33 882 Wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 7 april 2015

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij achten een adequate aanpak van hooligans en andere ordeverstoorders van groot maatschappelijk belang. Zij hebben nog wel een paar vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij hebben waardering voor het streven van de regering om de in de praktijk en evaluatie gesignaleerde knelpunten weg te nemen en het zo mogelijk te maken dat met name voetbaloverlast effectiever kan worden aangepakt. Deze leden zijn zich er echter ook van bewust dat het wetsvoorstel enkele verstrekkende onderdelen bevat en onder meer in verband daarmee hebben zij een aantal vragen.

De leden van de fractie van het CDA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij achten het van groot belang dat voetbalvandalisme en ernstige overlast voorkomen moeten en kunnen worden en, wanneer aan de orde, adequaat bestreden moeten en kunnen worden. Het beschermen van de openbare orde en het garanderen van de veiligheid van persoon en goed achten zij van groot belang. Voetbalvandalisme en ernstige overlast achten zij maatschappelijk onacceptabel. De leden van de CDA-fractie hebben wel enige vragen bij het onderhavige wetsvoorstel. Het lid van de SGP-fractie sluit zich bij deze vragen aan.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende kleine wetsvoorstel dat een groot probleem beoogt op te lossen. Nog een extra bevoegdheid voor de burgervader, naast de zeven die hij al heeft, naast nog een aantal bevoegdheden in bijzondere wetten, netjes op een rijtje gezet door de Afdeling advisering van de Raad van State. Ook de rechter krijgt er een bevoegdheidje bij. Maar wordt het probleem met deze «aanscherping», een geliefde bezigheid van de top van Veiligheid en Justitie, opgelost? De aan het woord zijnde leden vrezen van niet. Zij hebben in dit verband een aantal kritische vragen aan de regering. Zij vernemen graag een reflectie, zo mogelijk een visie op de vragen.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel dat beoogt een effectiever instrumentarium aan te bieden in de bestrijding van het voetbalvandalisme en andere vormen van ernstige overlast. Zij hebben enkele kritische kanttekeningen en vragen aan de regering.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het verstrekkende wetsvoorstel ter uitbreiding van de bevoegdheden van de burgemeester en de strafrechter om voetbalvandalisme en andere ernstige overlast te bestrijden. Deze leden onderschrijven het doel om ernstige overlast tegen te gaan, maar hebben twijfels bij de proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen en bij de verenigbaarheid ervan met artikel 5 EVRM. Zij wensen de regering in dit kader enkele vragen te stellen.

2. Noodzaak van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie merken op dat in Nederland het aantal ernstige incidenten in de voetbalstadions de laatste twee jaar aanzienlijk is afgenomen. Kan de regering nog eens toelichten waarom dan toch weer (verdere) aanscherping van het wettelijk instrumentarium nodig is?

De gewelddadigheden enkele weken geleden in Rome van zich Feyenoord supporters noemende vandalen heeft veel ophef en verontwaardiging veroorzaakt. Het komt de aan het woord zijnde leden voor dat als het onderhavige wetsvoorstel van kracht zou zijn geweest, dit niet veel verschil zou hebben gemaakt. Is de regering het daarmee eens en zo ja, ziet zij daarin aanleiding om andermaal met maatregelen te komen (voor dat soort situaties in het buitenland)?

De laatste tijd is zeer veel wetgeving tot stand gekomen om overlast en criminaliteit in de (semi-) publieke ruimte terug te dringen. Te wijzen valt onder andere op aanwijzing veiligheidsrisicogebieden, preventief fouilleren, cameratoezicht en bestuurlijke ophouding. Kan de regering aangeven hoe de samenhang is tussen de met deze wetten gegeven bevoegdheden? Hoe kijkt de regering in dit verband aan tegen de veel behoorde klacht van burgemeesters dat zij door de bomen het bos niet meer zien en uit welk vaatje zij in welk geval moeten tappen? De leden van de VVD-fractie vernemen graag de reactie van de regering.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft erop gewezen dat uit verschillende rapportages blijkt dat zowel gemeenten als arrondissementen vinden dat er veel wetten en instrumenten zijn om overlast te bestrijden. De gereedschapskist voor burgemeesters zou de laatste jaren overvol zijn geraakt en er zou behoefte zijn aan een integrale herziening van alle openbare ordebevoegdheden. De regering is in het nader rapport niet ingegaan op dit punt van de Raad van State. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering dat thans alsnog te doen. Deze leden vrezen dat het feit dat de burgemeester overal verantwoordelijk voor is, terwijl zijn gereedschapskist niet ordelijk in elkaar zit, de positie van de burgemeester kwetsbaar maakt. Deelt de regering deze vrees? Zo nee, waarom niet? Voorts menen deze leden dat de toename van bevoegdheden van de burgemeester vraagt om een professionaliseringprogramma voor zowel de burgemeester als voor de leden van de gemeenteraad (als controlerend orgaan van de burgemeester). Hoe kijkt de regering hiertegen aan?

