33 914 Initiatiefnota van het lid Helder tot wijziging van de samenloopregeling in het Wetboek van Strafrecht

Nr. 2 INITIATIEFNOTA

1. Inleiding

Initiatiefnemer wil de samenloopregeling in het Wetboek van Strafrecht (Sr), herzien. De meerdaadse samenloop wordt wat initiatiefnemer betreft geschrapt uit het Wetboek van Strafrecht. De samenloopregeling betreft de artikelen 55 tot en met 63a Sr. De artikelen 57 en 58 Sr bevatten een plafond voor wat betreft de maximaal op te leggen vrijheidsstraf in het geval een persoon meerdere misdrijven heeft begaan welke gelijktijdig worden berecht. Initiatiefnemer is van mening dat het huidige plafond eraf moet. De rechter kan dan met ieder strafbaar feit apart rekening houden bij de straftoemeting en kan daardoor bij de veroordeling van de dader een passende straf opleggen voor de bewezen verklaarde strafbare feiten. Voor de volledigheid merkt initiatiefnemer op dat niet wordt geïmpliceerd dat er helemaal geen sprake meer zou moeten zijn van een plafond.

Verder wordt voorgesteld een aantal artikelen uit de samenloopregeling te schrappen of aan te passen die verband houden met de meerdaadse samenloop. De eendaadse samenloop en voortgezette handeling kunnen wat initiatiefnemer betreft ongewijzigd blijven. De redenen zijn verderop in deze nota opgenomen.

1.1 De samenloopregeling kort

In het Wetboek van Strafrecht (Sr) is in titel VI een regeling voor de samenloop van strafbare feiten (samenloopregeling) opgenomen. De samenloopregeling geldt voor de situatie waarin één persoon meerdere strafbare feiten heeft gepleegd die door de rechter gelijktijdig worden berecht. De samenloopregeling in het Wetboek van Strafrecht regelt de wettelijk toegelaten maximale straf die een veroordeelde kan krijgen. Zou een dergelijke bepaling, die voor limitering zorgt, ontbreken, dan zou dit in de ogen van de toenmalige wetgever leiden tot een volledige cumulatie van straffen, hetgeen tot een te grote hardheid zou leiden.

In geval van meerdere strafbepalingen en/of meerdere strafbare handelingen kan er door de samenloopregeling sprake zijn van de volgende situaties:

  • 1. eendaadse samenloop (art. 55 Sr);

  • 2. voortgezette handeling (art. 56 Sr);

  • 3. meerdaadse samenloop (artt. 57 en 58 Sr).

1.1.1 Eendaadse samenloop

De bepaling van de eendaadse samenloop is in de eerste plaats bedoeld om de straftoemetingsruimte te begrenzen in gevallen dat één gedraging onder twee of meerdere strafbepalingen valt. Indien één gedraging onder meerdere strafbepalingen valt, wordt slechts één van die bepalingen toegepast. Indien de betreffende strafbepalingen verschillend zijn, wordt de strafbepaling met het hoogste strafmaximum gehanteerd.

1.1.2 Voortgezette handeling

Van een voortgezette handeling is sprake wanneer meerdere gelijksoortige feiten in zodanig verband staan met elkaar, dat er wordt gestraft alsof er sprake was van één handeling, terwijl er sprake is van meerdere handelingen. Het verschil met de eendaadse samenloop is dat bij de eendaadse samenloop sprake is van één handeling. Bij de voortgezette handeling gaat het om gelijksoortige feiten die (kort) na elkaar hebben plaatsgevonden, maar waaraan één (ongeoorloofd) wilsbesluit ten grondslag ligt. Aangezien ook bij voortgezette handeling wordt gedaan alsof er sprake was van slechts één strafbare handeling wordt in het geval van de voortgezette handeling het strafmaximum op dezelfde wijze beperkt als bij de eendaadse samenloop. De straf bij de voortgezette handeling kan dan ook niet hoger zijn dan de maximumstraf die op het zwaarste feit staat.

1.1.3 Meerdaadse samenloop

Meerdaadse samenloop doet zich voor wanneer iemand terecht staat voor het plegen van meerdere misdrijven en daarvoor wordt veroordeeld. Meerdere misdrijven worden dus gelijktijdig berecht. Er wordt in dat geval slechts één straf opgelegd. De maximale straf is in dat geval het totaal van de hoogste straffen die op de bewezen verklaarde feiten zijn gesteld.

De hoofdregel bij de straftoemeting bij meerdaadse samenloop is dat straffen onbeperkt kunnen cumuleren, met uitzondering van een vrijheidsstraf. In het geval van een vrijheidsstraf bepalen de artikelen 57 en 58 Sr dat het totaal van de opgelegde vrijheidsstraf niet meer mag zijn dan het zwaarste strafmaximum, vermeerderd met een derde.

1.1.4 Overige bepalingen uit de samenloopregeling

Tot slot staan er nog een aantal bepalingen opgenomen in de samenloopregeling welke verband houden met de hierboven behandelde artikelen.

Zo bepaalt artikel 59 Sr dat bij een veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf naast die straf alleen nog ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan worden opgelegd.

Artikel 60 regelt dat in geval van ontzetting uit dezelfde rechten slechts één straf wordt opgelegd. Deze straf is begrensd. Dit geldt niet indien het om ontzetting van verschillende rechten gaat. Deze kunnen wel onbeperkt cumuleren. Ook de verbeurdverklaring kan onbeperkt cumuleren. De duur van de vervangende vrijheidsstraffen is wel begrensd. Deze mogen namelijk niet hoger zijn dan het gezamenlijk maximum neergelegd in artikel 24c lid 3 Sr (1 jaar).

Artikel 60a Sr voorziet in een begrenzing voor de duur van de vervangende hechtenis van de schadevergoedingsmaatregel bij meerdaadse samenloop. De maximale duur van de vervangende hechtenis mag die van artikel 24c, derde lid, Sr (1 jaar) niet overschrijden.

Artikel 61 bepaalt dat de betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 9 Sr.

Artikel 62 Sr bepaalt dat de straffen, die zijn gesteld op overtredingen, onbeperkt kunnen cumuleren. Aan de vervangende vrijheidsstraffen voor overtredingen en de misdrijven of de overtredingen gezamenlijk is het plafond van art 24c lid 3 gekoppeld. De vervangende hechtenis mag in totaal niet langer zijn dan 1 jaar.

De bepaling van artikel 63 Sr is tot slot van toepassing als iemand voor meerdere delicten afzonderlijk wordt berecht en bestraft, terwijl een gezamenlijke behandeling voor de wet mogelijk was geweest. Hiervan is sprake als iemand ná een veroordeling wordt berecht voor een strafbaar feit dat is begaan vóór de eerdere veroordeling. In dat geval is de samenloopbepalingen van toepassing. De bij de eerste veroordeling opgelegde straf en de maximumstraf die de rechter kan opleggen voor hetgeen hem ter berechting wordt voorgelegd bepalen hoeveel ruimte er is voor strafoplegging bij de latere berechting. De rechter is aldus bij de tweede strafoplegging gebonden aan de grens van een derde boven het hoogste maximum. De eerder opgelegde straf dient daarop in mindering te worden gebracht, terwijl de later opgelegde straf niet hoger mag zijn dan het maximum dat voor voorliggende feit kan worden gegeven.

1.2 Wat wil initiatiefnemer

Initiatiefnemer is van mening dat de rechter met elk strafbaar feit apart rekening moet kunnen houden bij de straftoemeting en op die wijze een passende straf aan een dader kan opleggen in geval van meerdaadse samenloop. Het plafond zoals dat nu in de artikelen betreffende de meerdaadse samenloop is opgenomen maakt dat onmogelijk. Dit acht initiatiefnemer onwenselijk.

