33 862 Voorstel van wet van de leden Bisschop, Van Meenen en Rog tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 18 november 2015

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding en achtergrond

Het wetsvoorstel herijkt de verantwoordelijkheidsverdeling en rol van besturen en scholen enerzijds en het toezicht anderzijds. De leden van de VVD-fractie kunnen de kern van het wetsvoorstel onderschrijven waarbij de primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs bij de scholen zelf ligt en waarbij tegelijkertijd de nodige waarborgen zijn ingebouwd door het toezicht op essentiële randvoorwaarden. Wel hebben genoemde leden enkele vragen aangaande de uitwerking van het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming en waardering kennisgenomen van dit initiatiefwetsvoorstel. Zij hebben nog een enkele vraag.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling en waardering voor de initiatiefnemers kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat een aantal fundamentele kwesties ter verbetering van het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs regelt, onder meer de bescherming van de professionele vrijheid van de leraar en scholen, verheldering van de grondslag voor het optreden van de overheid, in casu de inspectie, herijking tussen de inspectie, de Minister en het parlement en een betere rechtsbescherming van de scholen tegen voorgenomen sancties van de overheid. Deze leden hebben nog enkele vragen die ze graag voorleggen aan de initiatiefnemers.

De leden van de fractie van de SP hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben begrip voor de wens van de initiatiefnemers om meer helderheid te creëren inzake het onderwijstoezicht. Ze delen de visie dat de professionele ruimte van leerkrachten versterkt dient te worden qua verantwoordelijkheid en vrijheid. Ze onderkennen met de initiatiefnemers dat het mogelijk is vragen te stellen bij de wettelijke basis van het huidige onderwijstoezicht. Ze hebben waardering voor de aan het wetsvoorstel inherente eigenstandige aandacht voor de bevorderende rol van de inspectie. Bij de oplossingsrichting in het huidige initiatiefwetsvoorstel hebben zij echter diverse vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Bisschop, Van Meenen en Rog tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht. Deze leden zijn onder de indruk van het werk dat de initiatiefnemers hebben verzet. Zij onderschrijven de doelstelling van de initiatiefnemers om de grondslag van het overheidshandelen bij het toezicht op onderwijs te verduidelijken, de taken van de Onderwijsinspectie scherper af te bakenen en de professionele vrijheid van scholen en leerkrachten te vergroten. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de SGP hebben met meer dan gewone belangstelling kennisgenomen van de Wet doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht, het initiatiefwetsvoorstel-Bisschop, Van Meenen en Rog. Het is duidelijk dat de initiatiefnemers met deze wet willen bereiken dat de inspectie op het onderwijs niet wordt ingeperkt, maar wel ingekaderd en gericht op de wettelijke deugdelijkheidseisen. Deze leden hebben een aantal vragen.

2. Achtergrond en ontwikkeling wettelijk onderwijstoezicht

De belangrijkste rol van de inspectie is de controle op het naleven van de wettelijke voorschriften door de scholen. In de loop van de tijd is toezicht op de kwaliteit van het onderwijs echter een steeds grotere rol gaan spelen in het takenpakket van de inspectie. De vraag die daarbij gesteld dient te worden, is: wie bepaalt wat goed onderwijs is? Is dat de inspectie die daarbij als verlengde arm van de overheid opereert? Is het de school of zijn het de ouders? Volgens de leden van de D66-fractie is deze vraag niet eenduidig te beantwoorden. Wel menen deze leden dat de rol van de docent centraal staat als het om goed onderwijs gaat. Dat de inspectie toezicht dient te houden op de uitkomsten van het onderwijs is evident, maar dat de inspectie terughoudend dient te zijn als het om het pedagogisch-didactisch klimaat gaat, staat voor de leden van de D66-fractie ook vast. Wel kan de inspectie de horizontale verantwoording versterken door haar stimulerende taak. De leden van de fractie van D66 fractie horen graag van de initiatiefnemers hoe zij menen dat de inspectie hieraan invulling kan gaan geven. Worden de inspecteurs getraind en komt er ook voorlichting voor de docenten en schoolbesturen, zo vragen deze leden ook aan de regering. De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

