33 913 Wijziging van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie

D NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 31 oktober 2014

Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de PvdA-fractie, van de SP-fractie en van de GroenLinks-fractie over het wetsvoorstel ter implementatie van richtlijn 2012/27/EU inzake energie-efficiëntie (hierna: de richtlijn). Graag ga ik hieronder in op de gestelde vragen. Op 7 oktober jongstleden heeft u de Nationale EnergieVerkenning (Kamerstukken II 2014–2015, 30 196, nr. 257, hierna: NEV) ontvangen. Voor de beantwoording van een aantal vragen baseer ik mij op de uitkomsten van de NEV.

Aanleiding en doel van het wetsvoorstel

De leden van de SP- en GroenLinks-fractie vroegen naar het bereiken van de energiebesparings-doelstelling voor 2020 uit de richtlijn. Verder vroegen de leden van de SP-fractie in hoeverre de Europese Commissie reeds op de hoogte is van de voortgang in dit dossier. Energiebesparing heeft prioriteit in het energiebeleid. Ik zet mij er dan ook, samen met alle andere ondertekenaars van het Energieakkoord voor een duurzame groei (hierna: Energieakkoord), voor in dat de doelen voor 2020 worden gehaald. De beleidsopgave bedraagt op basis van de richtlijn voor Nederland 480 PJ. Dit is een cumulatieve doelstelling voor 2020, hetgeen betekent dat des te eerder een maatregel wordt getroffen des te meer jaren deze mag worden meegerekend. Uit de NEV blijkt dat het effect van alle maatregelen (incl. die uit het Energieakkoord) uitkomt tussen 432 en 591 PJ. Op basis hiervan concluderen de gezamenlijke planbureaus dat de doelstelling uit de richtlijn binnen bereik ligt. Binnen het Energieakkoord is afgesproken dat in 2016 zal worden geëvalueerd of de uitvoering daadwerkelijk op koers ligt. Dat is ook het moment om te bezien of er eventueel aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

In de NEV is niet gekeken naar besparingspercentages, maar uitsluitend naar de cumulatieve doelstelling uitgedrukt in PJ’s. Er zijn dan ook geen cijfers voor handen welke percentages de komende jaren gerealiseerd moeten worden om de cumulatieve doelstelling uit de richtlijn te halen.

Nederland heeft bij verschillende gelegenheden de Europese Commissie geïnformeerd over de voortgang op het gebied van energiebesparing. Tot op heden heeft Nederland geen reactie van de Europese Commissie ontvangen op de door Nederland ingediende plannen.

Verbetering van energie-efficiëntie

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de maatregelen voldoende concreet zijn om daadwerkelijk tot resultaat te leiden. Naar de mening van de planbureaus vragen sommige maatregelen nog nadere uitwerking, hetgeen ook blijkt uit de bandbreedte van de effectschatting. Dat was al bekend bij het afsluiten van het Energieakkoord. Ik werk samen met de Energieakkoordpartijen aan concretisering van de maatregelen. Als voorbeeld noem ik het MEE-convenant, waar ik samen met de industrie een verduidelijkingsslag aan het maken ben. In november zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten hiervan. Uw Kamer ontvangt in afschrift deze brief.

Energie-audits

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of bekend is hoeveel geconstateerde gevallen er zijn van overtredingen van de Wet milieubeheer ten aanzien van de verplichting tot het treffen van energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar, uitgesplitst per jaar en per bevoegd gezag. Deze cijfers zijn niet beschikbaar. De richtlijn kent deze verplichting ook niet, evenmin als een verplichting tot het in kaart brengen van alle maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar. In het kader van het Energieakkoord hebben partijen afgesproken dat de handhaving van de besparingsverplichting in de Wet milieubeheer zal worden versterkt. Het Rijk zal hierover afspraken maken met het bevoegde gezag.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen ook of het de bedoeling is om de handhaving op de energie-audits en investeringen op grond van het Activiteitenbesluit te combineren of juist niet en op welke gronden deze keuze is gemaakt. Bij de verdere uitwerking van de auditplicht kijkt het Rijk in hoeverre dit het bevoegd gezag kan ondersteunen in de handhaving van het Activiteitenbesluit. Indien dit het geval is zal er ook een koppeling worden gemaakt.

Financiering energiebesparende maatregelen

De leden van de PvdA-fractie vroegen of er bij de revolverende fondsen in de gebouwde omgeving ook middelen ter beschikking worden gesteld voor maatregelen met een langere terug-verdientermijn dan vijf jaar. Dat is inderdaad het geval. De twee revolverende fondsen voor woningen (eigenaar-bewoners en verhuur) bieden ook leningen aan voor investeringen met een langere terugverdientijd dan vijf jaar.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen naar het gebruik van de energiebesparende fondsen in de sociale woningbouw en in de koopsector. Het revolverend fonds voor de huursector is op 6 oktober 2014 in werking getreden. Verhuurders konden vanaf dat moment een aanvraag indienen.

Het revolverend fonds voor eigenaar-bewoners, het Nationaal Energiebespaarfonds, is van start gegaan op 21 januari 2014. Eind juni 2014 was er voor ongeveer 6 miljoen euro aan leningen aangevraagd bij dat fonds. De capaciteit van het Nationaal Energiebespaarfonds is een stuk groter: er is 300 miljoen euro beschikbaar van Rijk, Rabobank en ASN Bank gezamenlijk. Het bestuur van de stichting Nationaal Energiebespaarfonds bekijkt momenteel hoe de benutting van het fonds kan worden vergroot.