De voorgestelde wijziging van de «Voetbalwet» lijkt, zo snel na de vorige wijziging, zoals bij veel openbare-ordewetgeving, ingegeven vanuit ordeverstoringen die zich recent hebben voorgedaan. Maar, zo vragen de leden van de CDA-fractie, mede namens het lid van de SGP-fractie, is het echt noodzakelijk om het wettelijke instrumentarium uit te breiden om incidenten te voorkomen? Is er niet meer winst te behalen door bestaande instrumenten effectiever in te zetten en meer te gebruiken, zoals ook bleek uit de vroege evaluatie? De Afdeling advisering van de Raad van State spreek in haar advies over een «lappendeken» van elkaar deels overlappende mogelijkheden tot ingrijpen. In de nota naar aanleiding van het eindverslag verwijst de regering naar de digitale handreiking van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid waar, zo schrijft de regering, «aan de hand van verschillende overlastsituaties beschreven wordt welke bestuursrechtelijke, strafrechtelijke en civielrechtelijke instrumenten voorhanden zijn bij de aanpak van verschillende vormen van overlast».2 Is dit een uitputtend, volledig overzicht? Zo nee, kan de regering een schematisch overzicht bieden? Kan zij schematisch aangeven welke veranderingen daarin optreden wanneer het huidige voorstel kracht van wet krijgt?

De leden van de D66-fractie vragen de regering naar een uitgebreide toelichting op de noodzaak van dit wetsvoorstel. Zij wijzen daarbij op het oordeel van de Afdeling advisering van de Raad van State dat niet overtuigend wordt gemotiveerd waarom zo kort na de invoering van de onderhavige wet in 2010 al tot aanscherping zou moeten worden gekomen. Uit de evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet mbveo) blijkt niet een structureel tekort aan (wettelijke) maatregelen om ernstige overlast in de publieke ruimte te bestrijden, aldus de Raad van State. De aan het woord zijnde leden hebben dit tekort evenmin kunnen ontdekken, al menen de KNVB en de burgemeesters van gemeenten met betaald voetbal dat aanscherping wenselijk zou zijn. Deze leden nemen aan dat ook voor de regering een krachtigere motivering dan slechts de verwijzing naar de opinie van het betaald voetbal en burgemeesters wenselijk is. Zij wijzen in dit verband op de bijzondere formulering in het nader rapport: «Dat nu tussentijds beter en extra gereedschap beschikbaar komt, is niet bezwaarlijk. Integendeel: het biedt de bestuurlijke vakman juist meer mogelijkheden om van geval tot geval het juiste gereedschap te kiezen.»3 Nog daargelaten dat er ook bestuurlijke vakvrouwen bestaan, verbaast deze formulering in die zin dat daarmee de suggestie wordt gewekt dat de belangrijkste reden voor dit wetsvoorstel is het uitbreiden van het arsenaal aan bevoegdheden opdat de bestuurders nog meer keuzes kunnen maken. Is de regering het met de aan het woord zijnde leden eens dat een dergelijke niet van bestuurlijk opportunisme gespeende redenering bezwaarlijk als gedegen motivering voor een ingrijpend wetsvoorstel kan dienen?

De leden van de D66-fractie vragen voorts naar de opvatting van de regering over het geheel van burgemeesterlijke bevoegdheden ter zake van openbare orde en veiligheid in brede zin. Deze leden menen dat het afgelopen decennium door de opeenstapeling van ordebevoegdheden en bestuurlijk sanctie-instrumentarium de burgemeester in toenemende mate de positie heeft gekregen van lokale sheriff en vredesrechter. Zij vragen zich af of en hoe zich dit verhoudt tot diens rol van bestuurlijke verbinder in de lokale samenleving. Ook bespeuren zij een vermenging van de politiek-bestuurlijke positie van de burgemeester met een meer punitieve rol, die meer op het terrein van het openbaar ministerie en de strafrechter ligt. Met de Afdeling Advisering van de Raad van State menen zij dat deze sanctionerende rol de burgemeester in het Nederlandse staatsrechtelijk bestel nauwelijks past. De aan het woord zijnde leden zien gaarne een grondige beschouwing op dit punt. Zij vinden dit tevens van belang met het oog op de discussies over de aanstellingswijze en verdere ontwikkeling van het ambt van de burgemeester. Zij nemen aan dat een dergelijke beschouwing in nauw overleg en overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot stand komt. In dit verband vragen deze leden om nadere informatie over het voorgenomen onderzoek naar de stapeling van bevoegdheden van de burgemeester. Wanneer kunnen zij dit onderzoek tegemoet zien?

Ook zouden de leden graag vernemen of de regering wil overwegen om de in diverse wetten opgenomen orde- en veiligheidsbevoegdheden in het lokale bestuur op een betere wijze samen te brengen en te structureren, bijvoorbeeld in een wet op de openbare orde.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen vast dat er de laatste jaren sprake is van een enorme toename van het aantal bestuurlijke instrumenten om ernstige overlast te bestrijden en te voorkomen. Deelt de regering de mening van deze leden dat teveel instrumenten contraproductief kunnen werken? Is de regering van opvatting dat de huidige instrumenten al uitputtend worden benut en aantoonbaar ontoereikend zijn? Zo ja, waarop baseert zij dat? Ziet zij het risico van stapeling van oplegging van maatregelen, en op welke wijze wordt dit tegengegaan?

3. Reikwijdte van het wetsvoorstel

In de memorie van toelichting en ook op verscheidene andere plaatsen tijdens de eerdere behandeling is uitdrukkelijk vermeld dat de uitbreiding van het instrumentarium niet alleen bedoeld is ter bestrijding van voetbalvandalisme maar ook van andere vormen van ernstige overlast. Desalniettemin is overduidelijk dat de eerdere behandeling, inclusief de toelichting van de regering, praktisch uitsluitend op voetbalvandalisme is gericht. Gelet daarop stellen de leden van de CDA-fractie, mede namens het lid de SGP-fractie, de vraag of de voorgestelde maatregelen eigenlijk geschreven zijn voor deze vorm van ernstige overlast. Gaat het bij toepassing van het bestaande kader, waarvan de regering een overzicht geeft in de nota naar aanleiding van het verslag, ook alleen of vooral om voetbalvandalisme? En zo ja, waarom spitst de regering de voorstellen niet op deze vorm van ernstige overlast toe?

De leden van de D66-fractie zien graag een uiteenzetting tegemoet over de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Het is evident dat het voorstel, evenals de Wet mvbeo dat het beoogt aan te scherpen, primair ziet op het voetbalvandalisme in en buiten het stadion, maar ook kan worden ingezet in andere situaties waarbij sprake is van ernstige overlast en (vrees voor) verstoring van de openbare orde. In het bijzonder wordt gewezen op oudejaarsoverlast en ordeverstoringen rond evenementen. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is door het toenmalige lid Dijkhoff geopperd dat de Wet mvbeo en de voorgestelde aanscherping ook kunnen en mogen worden toegepast jegens jihadistische ronselaars en teruggekeerde Syriëgangers, bijvoorbeeld waar het betreft het opleggen van een gebiedsverbod of een meldplicht. Onderschrijft de regering deze vergaande oprekking van de reikwijdte van dit wetsvoorstel? En zo ja, kan zij dan toelichten waar naar haar oordeel de grenzen voor de toepassing van dit voorstel dan liggen?

4. Private, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke aanpak voetbalvandalisme

De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering hoe de aanscherping van de wettelijke maatregelen die bestuursrechtelijk en strafrechtelijk kunnen worden opgelegd, zich verhoudt ten opzichte van preventieve maatregelen, zoals het terugdringen van alcohol- en/of drugsgebruik (rond voetbalwedstrijden of andere evenementen)? Dezelfde vraag ligt voor ten opzichte van hetgeen van clubs en/of de KNVB wordt verwacht: dienen zij hun inspanningen ook te vergroten en zo ja, in welke zin/hoe?