Ter onderbouwing van het standpunt van initiatiefnemer wordt het volgende voorbeeld gebruikt. Het wetsartikel inzake verkrachting (artikel 242 Sr) bepaalt dat de maximumstraf voor dit feit 12 jaar gevangenisstraf is. Iemand die tien verkrachtingen heeft gepleegd, kan hiervoor nu een vrijheidsstraf krijgen van maximaal 16 jaar: 12 jaar + (1/3 van 12 jaar) = 16 jaar. Het komt er eigenlijk op neer dat in geval van een gelijktijdige vervolging en berechting van alle strafbare feiten voor de eerste verkrachting een bepaalde vrijheidsstraf wordt opgelegd terwijl voor de daaropvolgende verkrachtingen de vrijheidsstraf nooit hoger kan zijn dan vier jaar, ongeacht hoeveel slachtoffers na het eerste slachtoffer zijn gevolgd. Ofwel: de rechter kan naar mening van initiatiefnemer onvoldoende rekening houden met het aantal slachtoffers en de ernst van de andere gepleegde feiten.

Daar komt nog bij dat de dader in het huidige stelsel na het uitzitten van 2/3 van de opgelegde vrijheidsstraf onder voorwaarden in vrijheid kan worden gesteld. Dit komt er in de praktijk op neer dat het surplus van maximaal 1/3 (vanwege de andere bewezen verklaarde feiten) komt te vervallen indien de veroordeelde in vrijheid is gesteld en zich aan de opgelegde voorwaarden houdt. Dit is een enorm gelag voor de slachtoffers die hierdoor naar mening van initiatiefnemer het gevoel krijgen dat de jegens hen gepleegde strafbare feiten niet zijn bestraft.

1.3 Leeswijzer

Allereerst zal in hoofdstuk 2 kort worden ingegaan op de geschiedenis met betrekking tot de samenloopregeling. Vervolgens zal in hoofdstuk 3 de huidige regelgeving worden besproken en in hoofdstuk 4 komt aan de orde wat initiatiefnemer wil, hetgeen zal resulteren in een beslispunt. Tot slot zullen de financiële consequenties in hoofdstuk 5 behandeld worden.

2. Geschiedenis

In dit hoofdstuk wil initiatiefnemer inzicht verschaffen in de keuzes die door de wetgever zijn gemaakt met betrekking tot het beperkte cumulatiestelsel en de samenloopregeling en welke gedachten aan die keuzes ten grondslag lagen.

De totstandkomingsgeschiedenis van het Wetboek van Strafrecht geeft echter weinig informatie over de achtergronden van de keuzes die ten grondslag hebben gelegen aan het beperkt cumulatiestelsel zoals we dat nu kennen. In 1886 werd in het Wetboek van Strafrecht een onderscheid gemaakt in hoofdstraffen en bijkomende straffen. Dit onderscheid was van belang met betrekking tot het cumuleren. Cumulatie van hoofdstraffen is nu mogelijk. Net als cumulatie van bijkomende straffen en van bijkomende straffen en hoofdstraffen. Cumulatie is nu hoofdregel. Dit is een breuk met het verleden waarin er geen bijkomende straf mocht worden opgelegd zonder dat er een hoofdstraf was en hoofdstraffen niet konden cumuleren.

Bij de totstandkoming in 1886 werd tevens het onderscheid gemaakt tussen eendaadse samenloop, de voortgezette handeling en meerdaadse samenloop. Voor de meerdaadse samenloop in geval van vrijheidsstraffen is een middenweg gekozen tussen het stelsel van onbeperkte cumulatie en het absorptie stelsel.