3. Noodzaak van wetswijziging

3.1 Wettelijk kader

Er zijn op dit moment betrekkelijk veel deugdelijkheidseisen waaraan scholen moeten voldoen. De omvang en het relatieve belang van specifieke wetsvoorschriften voor de uiteindelijke onderwijskwaliteit variëren sterk. De leden van de VVD-fractie zouden in het kader van de proportionaliteitstoets de initiatiefnemers willen vragen om deze deugdelijkheidseisen in dat licht nog eens nader te beschouwen en te «wegen» in relatie tot de bijdrage aan onderwijskwaliteit.

Tijdens de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel is in de Tweede Kamer een amendement-Straus/Jadnanansing over de input van leerlingen op het personeelsbeleid aangenomen.2 De leden van de CDA-fractie zouden graag van de initiatiefnemers willen vernemen of hiermee door amendement een nieuwe deugdelijkheidseis is gecreëerd. De leden van de CDA-fractie brengen daarbij in herinnering dat in diverse adviezen naar voren is gekomen dat niet lichtvaardig omgegaan moet worden met het stellen van deugdelijkheidseisen, gezien hun functie die onze Grondwet ze heeft toegekend. Graag ontvangen deze leden een appreciëring van zowel de initiatiefnemers als de regering ten aanzien van genoemd amendement.

Wie de horizontale verantwoording door de professional en de school versterkt wil zien zal moeten erkennen dat de overheid, in casu de inspectie, zich beperkingen dient op te leggen als het om de doelmatigheidseisen gaat. In de huidige praktijk is dat een omvangrijk pakket waar de scholen maar moeilijk grip op krijgen, omdat de eisen waaraan zij dienen te voldoen lang niet altijd helder zijn geformuleerd. De leden van de D66-fractie zouden graag van de initiatiefnemers, maar ook van de regering willen horen of zij menen dat ook de doelmatigheidseisen opnieuw moeten worden vastgesteld.

De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

De Onderwijsraad waarschuwt voor een mogelijk ongewenst gevolg van dit wetsvoorstel, namelijk dat allerlei beleidsaanwijzingen voor het onderwijs voortaan als deugdelijkheidseisen wettelijk zullen worden vastgelegd. Hoe zien de initiatiefnemers dit risico? De leden van de fractie van GroenLinks krijgen graag een nadere toelichting. De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

Kunnen de initiatiefnemers voor de leden van de SGP-fractie kort en bondig weergeven hoe een verbetering van het wettelijke kader leidt tot adequate inspectie en actieve scholen? De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

3.2 Status en functioneren kwaliteitsaspecten

De leden van de fractie van D66 lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de overheid, in casu de inspectie, zich in haar kwaliteitsoordelen dient te beperken tot de vraag of het onderwijs goed genoeg is en dat wanneer aanvullende kwaliteitsoordelen worden gegeven het van groot belang is dat die stoelen op een deugdelijke wettelijke grondslag. Betekent dit dat de initiatiefnemers menen dat er in het huidige stelsel geen grondslag is voor het verder differentiëren van het kwaliteitsoordeel? Graag vragen deze leden hier een reactie op van de initiatiefnemers. De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

De stelling van de initiatiefnemers is dat de inspectie nu te veel op de regels inzoomt en te weinig op de uitwerking van die regels. Zo dient iedere school een plan van aanpak tegen pesten te hebben, maar wordt er desalniettemin daardoor niet minder gepest. Hoe de school vervolgens uitvoering geeft aan de plannen die er liggen, is nu juist de crux van de kwaliteit van het onderwijs. De leden van de SP-fractie zijn het dan ook eens met de initiatiefnemers dat sturing op de daadwerkelijke uitvoering van het schoolplan een belangrijk onderdeel van de inspectie dient te zijn. Nu zoomt de inspectie in wanneer er iets niet goed gaat door middel van gesprekken met ouders en leerlingen. Is de werkelijke toets niet een periodieke, steekproefsgewijze vragenlijst voor ouders, zo vragen de leden van de fractie van de SP de initiatiefnemers.

