33 913 Wijziging van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie

C NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 30 september 2014

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en tot het stellen van de volgende vragen. De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken verzoeken de regering de nadere memorie van antwoord uiterlijk 28 oktober 2014 aan de Eerste Kamer te zenden.

Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beantwoording van de in het voorlopig verslag gestelde vragen over het onderhavige wetsvoorstel dat zal moeten bijdragen aan het verminderen van het energiegebruik.2

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de memorie van antwoord. Zij hebben naar aanleiding daarvan nog een aantal vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie danken de regering voor de beantwoording van de in het voorlopig verslag gestelde vragen. Zij hebben nog een aantal nadere vragen.

Aanleiding en doel van het wetsvoorstel

De leden van de SP-fractie hebben nadere vragen over het bereiken van de energiebesparingsdoelstelling in 2020. De memorie van toelichting stelt: «Doel van de richtlijn is het behalen van het Europese streefdoel van 20% energiebesparing op het energieverbruik in 2020 ten opzichte van het verbruik in 2010.»3 Voelt de regering zich gecommitteerd aan deze doelstelling? Zo ja, dan zou dit tussen 2010 en 2020 per jaar een lineair gemiddelde energiebesparing van 2% moeten inhouden (niet-lineair 2,2%). De regering stelt in de memorie van antwoord: «Tussen 2010 en 2013 lag het energiebesparingstempo in Nederland op circa 1,1% per jaar. Met de afspraken over energiebesparing in het Energieakkoord kan het energiebesparingstempo omhoog gaan naar circa 1,2%–1,7% per jaar.»4 Er staat «kan». Maar dit betekent dat ook bij de bovengrens van dit tempo minder dan driekwart van de doelstelling bereikt wordt. Wat gaat de regering doen om het tempo van 2015 t/m 2020 op jaarlijks 2,85% te brengen zodat de doelstelling wordt gehaald? Is de Europese Commissie ervan op de hoogte dat de regering op dit punt thans nog laks is? Zo ja, wat is de reactie van de regering daarop? Trekken de leden van de SP-fractie de juiste conclusie dat althans het voorliggende wetsvoorstel onvoldoende is om te garanderen dat het genoemde doel voor 2020 bereikt wordt? Acht de regering onderhavig wetsvoorstel een voldoende implementatie van richtlijn 2012/27/EU?

De regering geeft in de memorie van antwoord aan dat met de afspraken in het Energieakkoord het energiebesparingstempo omhoog gaat van 1,1% per jaar naar 1,2%–1,7% per jaar.5 Dit betekent een flinke bandbreedte. Wanneer we aan de lage kant uitkomen, voldoet Nederland niet aan de EU richtlijn van 1,5% energiebesparing per jaar. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? De leden van GroenLinks- vragen de regering voorts of de maatregelen in het Energieakkoord voldoende zekerheid bieden dat die 1,5% per jaar gehaald gaat worden.

Verbetering van energie-efficiëntie

De regering heeft aangegeven dat met de afspraak in het Energieakkoord om 100 PJ extra te besparen op energie, voldaan zal worden aan de doelstelling van 1,5% energiebesparing per jaar. Volgens de regering hebben de planbureaus berekend dat met de maatregelen in het Energieakkoord voldaan kan worden aan deze verplichting.6 De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of de maatregelen voldoende concreet zijn om tot daadwerkelijk resultaat te leiden. En hoe staat het met het tempo van uitvoering van de afgesproken maatregelen? Zo hebben deze leden vernomen dat de grote energie-intensieve bedrijven, de ETS bedrijven, die uitgezonderd zijn van de verplichting uit de Wet milieubeheer om de energiebesparingsmaatregelen te nemen die binnen 5 jaar kunnen worden terugverdiend, niet de afgesproken maatregelen nemen. Van de 133 bedrijven voeren slechts 40 bedrijven alles uit wat is afgesproken in het MEE convenant. Deze bedrijven genieten wel fiscale voordelen, maar leveren onvoldoende prestatie op het gebied van energiebesparing. Daarmee slaan zij een gat in de energiebesparingopgave van Nederland. Welke maatregelen neemt de regering met betrekking tot deze ETS bedrijven?

Energie-audits

In de beantwoording op vragen over de energie-audit lijken een aantal vragen niet (volledig) beantwoord te zijn. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie alsnog de geconstateerde aantallen overtredingen van de verplichting om tot een rendabele energiebesparingsinvestering over te gaan. Graag zien zij deze weergegeven per jaar en naar het lokale bevoegde gezag dat de overtreding heeft geconstateerd. Ook herhalen zij de volgende vragen: is het de bedoeling van de regering om de handhaving op de energie-audits en investeringen op grond van het Activiteitenbesluit te combineren of juist niet? En via welke redenering komt de regering tot die keuze?