In het onbeperkte cumulatiestelsel worden alle hoofdstraffen bij elkaar opgeteld, hetgeen leidt tot een totaalstraf. In het absorptiestelsel wordt de sanctie opgelegd die het zwaarst is. De andere straffen worden buiten beschouwing gelaten: deze worden geacht te zijn opgeslokt/geabsorbeerd door de zwaarste straf.

Het zuivere cumulatiestelsel zou leiden tot een te grote hardheid en het absorptiestelsel liet de lichtere misdrijven onbestraft.1 De toenmalig wetgever heeft gekozen voor een matiging van sanctionering.

Initiatiefnemer vindt het opvallend dat bij de behandeling van het gematigde cumulatiestelsel niet is ingegaan op de keuze voor het maximum van 1/3 van de hoogste maximumstraf. Het is dan ook onduidelijk waarom deze 1/3 voldoende is voor de rechters om met elk gepleegd en bewezen verklaard strafbaar feit rekening te kunnen houden. Er is enkel discussie geweest over de vraag of voor de geldboete niet toch het stelsel van onbeperkte cumulatie moest gelden (wat bijna een eeuw later ook gebeurde) en de vraag of de begrenzing van 1/3 boven het hoogste strafmaximum alleen diende te gelden voor de vrijheidsstraffen. Voor beperkte cumulatie bij de geldboete achtte men vervolgens geen reden en gepaste matiging kon worden bereikt door de introductie van het draagkrachtbeginsel.2

In artikel 10 Sr is in 1886 bepaald dat de gevangenisstraf levenslang of tijdelijk is. De duur van de tijdelijke gevangenisstraf werd bepaald op 15 jaar.3 Recent is de maximale duur van de tijdelijke gevangenisstraf verhoogd van 15 naar 18 jaar.

In geval van de berechting van strafbare feiten waar de rechter de keuze had tussen het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf of een levenslange gevangenisstraf, of waarin sprake is van samenloop van meerdere strafbare feiten, recidive of een ambtsmisdrijf kon de tijdelijke gevangenisstraf van 15 jaar met 1/3 verhoogd tot 20 jaar.4 De duur van deze tijdelijke gevangenisstraf mocht echter in geen geval meer zijn dan 20 jaar. Later is deze termijn van 20 jaar verhoogd naar 30 jaar om zo de kloof tussen de tijdelijke gevangenisstraf en levenslange gevangenisstraf te verkleinen, waardoor de rechter een meer passende straf kon opleggen.5

3. Huidige regelgeving

De samenloopregeling is opgenomen in Titel VI van het Wetboek van Strafrecht artikelen 55 tot en met 63a. Om de regeling goed te begrijpen zal initiatiefnemer per artikel uit de samenloopregeling een korte toelichting geven.

3.1. De artikelen uit de samenloopregeling

Artikel 55 (Eendaadse samenloop)

  • 1. Valt een feit in meer dan één strafbepaling, dan wordt slechts één van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

  • 2. Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.

Van het eerste lid is sprake wanneer hetzelfde feit door de omstandigheden waaronder het wordt gepleegd of waarvan het vergezeld gaat tevens een ander strafbaar feit oplevert. Één gedraging moet dus meerdere gelijksoortige delicten opleveren. Beide overtreden strafbepalingen moeten dezelfde strekking hebben en er moest daarnaast eenheid zijn van tijd en plaats in het feitelijk handelen. In het arrest «oude kijk in ’t jatstraat» is afscheid genomen van eenheid van tijd en plaats en is de aspectenleer geïntroduceerd. Bij deze leer gaat het er om of de feiten in abstracto los van elkaar kunnen worden gedacht. Als de feiten zich onafhankelijk van elkaar kunnen voordoen is geen sprake van eendaadse samenloop, maar van meerdaadse samenloop.

Voorbeelden:

  • 1. Het vervoeren van cocaïne. Hierbij pleegt men zowel het delict het vervoeren van cocaïne (art. 10 lid 3 Opiumwet) als het in het bezit hebben van cocaïne (art. 10 lid 2 Opiumwet). HR 3 januari 1984, NJ 1984, 420.