Wanneer ouders en leerlingen betrokken worden bij het toezicht op de uitvoering wordt duidelijk of het schoolplan gevolgd wordt, maar ook of ouders op de hoogte zijn ervan. Dit versterkt ook betrokkenheid van ouders bij de school. Op welke wijze geeft het wetsvoorstel handen en voeten aan de participatie van toezicht op het onderwijs door ouders en leerlingen?

Op welke wijze denken de initiatiefnemers te voorkomen dat de inhoud van het schoolplan strijdig met de wet kan zijn? Of anders gezegd, hoe garanderen zij dat de kwaliteit van het schoolplan voldoende is en op welke wijze moet de inspectie hierop toezien? De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

3.3 Inbreuk op professionele vrijheid

Het wetsvoorstel beoogt de professionele vrijheid te vergroten, maar lijkt zich vooral te beijveren om de vrijheid van de scholen, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks. Dat is gegeven met de focus op de juridische basis die immers vooral de school als rechtspersoon regardeert. Op welke wijze wordt in het voorliggende wetsvoorstel de inhoudelijke professionele ruimte van de leerkracht daadwerkelijk vergroot? Menen de initiatiefnemers dat de professionele ruimte van de leerkracht samenvalt met de juridische ruimte van de school? De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

3.4 Kreupele definitie onderwijskwaliteit

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat het nieuwe artikel 10a Wet op het Primair Onderwijs alleen spreekt over de kwalificatie «zeer zwak onderwijs» en niet over «zwak onderwijs». De initiatiefnemers motiveren dit met een verwijzing naar het advies van de Raad van State op dit punt. Deze leden vragen de initiatiefnemers wat naar hun mening de kwalificatie «zwak onderwijs» zal betekenen indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Of moeten ze het voorstel zo begrijpen dat de initiatiefnemers alleen de kwalificatie «zeer zwak onderwijs» nog als oordeel van de inspectie voor ogen hebben en dat het huidige onderscheid tussen «zwak» en «zeer zwak» komt te vervallen? De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

3.5 Betrokkenheid Minister en parlement

In de Tweede Kamer is, zo stellen de leden van de VVD-fractie vast, op voorstel van de leden Straus en Dijkgraaf3 afgesproken dat de initiatiefwet vier jaar na invoering wordt geëvalueerd. Tevens zal, als gevolg van de aangenomen motie4 van genoemde leden de regering de bestaande deugdelijkheidseisen toetsen op hun hedendaagse toepassing, consistentie en effectiviteit in het toezicht en de Kamer hierover voor het zomerreces informeren en de deugdelijkheidseisen periodiek evalueren op hun hedendaagse toepassing, consistentie en effectiviteit. Is de regering bereid genoemde evaluaties en informatie aan de Eerste Kamer te doen toekomen?

4. Aanscherping onderwijstoezicht

4.1 Herijking inspectietaken en definitie onderwijskwaliteit

Een zorg van de leden van de VVD-fractie betreft het ontbreken van een reflectie op de uitwerking van het onderscheid naar oordelen en stimuleren. Technisch gesproken beperkt het oordeel van de inspectie zich tot het naleven van de deugdelijkheidseisen. Maar hoe lezen een leraar en een ouder een inspectierapport? De bevindingen van de inspectie op andere aspecten van kwaliteit dan de deugdelijkheidseisen die uitmonden in aanbevelingen voor verbetering worden natuurlijk ook gezien als oordeel: «als er iets te verbeteren valt zal er wel iets mis zijn». Ook de Raad van State betwijfelt of de voorstellen om de toezichthoudende taak van de inspectie duidelijker af te bakenen van de stimulerende taak afdoende zijn. Zouden de initiatiefnemers hier nog eens op willen ingaan? De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

De keuze om het onderwijstoezicht (in oordelende zin) te beperken tot kwaliteit in de zin van wettelijke deugdelijkheidseisen heeft kritische vragen opgeroepen van onder meer de Onderwijsraad. Het lijkt de leden van de fractie van GroenLinks ook haaks te staan op de steeds breder gedragen visie (ook bij de Minister van OCW) dat we een breed kwaliteitsbegrip nodig hebben. Kunnen de initiatiefnemers nader onderbouwen wat hun inhoudelijke visie op onderwijskwaliteit is? Kan de regering verhelderen hoe deze visie op onderwijskwaliteit spoort met het vigerende beleid? Is de beperking tot bijvoorbeeld Nederlandse taal en rekenen/wiskunde wel terecht in het licht van de discussie over een breed kwaliteitsbegrip?

De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

Zijn de initiatiefnemers van mening dat er alleen sprake is van normering bij de beoordelende taak van de inspectie? Heeft niet ook de bevorderende taak naar zijn aard een normerende werking? Hoe zien zij een versterking van de bevorderende taak voor zich?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben gezien dat de Onderwijsraad zorgen heeft dat scholen en schoolbesturen zich in hun beleid zullen beperken tot de wettelijke eisen en dat dit een verarming zou betekenen ten opzichte van de huidige situatie, omdat men zich slechts op de minimumeisen richt. Deze leden onderschrijven de weerlegging van de initiatiefnemers dat dit in elk geval nog niet aansluit bij het huidige beeld omtrent de professionele inzet van scholen voor goed onderwijs. Zij vragen de initiatiefnemers wat in dit opzicht het exacte beoogde effect is van deze wetgeving en hoe dit al dan niet inzichtelijk zal zijn. Zij vragen of over dit thema ook het gesprek wordt gezocht met schoolbesturen en de vertegenwoordigende instanties. Deze leden merken op dat het streven naar goed onderwijs altijd breder zal zijn dan een wettelijk kader kan ondervangen, ook omdat ouders en schoolbesturen bij de kwalificatie «goed onderwijs» verschil van opvatting kunnen hebben welke aspecten daarbij zwaar moeten wegen. Deze leden steunen daarom van harte de inzet van de initiatiefnemers om te verduidelijken tot waar de overheidsbevoegdheid reikt. Zij vragen de initiatiefnemers of dit wetsvoorstel daarmee niet ten principale voor een andere invulling van de taak en rol van de overheid kiest dan het kabinet inzake het gedifferentieerd toezicht voornemens is.

De initiatiefnemers geven aan dat zij vinden dat de inspectie zich steeds meer richt op de kwaliteit. Kunnen de initiatiefnemers voor de leden van de SGP-fractie expliciet aangeven welke verbinding ze zien tussen deugdelijkheidseisen en kwaliteitsaspecten, en vervolgens wat het fundamentele onderscheid is tussen deugdelijkheid en kwaliteit in het licht van inspectie en toezicht? De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

4.2 Schrappen kwaliteitsaspecten

De initiatiefnemers hebben de motie van de Tweede Kamerleden Van Nispen en Van Dijk5 ontraden, omdat in hun ogen de wet juist geen ruimte laat voor kwaliteitsbeoordelingen door de inspectie. Wat heeft de initiatiefnemers ervan weerhouden dit nog expliciet door de Kamer uit te laten spreken in een motie? De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere toelichting.

