33 863 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen 2014)

G BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2015

Tijdens de plenaire behandeling van de Verzamelwet pensioenen 2014 heb ik aan de heer De Lange en de heer Hoekstra toegezegd in te gaan op de gevolgen van de aftopping voor het nabestaandenpensioen in de situatie die in het debat aan de orde is geweest.

Het ging om personen die voor hun arbeidsongeschiktheid langdurig veel meer dan € 100.000 verdienden, al langere tijd arbeidsongeschikt zijn en een slechte gezondheidsprognose hebben en die premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid bij een pensioenfonds hebben. Dat laatste betekent dat de opbouw van het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen wordt voortgezet waarbij de deelnemer zelf geen premies hoeft af te dragen. Als een betreffende deelnemer overlijdt op (of vóór) 31 december 2014 zou de partner ervan een fors hoger nabestaandenpensioen krijgen dan indien deze deelnemer overlijdt op of na 1 januari 2015.

Mede namens de Staatssecretaris van Financiën, kan ik hierover het volgende opmerken.

In de eerste plaats is het goed om te benadrukken dat het hier alleen gaat om de dekking met betrekking tot het inkomen boven de € 100.000. Ook na 1 januari 2015 verandert niets aan de mogelijkheden om tot een pensioengevend loon van € 100.000 te voorzien in dekking van het nabestaandenpensioen.

Welke dekking mogelijk is voor het inkomen daarboven hangt af van de situatie. Ik ga hierbij uit van de situatie die veelal bij een pensioenfonds voorkomt.1

De fiscale regels respecteren de dekking van het deel van het nabestaandenpensioen, dat is opgebouwd respectievelijk toegezegd op basis van het inkomen in de periode vóór 2015. Dit is geregeld voor zowel het nabestaandenpensioen op opbouwbasis (via artikel 38b van de Wet op de loonbelasting 1964) als voor het nabestaandenpensioen op risicobasis (door het Beleidsbesluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M).

Vanaf 2015 is voor de jaren vanaf 2015 voor het inkomensdeel boven de € 100.000 een nabestaandenvoorziening mogelijk door een nettopensioenregeling via de werkgever in de tweede pijler, maar ook door een individueel nettolijfrenteproduct in de derde pijler.

In de tweede pijler geldt daarbij een keuringsverbod, in de derde pijler niet. Als een werkgever, die is aangesloten bij een pensioenfonds, vanaf 1 januari 2015 ook mensen met een slechte gezondheidsprognose een nettopensioen aanbiedt, behouden deze mensen nabestaandendekking voor het inkomen boven de € 100.000. Omdat iemand met premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid nog steeds pensioenaanspraken jegens een pensioenuitvoerder verwerft en daarmee deelnemer is in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet, kan ook aan deze deelnemer een dergelijk aanbod van een nabestaandenpensioen in de vorm van een nettopensioen worden gedaan.

Als de (voormalige) werkgever geen nettopensioenregeling aanbiedt, dan zijn deelnemers – voor het inkomensdeel boven de € 100.000 – aangewezen op de derde pijler. Daarbij bestaat het risico dat mensen met een slechte gezondheid zich niet of moeilijk kunnen verzekeren.

Of deze zeer specifieke groep mensen ook na 1 januari 2015 toegang heeft tot een nabestaandendekking hangt derhalve af van de afspraken die sociale partners daar over maken. Dat is het geval als zij ook een nettopensioen aanbieden aan de groep mensen met premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid.

Op dit moment zijn, respectievelijk worden, door cao-partners en pensioenuitvoerders afspraken gemaakt. Ik ga er van uit dat de gevolgen voor het nabestaandenpensioen en voor deze specifieke groep daarbij bijzondere aandacht krijgt, omdat ik heb begrepen dat sociale partners deze problematiek al meerdere keren hebben besproken in de Stichting van de Arbeid.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

In veel gevallen zijn wijzigingen in het pensioenreglement automatisch ook van toepassing voor de premievrij voortgezette pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. Dit is alleen anders als er sprake is van een rechtsverhouding die is uitgewerkt en niet meer gewijzigd kan worden. De omvang van de voortgezette pensioenopbouw is daarbij van te voren verzekerd geweest en staat na intreden van het verzekerde risico in beginsel vast. Deze situatie doet zich met name bij verzekeraars voor. De verzekeringsovereenkomst is dan met andere woorden civielrechtelijk definitief geworden. De bovenstaande situatie doet zich in enkele gevallen ook voor bij door pensioenfondsen uitgevoerde (pre)pensioenregelingen. Het moet dan gaan om de situatie dat het voor het pensioenfonds op grond van de pensioentoezegging uit het verleden onmogelijk is om voor arbeidsongeschikte deelnemers deze toezegging aan te passen.

Naar boven