Financiering energiebesparende maatregelen

Over de financieringsmogelijkheden van energiebesparende maatregelen die niet in vijf jaar kunnen worden terugverdiend, wordt in de beantwoording aangegeven dat er overleg plaatsvindt met de energie-intensieve industrie en dat er twee revolverende fondsen voor energiebesparende maatregelen bij woningen (particulier en verhuur) zullen worden ingesteld. In het antwoord wordt niet vermeld of bij deze laatste twee fondsen ook middelen ter beschikking gesteld worden voor investeringen met een langere terugverdientermijn dan vijf jaar. Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie dit alsnog.

In de woningbouwsector zijn fondsen geïntroduceerd ter ondersteuning van energiebesparingsmaatregelen. De leden van de GroenLinks-fractie ontvangen signalen dat er zowel in de sociale woningbouw als in de koopsector nog weinig gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheden. Hoe beoordeelt de regering dit, en welke maatregelen zal zij nemen?

Stadsverwarming

Op grond van artikel 14, Richtlijn 2012/27/EU wordt het potentieel onderzocht voor de toepassing van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming. In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat in het Activiteitenbesluit milieubeheer de verplichting komt voor initiatiefnemers van een grote nieuwe elektriciteitsopwekkingsinstallatie en voor initiatiefnemers van een nieuw stadsverwarmings- of koelingsnet om na te gaan of er energie-efficiëntie te bereiken is. In de memorie van antwoord geeft de regering aan dat er vier grote leveranciers van warmte zijn, en naar schatting 7000 kleinere warmteleveranciers die ongeveer de helft van het warmtevolume voor consumenten op de markt brengen. Dit naar aanleiding van de vraag of de tarieven voor huurders met een woning die aangesloten is op blok- of stadsverwarming door de warmtewet is gestegen. De Autoriteit Consument en Markt beschikt slechts over gegevens van de vier grote aanbieders en daaruit blijkt dat de kosten voor huishoudens gemiddeld gelijk zijn gebleven. Hiermee is de zorg van de leden van de PvdA-fractie ten aanzien van huurders van corporatiewoningen bij stads- en blokverwarmingsnetten helaas niet weggenomen. Deze leden zouden graag zien dat toekomstige investeringen ook voordelen opleveren voor de huurders wiens woning is aangesloten bij een warmteleverancier. Is dat ook het oogmerk van de regering? Hoe beoogt zij dat te stimuleren c.q. te handhaven? En is onderscheid in grote (meer dan 75.000 m3) en kleine blokverwarmingsinstallaties daarbij van belang?

Maatregelen in andere sectoren

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering welke maatregelen zij neemt ten aanzien van de utiliteitsbouw. Daarnaast vragen deze leden de regering wat de stand van zaken is met betrekking tot de sector mobiliteit. Welke maatregelen zal de regering nemen om energiebesparing in deze sector te realiseren?

Implementatie

Naar aanleiding van de vertraagde implementatie stelt de regering in de memorie van antwoord: «Ook is een belangrijk deel van de implementatie van de richtlijn, namelijk de 1,5% energiebesparingsdoelstelling, ingevuld door het Energieakkoord, dat in het najaar van 2013 tot stand is gekomen.»7 De leden van de SP-fractie nemen aan dat met genoemde 1,5% slechts de (neven)doelstelling van jaarlijkse energiebesparing bij eindgebruikers is bedoeld8 en niet het cumulatieve doel van 20% (jaarlijks 2,2%). De memorie van antwoord vervolgt: «Nadat het Energieakkoord was gesloten, werd duidelijk welke nieuwe wet- en regelgeving moest worden gemaakt om resterende verplichtingen uit de richtlijn te implementeren.» Kan de regering aangeven wat bij 1,5% voor eindgebruikers (2014–2020), en naast de doelstellingen voor de overheid, het cumulatieve doel voor de overige gebruikers zou moeten zijn (2020) en welk jaarlijks percentage (niet-lineair) deze gebruikers van 2014–2020 zouden moeten realiseren om het cumulatieve doel van 20% in 2020 te realiseren? (Bij een en ander rekening houdend met de reeds opgelopen achterstand over 2010–2013 en mogelijk ook over 2014.) Op basis van de simpele verhouding BBP en bruto productiewaarde zou dit ruwweg al tegen de 4,2% lijken te liggen. Welke energiebesparing is hier tussen 2010 en 2013 gerealiseerd?

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Kneppers-Heijnert

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA) (vice-voorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP), Koning (PvdA).

X Noot
2

33 913, A.

X Noot
3

33 913, 3.

X Noot
4

33 913, B, p. 1.

X Noot
5

33 913, B, p. 1.

X Noot
6

33 193, B, p. 2.

X Noot
7

33 193, B, p. 6.

X Noot
8

Zoals besproken in de memorie van toelichting, 33 193, 3, p. 1 en 3.

Naar boven