Zij vragen de regering hierop te reageren.

7 Oprichting bedrijveninvesteringszone

De leden van de SP-fractie vragen hoe vaak een gemeente een evaluatie of draagvlakmeting dient uit te voeren nadat er een bedrijveninvesteringszone is opgericht?

De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat bij een draagvlakmeting geen onderscheid moet worden gemaakt tussen grote of kleine ondernemingen. Deze leden vragen in het licht van deze uitspraak of het een goed idee is dat de som van de WOZ-waarden van bijdrageplichtigen, die zich hebben uitgesproken voor inwerkingtreding, hoger moet zijn de som van de WOZ-waarden van bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken tegen inwerkingtreding. Zorgt het mee laten wegen van de WOZ-waarde er niet voor dat aan grote instellingen in een gebied meer waarde wordt gehecht dan aan kleine instellingen? Zo ja, is dit volgens de regering een goede ontwikkeling? Kan de regering een aantal voorbeelden geven waaruit blijkt hoe deze maatregel in de praktijk heeft uitgepakt?

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de positie van niet-ondernemers die via de OZB-maatstaf wel aangeslagen kunnen worden voor een BIZ-bijdrage. Het wetsvoorstel draait om de collectieve belangen van ondernemers in een bepaald gebied, zoals ook in de evaluatie door Berenschot wordt benadrukt: «van, voor en door ondernemers». Omdat het betalen van onroerendzaakbelasting voor niet-woningen als criterium wordt gebruikt, blijven scholen, ziekenhuizen en kerken wel buiten beschouwing. Voor bepaalde niet-commercieel gebruikte panden, zoals verenigingsgebouwen, geldt dat niet. Gebruikers van dergelijke panden hebben andere belangen dan ondernemers, profiteren financieel niet of nauwelijks van de economische toegevoegde waarde van bedrijveninvesteringszones en hebben in ieder geval getalsmatig weinig invloed op de besluitvorming omtrent een bedrijveninvesteringszone. Vindt de regering dat niet-commerciële gebruikers en eigenaren van dergelijke panden desondanks toch aangeslagen moeten kunnen worden voor een BIZ-bijdrage? De leden van deze fractie erkennen dat er ruimte geboden wordt voor een gedifferentieerde tariefstelling (leden drie en vijf van het voorgestelde artikel II), maar vinden dit te vrijblijvend. Deelt de regering de mening dat dergelijke niet-commerciële gebruikers en eigenaren vrijgesteld moeten worden van een BIZ-bijdrage en is zij bereid een dergelijke vrijstelling in het voorliggende wetsvoorstel op te nemen? Welke mogelijkheden zijn hiervoor?

8 Internetconsultatie

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering aangeeft dat wegens goede ervaringen een dominante meerderheid de stichting naast de vereniging als organisatievorm wil behouden. Deze leden zouden graag willen weten wat deze goede ervaringen zijn.

9 Overig

De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat het instrument van de BIZ al jaren wordt toegepast in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Zij vragen of er goede voorbeelden uit deze landen zijn die ook in Nederland zouden kunnen worden toegepast. Heeft de regering de winstpunten uit deze landen goed in beeld? Waarom kiest de regering wel/niet om winstpunten uit deze landen ook in Nederland toe te passen? Uit het onderzoek van Berenschot blijkt dat in financiële zin de baten in termen van uitgekeerd bedrag de kosten van het instrument overstijgen. Echter constateren zij ook dat de administratieve lasten voor ondernemers en de uitvoeringskosten voor gemeenten van een veel grotere omvang zijn dan aanvankelijk was gedacht. Deze leden vragen wat het exacte verschil is tussen de verwachte omvang en de werkelijke omvang. Tevens vragen zij zich af wat verklaringen kunnen zijn voor het verschil en welke maatregelen de regering gaat nemen om het verschil kleiner te maken?

II Artikelsgewijs

Artikel II

De leden van de PvdA-fractie vragen wat er bedoeld wordt met «bepaald gebruik» in artikel 2 lid 4. Waarom worden in het derde en vijfde lid van artikel 2 verschillende criteria gebruikt voor de totstandkoming van het tarief? Waarom geldt dat voor gebruikers de sector of branche een criterium is en voor eigenaren niet? Hoe wordt het «belang van de eigenaar of gebruiker» precies vastgesteld? Betekent het zesde lid van artikel 2 dat volkomen ongelijksoortige bedrijven met dezelfde heffing kunnen worden geconfronteerd, zo vragen deze leden.

