33 863 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen 2014)

H VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 juni 2015

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 hebben kennis genomen van de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 januari 2015 inzake een toezegging aan de Kamer2 om in te gaan op de gevolgen van de aftopping voor het nabestaandenpensioen. Een aantal fracties twijfelt echter aan de juridische houdbaarheid van de voorgestelde oplossingsrichting en draagt een alternatieve oplossingsrichting aan. De commissie heeft de Staatssecretaris hierover op 6 februari 2015 een brief gestuurd.

De Staatssecretaris heeft op 5 juni 2015 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 6 februari 2015

De leden van de vaste commissie van SZW danken u voor uw brief van 27 januari jl. inzake een toezegging aan de Kamer3 om in te gaan op de gevolgen van de aftopping voor het nabestaandenpensioen. Ook zijn zij u erkentelijk voor uw bereidheid om de in het debat bij de Verzamelwet pensioenen 2014 (33 863)4 naar voren gebrachte problematiek nogmaals te onderzoeken.

In uw brief stelt u voor om sociale partners afspraken te laten maken voor de specifieke groep ex-werknemers die al meer dan twee jaar arbeidsongeschikt zijn en getroffen worden door de aftopping. De leden van de commissie zijn, met uitzondering van de leden van de fracties van de VVD en de PvdA, echter van mening dat een dergelijk overleg voor deze specifieke groep, gelet op de pensioenwet, geen juridisch houdbare uitkomst kan opleveren. Dit komt door de in de wet opgenomen definities van werknemer, deelnemer en pensioenovereenkomst. Weliswaar kan een deelnemer ook een gewezen deelnemer zijn als hij na beëindiging van het dienstverband nog pensioenaanspraken verwerft, maar een pensioenovereenkomst kan op grond van de definities in de wet uitsluitend tussen een werkgever en een werknemer worden afgesloten, en niet tussen een werkgever en een gewezen werknemer. Zij refereren daarbij ook aan een blog van Herman Kappelle5, o.m. bijzonder hoogleraar Fiscaal Pensioenrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Deze leden geven u daarom de volgende oplossingsrichting in overweging. Bij rechtstreeks verzekerde regelingen staat de Staatssecretaris toe dat de pensioenopbouw voor wegens arbeidsongeschiktheid vrijgestelde gewezen werknemers door mag gaan op basis van de pensioenregeling, zoals die luidde op het moment van toekenning van de premievrijstelling. Dan blijft de dekking voor het nabestaandenpensioen dus volledig in stand, en is er geen netto nabestaandenpensioen nodig. Als een dergelijke aanwijzing ook voor door pensioenfondsen uitgevoerde regelingen zou gelden, lijkt het probleem opgelost. Bovendien zijn met deze voorgestelde oplossing geen kosten voor de schatkist gemoeid.

De leden van de commissie ontvangen graag uw reactie op beide bovenvermelde opvattingen.

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Sylvester

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juni 2015

In uw brief van 6 februari 2015 gaat u in op de gevolgen van de invoering van de aftoppingsgrens voor de opbouw van het nabestaandenpensioen voor een specifieke groep arbeidsongeschikten. Het gaat om arbeidsongeschikten die als werknemer langdurig veel meer dan € 100.000 verdienden en gebruikmaken van premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij een pensioenfonds.

Door de introductie van de aftoppingsgrens bouwen deze mensen over het inkomen boven € 100.000 – net als werknemers – in beginsel geen nabestaandenpensioen op, tenzij hun een aanbod voor nettopensioen wordt gedaan om deze gevolgen voor hun nabestaandenpensioen te compenseren. Als dit aanbod niet wordt gedaan, zullen deze mensen desgewenst zelf een individuele nabestaandendekking moeten regelen buiten de tweede pijler. Dat zal echter lang niet altijd mogelijk zijn, vanwege de mogelijkheid dat een verzekeraar een medische keuring eist en het hier om mensen gaat met een slechte gezondheidstoestand.

De vraag die nu voorligt is of op grond van de Pensioenwet een dergelijk aanbod aan deze groep mensen kan worden gedaan.

Uit uw brief van 6 februari jl. blijkt dat veel leden van uw commissie van mening zijn dat de werkgever aan deze gewezen werknemers geen aanbod voor nettopensioen kan doen. Volgens deze leden komt dat omdat een pensioenovereenkomst op grond van de definities in de Pensioenwet uitsluitend kan worden afgesloten tussen een werkgever en een werknemer, en niet tussen een werkgever en een gewezen werknemer.

Omdat u ervan uitgaat dat geen aanbod voor nettopensioen kan worden gedaan, bevat uw brief tevens een oplossingsrichting. Bij rechtstreeks verzekerde regelingen (pensioenregelingen die worden uitgevoerd door verzekeraars) is het toegestaan dat de pensioenopbouw voor gewezen werknemers die premievrijstelling hebben wegens arbeidsongeschiktheid, doorgaat op basis van de pensioenregeling zoals die luidde op het moment van toekenning van de premievrijstelling. In dat geval heeft de aftoppingsgrens geen gevolgen voor het nabestaandenpensioen en blijft de dekking voor het nabestaandenpensioen volledig in stand en is geen nettopensioen nodig. In uw brief geeft u in overweging dat ook te laten gelden voor regelingen die worden uitgevoerd door pensioenfondsen.

Mede namens de Staatssecretaris van Financiën, merk ik hierover het volgende op.

Mag de werkgever een arbeidsongeschikte deelnemer bij een pensioenfonds een nettopensioenregeling aanbieden?

Uit de parlementaire behandeling van de Pensioenwet blijkt dat er wel degelijk ruimte is om aan gewezen werknemers een aanbod voor nettopensioen te doen.

Er is namelijk geen sprake van een nieuwe pensioenovereenkomst ingeval na beëindiging van de dienstbetrekking een reeds tijdens het dienstverband overeengekomen pensioenovereenkomst wordt aangevuld. Het nettopensioen dat wordt uitgevoerd door een pensioenfonds is een vrijwillige pensioenregeling als bedoeld in artikel 117 van de Pensioenwet. Het nettopensioen is derhalve een aanvulling op een door datzelfde pensioenfonds uitgevoerde basisregeling. Een dergelijke aanvulling kan gelijk tot stand komen bij een nieuwe basisregeling, maar het zal in veel gevallen een onderdeel zijn van een wijziging van een bestaande basisregeling. Die aanvulling kan ook in de plaats komen van hetgeen vóór de invoering van de aftoppingsgrens als dekking in de basisregeling was opgenomen.

Bij de parlementaire behandeling van de Pensioenwet is erop gewezen dat het voor de rechten en plichten over en weer tussen werkgever en werknemer niet uitmaakt, of zij zelf die afspraken maken of dat de vertegenwoordigende organisaties dat doen. Er is ook op gewezen dat het aanbod stilzwijgend kan worden geaccepteerd en dat het pensioenreglement van de pensioenuitvoerder de uitvoering moet zijn van hetgeen sociale partners zijn overeengekomen.6

Dit betekent dat het onder de Pensioenwet mogelijk is dat een arbeidsongeschikte deelneemt aan een nettopensioenregeling die de werkgever aanbiedt. Anders dan een aantal leden van uw commissie veronderstelt, vereist een dergelijk aanbod dus geen nieuwe pensioenovereenkomst tussen de individuele werkgever en de individuele arbeidsongeschikte deelnemer en tevens gewezen werknemer.

Op grond van het bovenstaande zie ik daarom geen reden de conclusie in mijn brief van 27 januari 2015 aan te passen dat de Pensioenwet het aanbieden van een nettopensioen aan deze specifieke groep toestaat en dat sociale partners daarover afspraken kunnen maken.

Kan pensioenopbouw bij een pensioenfonds worden voortgezet op basis van de oude regeling, zoals die luidde op het moment van toekenning van de premievrijstelling?

Gezien het voorgaande is het niet nodig om de regels omtrent pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid voor deze specifieke groep aan te passen. Het aanbod voor nettopensioen kan immers aan deze groep worden gedaan.

Los daarvan heeft het voorstel dat een aantal leden van uw commissie in overweging geeft onwenselijke gevolgen. Het voorstel impliceert namelijk dat voor deze gewezen werknemers de aftoppingsgrens niet zou moeten gelden. Dit acht ik niet wenselijk omdat dit haaks zou staan op het uitgangspunt dat een wijziging van het fiscale kader voor pensioenregelingen in beginsel van toepassing is op alle bestaande pensioenregelingen. Dit geldt ook voor pensioenregelingen voor gewezen werknemers met premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid. Alleen voor pensioenregelingen die niet meer kunnen worden aangepast, is noodzakelijkerwijs een uitzondering gemaakt. Dit geldt uitsluitend voor situaties waarin het recht op een voortgezette pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid civielrechtelijk definitief is geworden op het moment dat de premievrijstelling is ingegaan.7 In die situaties – waarin sprake is van een uitgewerkte rechtsverhouding – kan de pensioenregeling niet meer zonder instemming van alle betrokken partijen worden gewijzigd. Maar bij de door uw commissie bedoelde pensioenregelingen is daarvan geen sprake, aangezien die pensioenregelingen – zoals ook in het verleden is gebleken – wel kunnen worden aangepast.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Terpstra (CDA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Backer (D66), Beckers (VVD), De Boer (GL), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Ester (CU), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), De Lange (Fractie De Lange), Postema (PvdA), Scholten (D66), Sent (PvdA), Sörensen (PVV), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA), Van Zandbrink (PvdA)

X Noot
2

T02024 op www.eerstekamer.nl

X Noot
3

T02024 op www.eerstekamer.nl

X Noot
4

Handelingen I, 2014–2015, nr. 10, item 9

X Noot
6

Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 3, blz 12 – 13

X Noot
7

Besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M, onderdeel 2.5 (Stcrt. 2014, 28039).

Naar boven