4.3 Rechtsbescherming en informatievoorziening

In het veld bestaat steun voor hoor en wederhoor, het gesprek tussen inspectie en school, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Wel is van de zijde van de PO-Raad het verzoek gekomen de mogelijkheid tot bezwaar en beroep te heroverwegen. Het zou volgens de initiatiefnemers niet noodzakelijk vertragend werken als scholen in bezwaar en beroep kunnen gaan tegen een inspectieoordeel. Er zou geen schorsende werking uitgaan van het aantekenen van beroep en bezwaar. Echter, nog afgezien van de vraag of dit later via jurisprudentie een houdbare stelling blijkt, energie steken in beroep en bezwaar betekent mogelijk het uitstellen van de acceptatiefase. Een zorg in het veld is dat zolang scholen energie steken in een juridische procedure er geen constructief gesprek van de grond zou komen en acceptatie en de noodzakelijke verbeteraanpak wel degelijk uitgesteld worden. De ervaring is dat er bij een zwak of zeer zwak inspectieoordeel immers altijd wat aan de hand is. Iedere dag zonder verbetering is er voor de leerlingen dan één teveel. Wat is hierop de visie van de initiatiefnemers?

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de inspectierapporten die betrekking hebben op de kwaliteit van het onderwijs openbaar worden gemaakt en dat de vastgestelde rapporten worden aangemerkt als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor beroep mogelijk wordt. Deze regeling wordt beperkt tot inspectierapporten die tot het oordeel zeer zwak of zwak onderwijs hebben geleid. Hoewel deze leden de argumentatie die daaraan ten grondslag ligt begrijpen, horen zij graag van de initiatiefnemers of zij overwogen hebben de mogelijkheid tot beroep ook open te stellen tegen alle inspectierapporten. Dit zou immers de horizontale dialoog kunnen bevorderen. De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

Ten aanzien van de mogelijkheid tot bezwaar en beroep wensen de leden van de fractie van de ChristenUnie graag meer inzicht waarom de procedure met de huidige klachtadviescommissies zelden gebruikt werd. Is er meer te zeggen over de oorzaken van het beperkte gebruik, en zo ja, waarom is dit niet meer aan de orde bij de mogelijkheid tot bezwaar en beroep? Andersom heeft bijvoorbeeld de PO-Raad de angst uitgesproken dat de mogelijkheid van bezwaar en beroep zal leiden tot juridisering. Hebben de initiatiefnemers meer signalen op dit punt ontvangen en zal dit onderdeel van de evaluatie zijn?

Volgens de initiatiefnemers versterkt het initiatiefvoorstel de dialoog tussen het onderwijsveld en de inspectie over de kwaliteit van het onderwijs, waarbij ze, zo lezen de leden van de SGP-fractie, een centrale plaats zien voor het schoolplan. Kunnen de initiatiefnemers aangeven op welke manier de leidende rol van het schoolplan praktisch gestalte krijgt in de onderzoekskaders van de inspectie? Willen de initiatiefnemers nog eens helder en overzichtelijk weergeven welke prioriteiten zij voor de inspectie zien op de beide terreinen, van deugdelijkheid en van kwaliteit? En vervolgens, wat zijn de consequenties van die prioriteitenstelling voor toezicht en oordelen? De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

5. Gedifferentieerd toezicht

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat het veld, onder meer bij monde van de VO-raad, geen tegenstander is van de ontwikkeling naar gedifferentieerd toezicht zoals die momenteel in diverse pilots wordt beproefd. Scholen en instellingen die meedoen aan de pilots «stimulerend en gedifferentieerd toezicht 2014–2015» geven aan de dialoog tijdens het inspectiebezoek te waarderen, net als het grotere maatwerk in het toezicht en de ruimte die zij krijgen om het eigen verhaal te vertellen en de eigen visie op kwaliteit weer te geven. Wel worden door het veld nog vraagtekens gezet bij het uitspreken van gedifferentieerde oordelen door de inspectie.

Met name de VO-raad meent dat er geen rol voor de overheid zou moeten zijn weggelegd met betrekking tot het toekennen van predicaten als «goed» en «excellent». Het zou ook niet passen in de geest van het initiatiefwetsvoorstel. Het geven van gedifferentieerde oordelen zou vergen dat de inspectie «erg diep kijkt» in de haarvaten van de scholen. Dit zou niet vallen te rijmen met de beperkte (maar desalniettemin essentiële) «waarborgfunctie» gebaseerd op randvoorwaarden. Het is volgens de VO-raad aan de scholen zelf om te bepalen wat zij verstaan onder goed en excellent onderwijs (passend bij de eigen visie) en hier naar toe te werken. Ook in andere sectoren in de samenleving zou de overheid zich onthouden van het geven van een oordeel over de kwaliteit. Er zijn ook geen wettelijke criteria voor dergelijke etiketten. Een uitzondering hierop vormt het predicaat zeer zwak dat een wettelijke basis heeft gekregen in het wetsvoorstel, gezien de grote rechtsgevolgen die hieraan verbonden zijn. Men is er daarnaast huiverig voor dat dergelijke predicaten een onevenredig grote rol gaan spelen in de schoolkeuze van ouders en leerlingen met aanzienlijke gevolgen voor de verhoudingen tussen scholen in een regio. Wat is hierop de visie van de initiatiefnemers?

Uit onderzoeken van de inspectie zelf zou blijken dat schoolleiders en bestuurders niet verwachten dat de plannen voor het gedifferentieerd oordelen meerwaarde hebben voor de onderwijskwaliteit. Een minderheid van 30% van hen denkt dat een gedifferentieerd oordeel zal leiden tot een kwaliteitsverbetering van het onderwijs. Hoe bezien de initiatiefnemers deze bezwaren?

In hun brief van 11 september 20156 schrijven de bewindslieden dat ze na de pilot – die in 2016 afloopt – gedifferentieerd toezicht mogelijk willen maken. De leden van de D66-fractie willen graag van de regering weten op welke wijze de pilot wordt geëvalueerd. Deze leden nemen aan dat de evaluatie ook negatief kan uitpakken, zodat dit voornemen niet uitgevoerd zal worden.

Kan in verband met wat de leden van de SGP-fractie in paragraaf 4.3 opmerkten ook aangegeven worden hoe de initiatiefnemers het verschil tussen gedifferentieerd toezicht en gedifferentieerde oordelen wegen in het licht van de te stellen prioriteiten voor de inspectie? Ten slotte, hoe verhoudt zich de visie van de initiatiefnemers tot de ambitie van de regering ten aanzien van het gedifferentieerd toezicht, zoals verwoord in het regeerakkoord? De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

6. Consultatie en overleg

In de memorie van toelichting vermelden de initiatiefnemers de kritische kanttekeningen van VOS/ABB, die onder meer aandacht vraagt voor het risico dat dit wetsvoorstel kan dienen als grond voor bepaalde scholen om zich te onttrekken aan inhoudelijke normen rond bijvoorbeeld seksuele diversiteit. De beantwoording in de memorie van toelichting is op dat punt erg mager, zo menen de leden van de fractie van GroenLinks. Kunnen de initiatiefnemers hier een nadere onderbouwing geven? De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich hierbij aan.

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet de reacties van de initiatiefnemers en van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Vries-Leggedoor

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman


X Noot
1

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), vac. (VVD), Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), De Vries-Leggedoor (CDA) (voorzitter), Beuving (PvdA), Ganzevoort (GL), Martens (CDA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Bruijn (VVD), Gerkens (SP), Kops (PVV), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Bikker (CU), Van Hattem (PVV), Köhler (SP), Krikke (VVD), Nooren (PvdA), Pijlman (D66), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Schnabel (D66) (vice-voorzitter)

X Noot
2

Kamerstukken II 2015/16, 33 862, nr. 17.

X Noot
3

Kamerstukken II 2015/16, 33 862, nr. 16.

X Noot
4

Kamerstukken II 2015/16, 33 862, nr. 19.

X Noot
5

Kamerstukken II 2015/16, 33 862, nr. 23.

X Noot
6

Kamerstukken II 2014/15, 33 862, nr. 14.

Naar boven