Artikel V

De leden van de CDA-fractie vinden het van groot belang dat er voldoende draagvlak is. Een BIZ heeft alleen zin indien het «van, voor en door ondernemers» is. De regering geeft aan dat een eenmaal vastgestelde verordening in werking kan treden indien de meerderheid van de beoogde bijdrageplichtige ondernemers het initiatief en het instellen van de heffing in deze vorm steunt. In lid 1 van artikel 5 wordt aangegeven dat de BIZ-heffing wordt ingesteld indien tenminste de helft van de bijdrageplichtigen zich vóór of tegen inwerkingtreding heeft uitgesproken en hiervan tenminste tweederde zich vóór inwerkingtreding heeft uitgesproken. Bij 100 ondernemers in een gebied zou dit betekenen dat minimaal 33 ondernemers (33%) in een bepaald gebied voorstander moeten zijn om een bedrijveninvesteringszone in te kunnen stellen (0.5*0.66=0.33). Deze leden vragen of het niet verstandiger zou zijn om de opkomstpercentage en het percentage dat voor inwerkingtreden moet stemmen te verhogen. Welke signalen uit de praktijk heeft de regering ontvangen betreft de draagvlakeisen? Heeft de regering in beeld wat voor soort ondernemers zich niet uitspreken over het wel/niet voor-inwerkingtreden van een BIZ? Zijn dit vooral voorstanders van een bedrijveninvesteringzone of gaat het juist om tegenstanders? Waarom is de regering wel/niet voor het verhogen van de draagvlakeisen? De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een nadere kan toelichting over waarom bij lid 3b tenminste de helft van de gebruikers en tenminste de helft van de eigenaren zich vóór inwerkingtreding moet hebben uitgesproken? Waarom is in dit lid niet gekozen voor tenminste tweederde deel, zoals in artikel 5, lid 1b wel het geval is?

Artikel VI

De leden van de PvdA-fractie vragen of een gemeente een verzoek in de zin van artikel 6 (intrekken BIZ-verordening) naast zich neer kan leggen. Kan een gemeente een verzoek (met voldoende draagvlak) tot het instellen van een BIZ-zone naast zich neerleggen? Kan de gemeente een BIZ-verordening intrekken zonder verzoek, of zonder het benodigde draagvlak? Hoe verhoudt zich dit tot de gemeentelijke autonomie?

Artikel VII

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manier kan worden voorkomen dat de perceptiekosten (heffings- en inningskosten) te hoog worden. Klopt het dat over de hoogte van de inningskosten verschillend kan worden gedacht, afhankelijk van de benodigde ambtelijke inzet, en een bedrag dat daaraan wordt toegekend? Wanneer de perceptiekosten te hoog zijn, kan het dan dat ondernemers de extra BIZ-bijdrage gaan zien als een extra WOZ-heffing, waarmee het draagvlak zou worden ondermijnd? Kan overwogen worden om de zin over de perceptiekosten in art. 7 te schrappen? Deze leden overwegen een amendement in te dienen om de perceptiekosten voor de BIZ-verenigingen op nul te zetten.

Artikel VIII

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe -indien er gekozen wordt voor een stichting als subsidie-ontvanger- de verantwoording en vaststelling van de begroting wordt geregeld. Hoe worden alle bijdrageplichtigen betrokken bij de besluitvorming hierover? Deze leden hebben vernomen dat hier en daar toch irritatie ontstaat over de verantwoording van de kosten die de BIZ-stichting maakt. Het gaat daarbij met name om de positie van de individuele heffingsplichtige tegenover een stichting of vereniging die de BIZ-gelden beheert, met name als het gaat om controle op specifieke uitgaven. Op welke manier kan de transparantie ten behoeve van individuele heffingsplichtigen verbeterd worden? Deelt de regering de mening dat maximale transparantie mogelijk en wenselijk is? De inzage in de financiën van de BIZ is nu overgelaten aan de bestuurders van de BIZ en hetgeen zij in de statuten hebben opgenomen. Kan de regering overwegen om dit wettelijk te regelen, zodat een ondernemer als hij geen inzicht krijgt, meer recht heeft op de inzage? Kan overwogen worden om ieder lid dat meebetaalt, een wettelijk recht op inzage te geven? De verhouding tussen een BIZ en de reeds bestaande ondernemersverenigingen (straatverenigingen) is onduidelijk. Kan de regering aangeven of in de gemeenten waarin een BIZ tot stand is gekomen, de oude ondernemersvereniging wel of niet is opgegaan in de BIZ?

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Thomassen

Naar boven