  • 2. Een verdachte die ontuchtige handelingen pleegt met zijn kind dat nog geen 16 jaar is. Hierbij pleegt men zowel ontucht met een wilsonbekwame (art. 247 Sr) als ontucht met misbruik van gezag (art. 249 lid 1 Sr). HR 16 januari 1990, NJ 1990, 609.

Wanneer er sprake is van eendaadse samenloop is artikel 55 Sr van toepassing welke bepaalt dat slechts één strafbepaling wordt toegepast, bij verschil de bepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Het tweede lid van artikel 55 Sr ziet op een situatie waarbij geen sprake is van samenloop en bepaalt dat indien er sprake is van een generalis-specialisverhouding alleen de specialis in aanmerking komt. De speciale bepaling gaat dus voor de algemene bepaling. Denk hier bijvoorbeeld aan diefstal (artikel 310 Sr) en diefstal met braak (artikel 311 lid 1 sub 5 Sr) (indien ten laste gelegd: het staat het OM vrij om voor een lichtere generalis te vervolgen).

Artikel 56 (Voortgezette handeling)

  • 1. Staan meerdere feiten, ofschoon elk op zichzelf misdrijf of overtreding opleverende, in zodanig verband dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling, dan wordt slechts één strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

  • 2. Insgelijks wordt slechts één strafbepaling toegepast bij schuldigverklaring aan vals-heid of muntschennis en aan het gebruikmaken van het voorwerp ten opzichte waar-van de valsheid of muntschennis gepleegd is.

Van een voortgezette handeling (het eerste lid) is sprake indien meerdere gelijksoortige feiten in zodanig verband staan met elkaar dat er wordt gestraft alsof er sprake was van één feit. Het plafond van de eendaadse samenloop zal in dat geval worden toegepast. Het moet gaan om gelijksoortige feiten die na elkaar hebben plaatsgevonden, maar waaraan één (ongeoorloofd) wilsbesluit ten grondslag ligt. Ook hier is de straf dus niet hoger dan de maximumstraf die op het zwaarste feit staat.

Voorbeelden:

  • 1. Een bouwvakker neemt elke dag van de bouwplaats een pak tegels mee totdat hij er genoeg heeft om zijn badkamer te betegelen.6

  • 2. Het invoeren en afleveren van verdovende middelen.7

Het tweede lid bepaalt dat bij bewezenverklaring van valsheid en vervolgens gebruikmaking van het vervalste voorwerp ook slechts een strafbepaling wordt toegepast.

Artikel 57 (meerdaadse samenloop; gelijksoortige hoofdstraffen)

  • 1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden be-schouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.

  • 2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch – voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft – niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.

Het artikel bepaalt dat wanneer iemand in één keer terecht staat voor meerdere misdrijven en wordt veroordeeld, slechts één straf wordt opgelegd. De maximale straf is in dat geval het totaal van de hoogste straffen die op de feiten zijn gesteld. Hoofdregel is derhalve dat bij meerdaadse samenloop straffen onbeperkt kunnen cumuleren.

Het tweede lid bepaalt dat alleen bij vrijheidsstraffen (gevangenisstraf of hechtenis) het totaal niet meer mag bedragen dan een derde boven het hoogste maximum (artikel 57, tweede lid, Sr).

Voorbeeld:

De maximumstraf voor verkrachting is 12 jaar. Iemand die tien verkrachtingen heeft gepleegd en daarvoor gelijktijdig wordt berecht, gaat nu dus hoogstens 16 jaar de cel in (12 jaar plus 1/3 van 12 jaar).

Artikel 58 (meerdaadse samenloop; ongelijksoortige hoofdstraffen)

Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop ongelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, kan elk van die straffen worden opgelegd, doch deze mogen – voor zover het gevangenisstraf en hechtenis betreft – te zamen in duur de langstdurende niet meer dan een derde overtreffen.