De aan het woord zijnde leden stellen vast dat het wetsvoorstel zich vooral richt op verstoringen in en de directe nabijheid van het stadion. Waar legt de regering de grens als het gaat om de verantwoordelijkheid voor dit type ongeregeldheden: waar houdt die van de clubs op en waar begint die van de overheid?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat misdrijven tegen de openbare orde, vernieling en mishandeling nog steeds vergoelijkend worden betiteld als voetbalvandalisme en via het civiele en het bestuursrecht worden aangepakt. Waarom wordt het strafrecht niet standaard ingezet? Vriend en vijand zullen moeten toegeven dat het Engelse systeem waarbij een bestuurlijke maatregel voorafgegaan wordt door een rechterlijke toets, waardoor meer ingrijpende maatregelen kunnen worden opgelegd (bijv. een stadionverbod tot 10 jaar), wonderen heeft verricht. In deze Kamer heeft het te vroeg overleden lid Dölle reeds gepleit voor een onderzoek naar de mogelijkheden om een aantal elementen uit de Engels voetbalwet (Football Spectators Act), al dan niet aangepast, te incorporeren in de Nederlandse wet, indien de huidige wet onvoldoende effect zou hebben. De motie-Dölle c.s.4 kreeg destijds brede steun. Tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer hebben de leden van de SP-fractie hiernaar gevraagd, maar geen helder antwoord ontvangen. Zij hebben in dat verband gewezen op de 662 civiele stadionverboden die in 2014 zijn opgelegd. Het strafrecht is daarentegen slechts zeer beperkt ingezet. Is het omdat de regering de rechterlijke macht wenst te sparen, omdat rechtspraak te duur is, of omdat de regering deze staatsmacht wenst te marginaliseren? Is het omdat het niet populair is om harde taal over voetbal te spreken, uit angst voor verlies van kiezers? De leden van de SP-fractie wensen een serieuze reflectie op deze vraag.

Deze leden valt voorts het volgende op: de regering stelt bij herhaling dat hetgeen gebeurt binnen het stadion de primaire verantwoordelijkheid is van de KNVB of de voetbalclub. Daarnaast roepen besturen en de KNVB graag dat wat er buiten het stadion gebeurt, niet hun verantwoordelijkheid is. Dat laatste moge formeel zo zijn, dat neemt niet weg dat een branche waarin zo verschrikkelijk veel geld omgaat, een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van de jongeren die niet in staat blijken gewoon van een match te genieten. Wat bieden de clubs deze jongeren? Wat wordt er ondernomen om een gezond clubgevoel te stimuleren? Wat doen de spelers, die een rolmodel voor veel jongeren zijn of zouden moeten zijn, voor hun fans? Hoe zou het zijn om alcohol geheel te verbieden tijdens wedstrijden?

Terug naar het spiegelbeeld: wat er gebeurt binnen het stadion, is primair de verantwoordelijkheid van het bestuur van de club en de KNVB. Dit lijkt volgens de leden van de SP-fractie erg op de houding die de Nederlandse overheid lang heeft volgehouden met betrekking tot huiselijk geweld: wat er achter de voordeur gebeurt, is niet onze verantwoordelijkheid: mishandeling, vernieling, verkrachting, het mocht allemaal binnenshuis. Het inzicht dat een misdrijf strafwaardig is en vervolgd moet worden, of het nu achter of vóór de voordeur wordt gepleegd, is nog maar kort geleden gemeengoed geworden. Slachtoffers moesten maar vluchten met de kinderen, de dader werd ongemoeid gelaten. De Wet tijdelijk huisverbod dateert van 2008 en sinds kort is huiselijk geweld speerpunt van beleid. Wanneer dringt het inzicht door dat misdrijven gepleegd binnen het stadion net zo strafwaardig zijn als misdrijven die daarbuiten worden gepleegd?

De leden van de D66-fractie vragen de regering om een reactie op het pleidooi van de KNVB om meer strafrechtelijk optreden tegen hooligans, zowel in termen van recherchecapaciteit als in de zin van strafrechtelijke gebiedsverboden.

5. Wijzigingen artikel 172a van de Gemeentewet

5.1 First offenders

De regering schrijft in de memorie van toelichting dat met name bij voetbalvandalisme opgepakte overlastgevers personen zijn waarvan voor de eerste keer wordt vastgesteld dat zij de openbare orde hebben gestoord (first offenders). De leden van de VVD-fractie stellen de vraag of de regering kan aangeven om hoeveel gevallen het gaat, zowel de first offenders als de recidivisten.

