33 863 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen 2014)

Nr. 7 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2014

Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, een nota van wijziging op het voorstel van wet Verzamelwet pensioenen 2014 (Kamerstuk 33 863, nr. 8). Deze nota van wijziging strekt tot uitvoering van de conclusie in de brief van 28 maart jl.1 over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 dat de nettolijfrente in de tweede pijler kan worden uitgevoerd binnen de voorwaarden van vrijwilligheid en fiscale hygiëne door het stellen van de in die brief voorgestelde eisen.

Om dit te realiseren wordt in deze nota van wijziging voorgesteld in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling een grondslag op te nemen om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen voor de uitvoering van een nettolijfrente door een pensioenfonds. Op dit moment vindt nog overleg met het pensioenveld plaats over de uitwerking. Het is het voornemen die uitwerking op te nemen in een algemene maatregel van bestuur die voor de zomer in de Tweede en in de Eerste Kamer zal worden voorgehangen.

Door de aangegeven conclusie in de brief van 28 maart jl. dienen ook de bepalingen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 (Kamerstukken 33 847) dat een nettolijfrente geen pensioen is in de zin van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling, te vervallen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Kamerstuk 33 847, nr. 25.

Naar boven