Artikel 58 Sr geeft regels voor de minder vaak voorkomende situatie van meerdaadse samenloop van misdrijven waarop ongelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld. In dat geval kan elk van die straffen (bijvoorbeeld gevangenisstraf, een geldboete en hechtenis) worden uitgesproken met dien verstande dat bij cumulatie van de vrijheidsstraffen ook hier de totale vrijheidsbeneming niet meer mag bedragen dan een derde boven het hoogste maximum.

Artikel 59 (bijkomende straffen bij levenslang)

Bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf kunnen daarnevens geen andere straffen worden opgelegd dan ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring van reeds in be-slag genomen voorwerpen en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Dit artikel bepaalt dat bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf, in afwijking van de artikelen 57 en 58 Sr, naast die straf alleen nog ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan worden opgelegd.

Artikel 60 (meerdaadse samenloop; bijkomende straffen)

In de gevallen van de artikelen 57 en 58 gelden ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen:

  • 1°. de straffen van ontzetting van dezelfde rechten worden opgelost in één straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofdstraffen ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande, of ingeval geen andere hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in één straf van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;

  • 2°. de straffen van ontzetting van verschillende rechten worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd;

  • 3°. de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd; de vervangende vrijheidsstraffen mogen ge-zamenlijk het maximum, bepaald in artikel 24 c, derde lid, niet overschrijden.

Sub 1 regelt dat voor de ontzetting van dezelfde rechten slechts één straf wordt opgelegd welke tevens verbonden is aan een minimum en een maximum duur.

Sub 2 regelt dat sub 1 niet geldt indien het om ontzetting van verschillende rechten gaat. Deze kunnen onbeperkt cumuleren.

In sub 3 wordt bepaalt dat de verbeurdverklaring onbeperkt kunnen cumuleren en geeft een begrenzing voor de duur van de vervangende vrijheidsstraffen. Deze mag namelijk niet hoger zijn dan het gezamenlijk maximum neergelegd in artikel 24c lid 3 Sr.

Artikel 60a (schadevergoedingsmaatregel bij meerdaadse samenloop)

Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, geldt voor de maatregel genoemd in artikel 36f dat de vervangende vrijheidsstraffen gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 24c, derde lid, niet mogen overschrijden.

Voorzien wordt in een begrenzing voor de duur van de vervangende hechtenis van de schade-vergoedingsmaatregel bij meerdaadse samenloop. De maximale duur van de vervangende hechtenis mag die van artikel 24c, derde lid, Sr (de termijn van een jaar) niet overschrijden.

Artikel 61 (betrekkelijke zwaarte hoofdstraffen)

  • 1. De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 9.

  • 2. Waar de rechter de keuze tussen twee hoofdstraffen is gelaten, komt bij de vergelijking alleen de zwaarste van die straffen in aanmerking.

  • 3. De betrekkelijke zwaarte van gelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door het maximum.

  • 4. De betrekkelijke duur, zowel van ongelijksoortige als van gelijksoortige hoofdstraffen, wordt eveneens bepaald door het maximum.

Dit artikel geeft een richtsnoer voor de zwaarte van en de keuze tussen de verschillende hoofdstraffen.

Artikel 62 (meerdaadse samenloop met overtreding)

  • 1. Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, hetzij van overtredingen met misdrijven, hetzij van overtredingen onderling, wordt voor elke overtreding zon-der vermindering straf opgelegd.

  • 2. De vervangende vrijheidsstraffen mogen voor de misdrijven en overtredingen of voor de overtredingen gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 24 c, derde lid, niet overschrijden.

Overtredingen kunnen onbeperkt cumuleren en hoeven niet als één straf te worden opgelegd. Aan de vervangende vrijheidsstraffen voor overtredingen en de misdrijven of de overtredingen gezamenlijk is wel het plafond van art 24c lid 3 gekoppeld.

Artikel 63 (in rekening brengen eerdere veroordeling)

Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing.

Deze bepaling is van toepassing als iemand voor meerdere delicten afzonderlijk wordt berecht en bestraft, terwijl een gezamenlijke behandeling voor de wet mogelijk was geweest. Hiervan is sprake als iemand ná een veroordeling wordt berecht voor een strafbaar feit dat is begaan vóór de eerdere veroordeling. In dat geval is de samenloopbepaling meerdaadse samenloop van toepassing. De bij de eerste veroordeling opgelegde straf en de maximumstraf die de rechter kan opleggen voor hetgeen hem ter berechting wordt voorgelegd bepalen hoeveel ruimte er is voor strafoplegging bij de latere berechting. De rechter is dan bij de tweede strafoplegging gebonden aan de grens van een derde boven het hoogste maximum. De eerder opgelegde straf dient daarop in mindering te worden gebracht, terwijl de later opgelegde straf niet hoger mag zijn dan het maximum dat voor voorliggende feit kan worden gegeven.

Voorbeeld:

Iemand wordt op 1 september 2011 veroordeeld wegens meerdere diefstallen (artikel 310 Sr: maximaal vier jaar) tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Na die datum blijkt dat betrokkene zich op 15 augustus 2011schuldig heeft gemaakt aan afpersing (artikel 317 Sr: maximaal negen jaar), dan kan bij de tweede veroordeling nog ten hoogste twaalf (9 jaar + 1/3) – vijf jaar (de eerder opgelegde straf) zeven jaar gevangenisstraf worden opgelegd.

4. Beslispunten

Initiatiefnemer wil met deze initiatiefnota bereiken dat de rechter met elk bewezen verklaard strafbaar feit apart rekening kan houden bij de straftoemeting en op die wijze een passende straf aan een dader kan opleggen. Een plafond zoals dat nu in de artikelen betreffende de meerdaadse samenloop is opgenomen maakt dat onmogelijk. Dit acht initiatiefnemer onwenselijk voor de slachtoffers in het bijzonder en de maatschappij in het algemeen. Initiatiefnemer impliceert niet dat er helemaal geen sprake meer zou moeten zijn van een plafond. Het is echter aan de rechter om hierover een beslissing te nemen. De rechter is de aangewezen partij om een eindoordeel te geven over de omvang van de vrijheidsstraf die in een individuele strafzaak aan de veroordeelde dient te worden opgelegd. Indien het huidige plafond geschrapt zal worden, betekent dit dan ook niet per se dat er sprake zal zijn van «Amerikaanse toestanden».

Initiatiefnemer kiest er dan ook niet voor om een nieuw plafond vast te stellen. Naar mening van initiatiefnemer moet de rechter de volledige vrijheid hebben om in individuele gevallen rekening te houden met de ernst van en het aantal gepleegde strafbare feiten.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt artikel 59 Sr ongewijzigd kan blijven bestaan.8 Dit artikel bepaalt dat bij veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf, in afwijking van de artikelen 57 en 58 Sr, naast die straf alleen nog ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan worden opgelegd.

Artikel 60 Sr bepaalt dat bijkomende straffen (behalve ontzetting uit verschillende rechten en verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen) aan een minimum en een plafond gebonden zijn. Dit artikel houdt tevens een plafond in en moet om dezelfde reden worden geschrapt of aangepast als de reden die initiatiefnemer noemde bij de artikelen 57 Sr en 58 Sr. Dit geldt ook voor Artikel 60a Sr welke voorziet in een begrenzing voor de duur van de vervangende hechtenis van de schadevergoedingsmaatregel bij meerdaadse samenloop en artikel 63 Sr welke van toepassing is als iemand voor meerdere delicten afzonderlijk wordt berecht en bestraft, terwijl een gezamenlijke behandeling voor de wet mogelijk was geweest.

Artikel 61 Sr geeft een richtsnoer voor de zwaarte van en de keuze tussen de verschillende hoofdstraffen en behoeft geen aanpassing.

Artikel 62 bepaalt dat overtredingen onbeperkt kunnen cumuleren en niet als één straf hoeven te worden opgelegd. Aan de vervangende vrijheidsstraffen voor overtredingen en de misdrijven of de overtredingen gezamenlijk is wel een plafond gekoppeld. Dit plafond kan blijven bestaan, omdat het hier gaat om vervangende hechtenis en niet om een in eerste instantie opgelegde vrijheidsstraf voor meerdere bewezen verklaarde strafbare feiten.

Artikel 10 Sr. dient wel te worden aangepast. Artikel 10 Sr bepaalt dat de gevangenisstraf levenslang of tijdelijk is. De maximum duur van de tijdelijke gevangenisstraf is 18 jaar. In geval van delicten waar de rechter de keuze heeft tussen het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf of een levenslange gevangenisstraf, samenloop, recidive, terrorisme of een ambtsmisdrijf kan de tijdelijke gevangenisstraf oplopen tot een maximum duur van 30 jaar. Indien het plafond (en dus artikel 57 en 58 Sr) wordt geschrapt, kan de maximum tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar overschreden worden en behoeft artikel 10 Sr aanpassing, omdat anders nog steeds sprake zal zijn van een plafond.

Er zou dan een lid aan artikel 10 Sr kunnen worden toegevoegd welke bepaalt dat de rechter in het geval van samenloop de maximale tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar te boven kan gaan. De straffen voor de diverse bewezen verklaarde strafbare feiten kunnen dan onbeperkt cumuleren. Het is vervolgens aan de rechter om per geval te bepalen hoe lang de totale opgelegde vrijheidsstraf zal bedragen.

Beslispunt: initiatiefnemer is van mening dat de artikelen betreffende de meerdaadse samenloop en de artikelen die daarmee verband houden niet (meer) voldoen en aanpassing behoeven door het plafond dat aan de meerdaadse samenloop is gekoppeld te schrappen.

Initiatiefnemer vraagt de Kamer om in te stemmen met dit beslispunt.

6. Financieel

Indien het plafond van een 1/3 boven het hoogste strafmaximum wordt geschrapt, is het mogelijk voor rechters om in het geval van meerdaadse samenloop hogere vrijheidsstraffen op te leggen. Of dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren is niet bekend. Verder zal het aantal gevallen waarin sprake is van meerdaadse samenloop beperkt zijn. De financiële consequenties zijn dan ook niet bekend, maar deze zullen naar verwachting beperkt zijn.

Helder


X Noot
1

H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, eerste deel, Haarlem 1881, p. 451.

X Noot
2

Mr. J. de Hullu, «Recidive en straftoemeting», Kluwer, Deventer 2003, p. 39.

X Noot
3

O.R.O. Art. 10 en.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, eerste deel, Haarlem 1881, p. 193.

X Noot
4

H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, eerste deel, Haarlem 1881, p. 193.

X Noot
5

TK, vergaderjaar 2001–2002, 28 484 nr. 45.

X Noot
6

F.A.J. Koopmans, «Prologen materieel strafrecht», derde druk, Kluwer 2003, p. 245 waarin wordt verwezen naar een noot van Corstens bij HR 13 december 1994, Ars Aequi, 1995, p. 724.

X Noot
7

HR 15 mei 1979, NJ 1980, 90 en G.H. Meijer, A. Seuters en R. ter Haar, «Leerstukken strafrecht 2011», Kluwer Deventer 2010, p. 110.

X Noot
8

ECHR (GC), 12 februari 2008, appl. nr. 21906/04, EHRC 2008, 52 (Kafkaris vs. Cyprus) en HR 16 juni 2009, LJN BF3741.

Naar boven