33 865 (R2024) Goedkeuring en uitvoering voor de wetgeving op Koninkrijksniveau van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2011, 73)

33 866 Uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2011, 73)

D1 NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 9 juni 2016

1. Inleiding

De leden van de fracties van de VVD en de PVV hebben met verwijzing naar de memorie van antwoord nog aanleiding gezien tot het stellen van enkele nadere vragen. In het onderstaande worden de vragen, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Defensie, beantwoord. Hierbij wordt aangesloten bij de volgorde waarin de vragen in het nader voorlopig verslag van 15 april 2016 zijn gesteld.

VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie merken op dat met betrekking tot de mogelijkheid van disculpatie de regering niet uitsluit dat het Internationaal Strafhof een humanitaire actie onder omstandigheden als een daad van agressie zal aanmerken. Deze leden vragen of de regering van mening is dat Nederland na ratificatie van de Kampala amendementen hierdoor even onbevangen aan humanitaire missies zal deelnemen als daarvoor.

De leden merken eveneens op dat de regering voorts heeft aangegeven dat gevallen waarover redelijkerwijs verschil van opvatting kan bestaan, buiten de rechtsmacht van het misdrijf agressie vallen. Kan de regering aangeven waar dit statement is afgelegd en in hoeverre het Internationaal Strafhof juridisch gehouden is om deze te respecteren. Ligt het niet voor de hand om door middel van een voorbehoud of interpretatieve verklaring die derden bindt tot uitdrukking te brengen dat Nederland humanitaire missies nimmer als een daad van agressie beschouwt?

Deelname door Nederland aan crisisbeheersingsoperaties, waaronder die met een humanitair doel, is hoe dan ook een ingrijpende beslissing. Om deze reden geschiedt besluitvorming hierover zeer zorgvuldig. In deze zin is deelname door Nederland nooit onbevangen. Ratificatie van de Kampala amendementen zal hierin geen verandering brengen.

De regering heeft in haar brief van 9 oktober 2015 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer2 aangegeven dat niet kan worden uitgesloten dat een concrete situatie van geweldgebruik in het kader van humanitaire interventie door het Strafhof zal worden beoordeeld. Daarmee is evenwel niet gezegd dat het Strafhof in dat geval zonder meer tot de conclusie zou komen dat sprake is van het misdrijf agressie. Vereist is immers dat er sprake is van een «onmiskenbare schending van het VN Handvest» gezien de aard, ernst en schaal van de daad van agressie (de zogenaamde «drempelclausule»). Met deze afbakening wordt tot uitdrukking gebracht dat niet iedere vorm van geweldgebruik zonder rechtsgrondslag binnen deze definitie valt. Het moet gaan om de zwaarste gevallen, waarover in de wereldgemeenschap brede consensus bestaat dat deze agressie betreffen. Gevallen waarbij redelijkerwijs verschil van opvatting kan bestaan over de legitimiteit of de rechtmatigheid van het optreden vallen buiten de strafbaarstelling. In dit verband zij benadrukt dat het de opvatting van de regering is dat humanitaire interventie, indien uitgeoefend onder de strikte voorwaarden zoals verwoord door de regering3, niet onder de definitie van het misdrijf agressie zal vallen, aangezien geen sprake zal zijn van een «onmiskenbare schending van het VN Handvest».

Dat gevallen waarover redelijkerwijs verschil van opvatting kan bestaan buiten de definitie van het misdrijf agressie vallen, heeft de regering meerdere keren in openbare Kamerstukken aangegeven. Het Strafhof is strikt genomen niet gebonden aan deze opvatting van de regering. Het is echter wel gebonden aan de definitie van agressie, die op deze notie is gestoeld. Ten aanzien van de vraag van de leden van de VVD-fractie of het niet voor de hand ligt om door middel van een voorbehoud of interpretatieve verklaring die derden bindt tot uitdrukking te brengen dat Nederland humanitaire missies nimmer als een daad van agressie beschouwt, merkt de regering het volgende op. Artikel 120 van het Statuut van Rome staat het maken van voorbehouden niet toe. Het Strafhof zou ook niet gebonden zijn aan een interpretatieve verklaring. Wel kleven er bezwaren aan een dergelijke verklaring. Dit hangt samen met het feit dat het principe van humanitaire interventie nog volop in ontwikkeling is. Zonder strikte voorwaarden kan humanitaire interventie gemakkelijk ten prooi vallen aan misbruik. De regering hecht aan de mogelijkheid van beoordeling door het Strafhof van gevallen van geweldgebruik dat oneigenlijk plaatsvond onder de noemer van humanitaire interventie. Het integraal uitsluiten van humanitaire interventie van dergelijke beoordeling zou daar tegenin druisen. Ook zou een dergelijke Nederlandse verklaring, die niet eerder is afgegeven door de staten die de Kampala amendementen hebben geratificeerd, naar de opvatting van de regering een verkeerd signaal afgeven, namelijk dat de huidige definitie van het misdrijf agressie ondeugdelijk zou zijn. Tegen deze achtergrond ziet de regering geen toegevoegde waarde in het afleggen van een interpretatieve verklaring.

PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie verwijzen naar de definitie van het misdrijf agressie die onder andere bestaat uit «dader», een persoon die in de positie verkeert daadwerkelijk controle uit te oefenen over, of leiding te geven aan, het politieke of militaire optreden van een staat. Destijds is er geopperd om economisch optreden van een staat hieraan toe te voegen. Hier was echter te weinig steun voor. De leden hebben in het voorlopig verslag gevraagd welke staten hierop tegen waren en welke staten hier voor waren. Omdat deze vraag nog niet beantwoord is, wordt de regering gevraagd om alsnog te antwoorden.

De regering heeft moeten constateren dat uit de rapporten van de Speciale Werkgroep inzake het misdrijf agressie aan de Vergadering van verdragspartijen («Assembly of States Parties») niet kan worden opgemaakt welke staten het voorstel van Venezuela om economisch optreden van een staat toe te voegen aan de definitie van agressie steunden dan wel hierop tegen waren. Vast staat dat er onvoldoende steun was voor het voorstel.

De leden van de PVV-fractie constateren verder dat artikel 8b in wetsvoorstel 33.866 ter wijziging van het Statuut van Rome het misdrijf agressie definieert. Over deze definitie was al overeenstemming bereikt in de Speciale Werkgroep inzake het Misdrijf Agressie. Tijdens de Herzieningsconferentie in Kampala stond dit niet meer ter discussie. In het voorlopig verslag hebben de leden van de PVV-fractie gevraagd welke staten aan deze Speciale Werkgroep hebben deelgenomen. De regering gaf in haar beantwoording aan dat aan deze werkgroep steeds een groep staten deelnam, zowel verdragspartijen als niet-verdragspartijen. De regering beschikt niet over een volledige lijst met landen die deelnamen aan verschillende bijeenkomsten van deze informele werkgroep. Kan de regering alsnog deze lijst van deelnemende staten opvragen of samenstellen, en daarbij aangeven welke staten niet-verdragspartijen zijn?

De regering beschikt niet over een volledige lijst met landen die deelnamen aan verschillende bijeenkomsten van de informele werkgroep, maar heeft op basis van nader onderzoek een lijst kunnen samenstellen van landen die een of meerdere keren deelnamen aan de bijeenkomsten van deze werkgroep. Daarbij is de groep ingedeeld naar huidige verdragspartijen en niet-verdragspartijen.

Verdragspartijen: Afghanistan, Argentinië, Australië, Bangladesh, België, Belize, Benin, Bolivia, Bosnië-Herzegovina, Brazilië, Bulgarije, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, Canada, Colombia, Congo, Costa Rica, Cyprus, Denemarken, Dominicaanse Republiek, Duitsland, Ecuador, El Salvador, Ethiopië, Fiji, Filipijnen, Finland, Frankrijk, Ghana, Griekenland, Guatemala, Haïti, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Jordanië, Kenia, Korea, Kroatië, Letland, Lesotho, Liechtenstein, Litouwen, Macedonië, Madagaskar, Maleisië, Mauritius, Mexico, Mongolië, Montenegro, Namibië, Nederland, Nieuw-Zeeland, Niger, Nigeria, Noorwegen, Oeganda, Oostenrijk, Palestina, Paraguay, Peru, Polen, Portugal, Roemenië, Samoa, San Marino, Servië, Senegal, Sierra Leone, Slovenië, Slowakije, Spanje, Suriname, Tanzania, Timor-Leste, Trinidad en Tobago, Tsjechië, Tunesië, Verenigd Koninkrijk, Zambia, Zuid-Afrika, Zweden, Zwitserland.

Niet-verdragspartijen: Algerije, Azerbeidzjan, Armenië, China, Cuba, Egypte, Heilige Stoel, India, Indonesië, Irak, Iran, Israël, Jamaica, Jemen, Koeweit, Libanon, Marokko, Mozambique, Nepal, Oekraïne, Oman, Pakistan, Palau, Rusland, Singapore, Syrië, Thailand, Turkije, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam, Zimbabwe.

De leden van de PVV-fractie merken tot slot op dat in de memorie van antwoord de regering het volgende aangeeft: «Bedenkingen bestonden vooral over de rol van de VN Veiligheidsraad in relatie tot de vaststelling of sprake was van een daad van agressie.» Een aantal staten wilden aanvankelijk dat alleen de Veiligheidsraad deze bevoegdheid zou hebben. De leden vragen welke staten dit betreft.

Met name de vijf permanente leden van de VN Veiligheidsraad, te weten China, Frankrijk, Rusland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, waren er aanvankelijk tegen dat het Strafhof ook rechtsmacht zou kunnen hebben over het misdrijf agressie zonder dat tevoren door de Veiligheidsraad tot een vaststelling is gekomen dat een daad van agressie is gepleegd. Vrijwel alle overige staten meenden echter dat het Strafhof onder bepaalde voorwaarden ook rechtsmacht zou moeten kunnen uitoefenen over dit misdrijf indien door een andere instantie dan de Veiligheidsraad, zoals het Strafhof zelf, is vastgesteld dat door de betreffende staat agressie is gepleegd. De regering verwijst in dit verband naar het verslag van de herzieningsconferentie van het Statuut van Rome.4

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

Letter D heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 33 865 (R2024)

X Noot
2

Kamerstuk 33 865 (R20 240), nr. 8.

X Noot
3

Kamerstuk 29 521, nr. 41 en Kamerstuk 32 623, nr. 110.

X Noot
4

Kamerstuk 28 498, nr. 22. p. 2

Naar boven