33 879 Evaluatie van de Wet Opsporing terroristische misdrijven

Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 februari 2014

Bijgaand zend ik u het onderzoeksrapport «Evaluatie Wet Opsporing terroristische misdrijven»1. Dit onderzoek is door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van mijn ministerie uitgevoerd in de periode april 2013 – november 2013. De toenmalige minister van Justitie heeft deze evaluatie toegezegd bij de behandeling van het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven2. Met de toezending van dit rapport is voldaan aan de gedane toezegging.

De Wet ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven is op 1 februari 2007 in werking getreden. Deze wet heeft enkele aanpassingen in het Wetboek van Strafvordering doorgevoerd waardoor het mogelijk is al in vroegtijdig stadium onderzoek te doen naar aanwijzingen van terroristische misdrijven. Het betreft in het bijzonder de verruimingen in bestaande bevoegdheden zoals:

  • de toepassingsmogelijkheden van bijzondere opsporingsbevoegdheden bij opsporingsonderzoek naar terroristische misdrijven;

  • de mogelijkheden om in een verkennend onderzoek informatie te verzamelen;

  • de mogelijkheden om personen in de veiligheidsrisicogebied te fouilleren buiten de concrete verdenking van een strafbaar feit;

  • inbewaringstelling ook zonder dat er sprake is van ernstige bezwaren;

  • uitstel van volledige inzage in processtukken.

Het onderzoek is verricht aan de hand van de volgende vragen:

  • welke veronderstellingen liggen ten grondslag aan de Wet opsporing terroristische misdrijven?

  • op welke wijze wordt de Wet opsporing terroristische misdrijven in de praktijk toegepast en wat zijn daarvan de gevolgen voor de opsporing?

De bevindingen laten zich onder meer als volgt samenvatten:

  • in de periode 2007–2011 zijn in Nederland in totaal 106 terrorisme gerelateerde opsporingsonderzoeken uitgevoerd; in 18 daarvan is gebruik gemaakt van de verruimde bevoegdheden;

  • er zijn in de genoemde periode geen verkennende onderzoeken verricht naar terroristische misdrijven; er is evenmin gebruik gemaakt van uitstel tot volledige inzage in processtukken;

  • van de mogelijkheid om te fouilleren in veiligheidsrisicogebieden is beperkt gebruik gemaakt;

  • er is terughoudend gebruik gemaakt van de verruimde bevoegdheden;

  • hoewel uit het gebruik van de wet niet kan worden afgeleid dat de verruimde bevoegdheden hebben bijgedragen aan efficiëntere opsporing naar terroristische misdrijven, heeft het gebruik van de wet het wel mogelijk gemaakt dat risico’s die mogelijk gepaard gaan met aanwijzingen van een terroristisch misdrijf, snel konden worden verkleind of uitgesloten.

De uitkomsten van deze evaluatie alsmede de aanbevelingen worden meegenomen bij de toegezegde integrale evaluatie van het Nederlandse contraterrorismebeleid in de periode 2011 – 2015. Zoals ik reeds in mijn brief van 10 december 2013 heb aangegeven, wordt voor het integrale beeld ook de praktische toepassing van de relevante CT-wetgeving betrokken (Kamerstuk 33 750, N).

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Kamerstuk 30 164, Handelingen II 2005–06, nr. 73, blz. 4612–4622

Naar boven