Voorgesteld wordt het element «herhaaldelijk» te schrappen, juist om tegen first offenders te kunnen optreden. Zoals ook de Afdeling advisering van de Raad van State heeft opgemerkt, vervalt hiermee een belangrijk (wettelijk) criterium voor de proportionaliteit van de maatregel. De aan het woord zijnde leden verzoeken de regering nog eens toe te lichten waarom niet eerst een minder vergaande maatregel (waarvan er ook vele bestaan) soelaas kan bieden.

De leden van de D66-fractie uiten hun zorg over het in het voorstel opgenomen voornemen om ook zogenaamde first offenders op grond van het enkele feit van hun betrokkenheid bij één incident verstrekkende maatregelen en bestuurlijke sancties op te leggen. Nog slechts enkele jaren geleden was het ook voor de regering zonneklaar dat niet op basis van één incident mocht worden overgegaan tot dergelijke maatregelen; dit zou zich niet verhouden tot het vereiste van proportionaliteit. Niet alleen de regering maar ook het College van procureurs-generaal onderschreef de stelling dat er altijd sprake van recidive zou moeten zijn. Proportionaliteitsvereisten wisselen niet om de paar jaar, zo menen de aan het woord zijnde leden. Kan de regering toelichten wat precies de reden is geweest om op dit punt van gedachten te veranderen en waarom hetgeen in 2010 in de memorie van toelichting ter zake werd gesteld, nu zijn betekenis zou hebben verloren?

5.2 Maatregelen met betrekking tot uitwedstrijden

Een burgemeester die de ordeverstoorder een bevel geeft als bedoeld in artikel 172a, eerste lid, kan diezelfde ordeverstoorder in diezelfde beschikking tevens namens een burgemeester die daarom op voorhand heeft verzocht een overeenkomstig bevel geven, indien hij de ernstige vrees heeft dat betrokkene ook in de gemeente van die andere burgemeester de openbare orde zal verstoren. De regering geeft aan dat hiervoor niet meer nodig is dan dat de relschopper in kwestie ook uitwedstrijden bezoekt. De leden van de VVD-fractie stellen de vraag of de regering dat niet een heel magere motivering acht. Drukt «ernstige vrees» niet uit dat daarvoor veel meer (motivering) nodig is?

Zien de leden van de SP-fractie het goed dat een gebiedsverbod en een meldplicht door de burgemeester kunnen worden opgelegd voor elke gemeente in Nederland, mits in overleg met de burgemeester van die gemeente? Dat zou impliceren dat iemand die een gebiedsverbod heeft voor alle gemeenten in Nederland waar risicowedstrijden kunnen worden gespeeld, wel toegang heeft tot alle wedstrijden in het buitenland. Dit probleem kan worden opgelost door een door de rechter op te leggen gebiedsgebod. Zou ook op grond van het voorgestelde artikel 172a door de burgemeester een meldplicht kunnen worden opgelegd op de dag van een wedstrijd in het buitenland? Zou dit een praktisch uitvoerbare oplossing zijn voor de problemen die zich recentelijk hebben voorgedaan in het buitenland? Ziet de regering andere oplossingen?

5.3 Versterking stadionverbod KNVB of voetbalclub

In het voorgestelde tweede lid van artikel 172a Gemeentewet wordt geregeld dat de burgemeester een bevel kan geven aan een persoon aan wie door een private organisatie een sanctie is opgelegd, wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren. Deze bepaling ziet met name op stadionverboden van de KNVB of een voetbalclub, maar is zodanig algemeen geformuleerd dat zij ook kan worden toegepast op bijvoorbeeld een gebiedsverbod rond een evenement, opgelegd door de organisator van dat evenement, of een horecaverbod. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie terecht erop gewezen dat mogelijke toepassing op basis van ongespecificeerde private sancties onvoldoende waarborg biedt voor de vereiste terughoudendheid bij het gebruik van deze figuur. Deze leden verzoeken de regering hier nog eens ten gronde op te reageren.

Het oorspronkelijke voorstel bevatte de grondslag tot het geven van een burgemeestersbevel wanneer een private organisatie aan iemand een bij algemene maatregel van bestuur (amvb) aangewezen sanctie heeft opgelegd, wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren. Bij nota van wijziging is de amvb-eis geschrapt. De leden van de CDA-fractie stellen, mede namens het lid van de SGP-fractie, de vraag of de regering nader kan motiveren waarom – anders dan haar uitdrukkelijke oorspronkelijke overtuiging – het amvb-vereiste op dit punt is losgelaten? De regering hechtte aanvankelijk sterk aan de waarborgen die een regeling bij amvb kan bieden en achtte het vanwege die waarborgen niet nodig dat een regeling bij wet zou plaatsvinden zoals de Raad van State had bepleit. Wanneer het uiteindelijk in alle gevallen gaat om een beoordeling door de burgemeester of het gesanctioneerde gedrag voldoende grond is voor toepassing van artikel 172a, eerste lid, heeft een wettelijke vermelding van een private sanctie dan nog enige zelfstandige betekenis?

6. Wijziging artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht

Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een gebiedsgebod toe te voegen aan de reeds bestaande vrijheidsbeperkende maatregelen die de strafrechter kan opleggen. De regering erkent in het nader rapport dat gebiedsgeboden vergaand kunnen ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelden en dat het wetsvoorstel niet uitsluit dat de rechter een vergaande vorm van huisarrest oplegt, waarbij de veroordeelde gedurende een door de rechter te bepalen tijd slechts zeer beperkt wordt toegestaan zijn woning te verlaten. De zeer algemene formulering van het voorgestelde sub c van het tweede lid van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht maakt het zelfs mogelijk dat het gebiedsgebod wordt opgelegd voor een onafgebroken periode van vijf jaar. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering uiteen te zetten waarom niet het advies van de Raad van State is gevolgd om het voorstel nader toe te spitsen op een gebiedsgebod dat in duur en intensiteit beperkt is.

Inzake het rechterlijk gebiedsverbod adviseerde de Raad van State een wettelijke clausulering c.q. precisering op te nemen. De regering verwees in haar reactie voor de beoordeling van de reikwijdte, de duur van het gebod en de motivering van een dergelijk gebod naar de rechter. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om te motiveren waarom zij geen nader wettelijk kader wenst te hanteren voor de beoordeling door de rechter. In hoeverre wijkt dit af van andere wetgeving waarin wel een beoordelingskader aan de rechter wordt geboden?

Ten aanzien van het gebiedsgebod dat de strafrechter kan opleggen, merken de leden van de GroenLinks-fractie op dat het gaat om een verregaande vorm van vrijheidsbeneming. Huisarrest met een maximale duur van vijf jaar kan moeilijk een punitief karakter worden ontzegd en als een louter preventieve maatregel worden uitgelegd. De regering heeft de gronden zo algemeen mogelijk willen houden, maar dat staat toch op gespannen voet met het kenbaarheidsbeginsel en met artikel 5 EVRM, zo menen de aan het woord zijnde leden. Kan de regering wat preciezer aangeven welke strafbare feiten in aanmerking komen voor een dergelijk gebiedsverbod en kan zij ook ingaan op de criteria voor de bepaling van de duur van het gebiedsverbod? De regering motiveert de verlenging met het argument dat daarmee periodieke overlastplegers bij jaarlijkse evenementen voor meerdere keren tegelijk kunnen worden weerhouden van deelname. Het voorstel ziet echter niet alleen op periodieke overlastgevers. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om de categorieën periodieke en permanente overlastgevers te scheiden met elk een andere maximale duur van het gebiedsgebod of -verbod?

7. Overig

De leden van de SP-fractie stellen de vraag of er in Brussel wel wordt gesproken over het probleem van het voetbal in Europa. De waanzinnige bedragen die de spelers verdienen, geven de fans die zich weinig kunnen permitteren in het dagelijks leven wellicht de indruk dat de boel vernielen geen probleem is; voetbalgeld moet kennelijk rollen. Nederland zal dat tij niet in zijn eentje kunnen keren, maar gezamenlijk kan Europa wel regulerend optreden.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vicevoorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), De Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Schouwenaar (VVD), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

X Noot
2

Kamerstukken II 2013–2014, 33 882, nr. 6, p. 7.

X Noot
3

Kamerstukken II 2013–2014, 33 882, nr. 4, p. 4.

X Noot
4

Kamerstukken I 2009–2010, 31 467, I.

Naar boven