Bij beide fondsen zit financiering aan het einde van de energiebesparingsketen: eigenaar-bewoners en verhuurders zullen eerst enthousiast moeten zijn over energiebesparende maatregelen aan hun woningen alvorens de vraag naar financiering toeneemt. Daarom is de integrale uitvoering van de afspraken over de gebouwde omgeving in het Energieakkoord nodig, inclusief onderdelen als ontzorging van de consument een beter aanbod vanuit de bouw, het attenderen op de mogelijkheden van energiebesparing via een voorlichtingscampagne en energieloketten en het geven van garanties vanuit de bouw op de energiebesparende maatregelen. Ook de verzending van een voorlopig energielabel aan alle eigenaar-bewoners begin 2015 geeft een impuls aan energiebesparing bij particulieren.

Stadsverwarming

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar huurders van corporatiewoningen wiens woning is aangesloten bij een warmteleverancier. Doordat in de Warmtewet voor een tariefsystematiek is gekozen waarbij de warmteprijs afhankelijk is gemaakt van de gasprijs (het niet-meer-dan-anders-principe) vertalen efficiëntiemaatregelen zich niet direct in lagere prijzen voor aangeslotenen, ongeacht of dit een corporatiewoning is dan wel dat het om particuliere verhuur gaat. De maximumprijs die leveranciers op grond van de Warmtewet ten hoogste in rekening mogen brengen wordt immers niet bepaald door de kosten die in de levering van warmte worden gemaakt, maar in de levering van gas. Leveranciers zijn echter niet verplicht om de maximumprijs in rekening te brengen. De betrokken partijen (gemeenten, leveranciers, afnemers) kunnen uiteraard afspraken maken over verlaging van de warmteprijs bij dergelijke investeringen, maar dit volgt niet uit de wetssystematiek van de Warmtewet.

Maatregelen in andere sectoren

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen welke maatregelen worden genomen ten aanzien van de utiliteitsbouw. In het Energieakkoord is afgesproken om op een drietal punten in te zetten voor energiebesparing in de utiliteitsbouw. Het bevoegde gezag zet in op een strengere naleving en handhaving van de Wet milieubeheer, artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit. Daarin staat dat een onderneming, een bedrijf, alle energiebesparende maatregelen moet treffen die terugverdiend kunnen worden binnen vijf jaar. Om ondernemers te helpen en handhaving te vereenvoudigen worden per branche en per sector lijsten met erkende maatregelen opgesteld. Dit zijn energiebesparende maatregelen per sector die zich gegarandeerd terugverdienen binnen vijf jaar. Als een ondernemer de maatregelen van deze (vrijwillige) lijst toepast, voldoet hij aan de Wet milieubeheer.

Daarnaast worden door verschillende partijen uit het Energieakkoord experimenten gedaan met EnergiePrestatieKeuring (EPK), een soort APK voor bedrijven. Daarbij wordt gekeken of in verschillende branches een (marktconforme) keuring kan worden opgezet, waarbij de branche zelf aangeeft hoe zij een energieprestatiekeuring idealiter ziet. Uitgangspunt is uiteraard dat de onderneming ten minste aan de Wet milieubeheer voldoet. Dit betekent een verlichting van het bevoegde gezag wat betreft de handhaving en zou de ondernemer moeten stimuleren tot het nemen van energiebesparende maatregelen. Medio 2015 moeten de pilots worden afgerond, waarna eind 2015 een besluit kan worden genomen omtrent de EPK.

Tot slot is in het Energieakkoord afgesproken om een Expertisecentrum in te richten voor energiebesparende maatregelen. Ondernemers en het bevoegde gezag kunnen hier begin volgend jaar terecht voor allerlei kennisvragen omtrent energiebesparende maatregelen. Dit Expertisecentrum maakt zoveel mogelijk gebruik van de reeds bestaande kenniscentra en zal de eventuele lacunes in kennis opsporen en invullen.

Daarnaast vroegen de leden van GroenLinks-fractie welke maatregelen worden genomen in de sector mobiliteit om energiebesparing te realiseren. Het kabinet zet in op de stimulering van zuinigere auto’s en vrachtauto’s, waaronder ook het stimuleren van elektrisch vervoer. Verder zijn er stimuleringsprogramma’s voor een betere belading van het vrachtverkeer en het zuiniger rijden (onder meer het Nieuwe Rijden). Naar verwachting zal daarnaast het aandeel biobrandstoffen in het wegverkeer toenemen tot ca. 8,5% in 2020 (bron: NEV). Ondanks de toegenomen voertuigkilometers is het energiegebruik in de sector mobiliteit al een aantal jaren dalende.

Implementatie

De leden van de SP-fractie vroegen welk percentage energiebesparing de komende jaren moet worden gerealiseerd om de cumulatieve doelstelling uit de richtlijn te realiseren. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de SP-fractie in de paragraaf «Aanleiding en doel van het wetsvoorstel». Zoals ik reeds aangaf, span ik mij tot het uiterste in om de energiebesparingsdoelen te realiseren.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven