33 888 Initiatiefnota van de leden Smaling, Hoogland en de Rouwe: «Een stap vooruit, voorstellen voor de uitbouw en betere benutting van het Nederlandse wandel- en fietsnetwerk»

Nr. 15 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2015

Uw Kamer heeft mij verzocht een reactie te geven op een vijftal aangenomen moties in relatie tot wandel en fietsbeleid. Hieronder geef ik mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken per motie aan hoe deze wordt uitgevoerd.

De aangenomen motie van de leden Jacobi (PvdA), Bashir (SP) en Van Helvert (CDA) over de toegankelijkheid van paden in beheer bij particulieren (Kamerstuk 33 888, nr. 8).

In overleg met betrokken organisaties zal het Ministerie van Economische Zaken een verkenning doen naar bestaande regelingen voor wandelen over boerenland en andere particuliere terreinen en de eventuele knelpunten daarbij. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van de bevindingen naar aanleiding van de motie Öztürk en Jacobi over boerenlandpaden (Kamerstuk 26 419, nr. 55), waar de Kamer per brief van 23 juni 2014 (Kamerstuk 26 419, nr. 58) over is geïnformeerd. Tevens zal de evaluatie van de Natuurschoonwet worden betrokken. In overleg met het IPO zal voorts worden bezien of en zo ja welke verbeteringen met betrekking tot doorgaande routes en de toegankelijkheid van particuliere terreinen voorgesteld kunnen worden.

De aangenomen motie van de leden Bashir (SP), Van Helvert (CDA), Jacobi (PvdA) en Van Veldhoven (D66) over het meewegen van belangen van fietsers en wandelaars bij tracébesluiten (Kamerstuk 33 888, nr. 9).

Met deze motie vraagt u mij bij de aanleg of aanpassing van infrastructuur de CROW methodiek (CROW publicatie 299) te hanteren voor de beoordeling hoe om te gaan met doorsnijdingen van fiets- en wandelinfrastructuur.

Bij de aanleg en aanpassing van infrastructuur heeft het Rijk een medeverantwoordelijkheid voor het zo veel mogelijk in stand houden en verbeteren van kruisende fiets- en wandelroutes. Dit doe ik door bij de totstandkoming van tracébesluiten expliciet aandacht te besteden aan de afweging van de diverse belangen die hierbij spelen. Er wordt hierbij vroegtijdig overleg gevoerd met de relevante belangenorganisaties voor (recreatief) wandelen en fietsen.

ProRail heeft structureel overleg met de belangenorganisaties voor wandelen en fiets. Rijkswaterstaat heeft het voornemen om ook een dergelijk structureel overleg met de belangenorganisaties te gaan voeren. In de komende maanden gaat Rijkswaterstaat het gesprek aan met het Wandelnet en het Fietsplatform om gezamenlijk te bepalen hoe dit structurele overleg het beste kan worden vormgegeven.

In de tracébesluiten zal bij doorsnijding van wandel- en fietsroutes expliciet aandacht worden besteed aan de gemaakte afweging van belangen. Op dit moment bezie ik hoe voor de aanleg van nieuwe infrastructuur de toepassing van de CROW methodiek voor doorsnijdingen in de werkprocessen van Rijkswaterstaat en ProRail kunnen worden opgenomen. Naar verwachting is dit voor de zomer gerealiseerd.

De aangenomen motie van de leden Bashir (SP), Van Helvert (CDA), Jacobi (PvdA) en Van Veldhoven (D66) over gratis fietsvervoer in de trein buiten de spits en in de weekends (Kamerstuk 33 888, nr. 10).

Mijn ministerie is in gesprek met de relevante partners die in de motietekst worden genoemd. Er wordt overlegd met de spoorvervoerders en met de consumentenorganisaties in het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer over het – waar mogelijk – gratis maken van fietsvervoer in de trein en een aantrekkelijk productaanbod voor recreatieve wandel- en fietstoeristen. Ik informeer uw Kamer voor het zomerreces over de uitkomsten van dit overleg.

De aangenomen motie van de leden Van Helvert (CDA), Bashir (SP) en Jacobi (PvdA) over voorstellen uit de nota als bouwstenen voor op te stellen fiets en wandelbeleid (Kamerstuk 33 888, nr. 13).

Met deze motie vraagt u de regering om zich te laten inspireren door de initiatiefnota «Een Stap Vooruit» (Kamerstuk 33 888, nr. 2), de voorstellen uit de nota mede op te pakken als bouwstenen voor op te stellen fiets- en wandelbeleid en hier jaarlijks interdepartementaal over te rapporteren.

In de MIRT rapportage in het najaar rapporteer ik uw Kamer over de manier waarop mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken omgaan met het recreatieve wandel- en fietsbeleid.

De aangenomen motie met Kamerstuk 34 000 A, nr. 52 van de leden Bashir (SP), Hoogland (PvdA) en de Rouwe (CDA) over het toevoegen van een hoofdstuk actieve mobiliteit / langzaam verkeer aan het MIRT.

Om invulling te geven aan deze motie voeg ik in het MIRT projectenoverzicht 2016, dat uitkomt op Prinsjesdag 2015, in de beleidscontext een onderdeel toe over langzaam verkeer. Waar relevant stem ik de invulling hiervan ook af met andere departementen.

Amendement Hoogland c.s.

Naast de door u gevraagde reactie op een vijftal moties wil ik u met deze brief ook informeren over de uitvoering van het amendement van het lid Hoogland c.s. van 24 november 2014 (Kamerstuk 34 000 XII, nr. 58). Met dit amendement wordt € 500.000,– ter beschikking gesteld voor het Wandelnet en het Fietsplatform voor onderhoud van de landelijke recreatieve routestructuren voor wandelen en fietsen.

Mijn ministerie is op dit moment in gesprek met de beide organisaties over de activiteiten die de organisaties op projectbasis in het kader van dit amendement zullen verrichten. Conform het amendement zal ik op basis van een activiteitenplan van de organisaties een subsidie verstrekken van € 500.000,– voor de komende periode.

Ik onderken het belang dat de beide organisaties hebben voor het goed functioneren van de landelijke recreatieve routestructuren voor wandelen en fietsen. De verantwoordelijkheid voor de landelijke recreatieve routestructuren is echter door het Rijk gedecentraliseerd naar de provincies. Ik vind daarom dat de verantwoordelijkheid voor de structurele financiering van de beide routeorganisaties bij de provincies moet liggen. De komende maanden zal ik daarover, samen met het Ministerie van Economische Zaken, in gesprek gaan met de provincies. Daarnaast vind ik het belangrijk dat de organisaties daarbij één aanspreekpunt krijgen. Ook dit onderwerp zal met de provincies worden besproken. Over de uitkomsten van deze gesprekken informeer ik u in de MIRT rapportage in het najaar.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven