33 858 EU-voorstellen: Kader klimaat en energie 2030 COM (2014) 15, 20 en 21

Nr. 30 BRIEF VAN DE MINISTER PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2014

Naar aanleiding van het verzoek van het lid Klaver (GroenLinks) bij de regelingen van heden (Handelingen II 2014/15, nr. 14) kan ik u het volgende melden.

Het kabinet heeft kennis genomen van het document dat is gepubliceerd op de website van Greenpeace.

Het kabinet wijst er op dat dit document dateert van voor de stemming over de motie Van Tongeren/Dik-Faber (Kamerstuk 33 858, nr. 23). Dit laat overigens onverlet dat het document naar het oordeel van het kabinet inhoudelijk niet strijdig is met genoemde motie. In het document wordt afstand genomen van het bindend vertalen van een EU doel voor energiebesparing in doelen voor de afzonderlijke lidstaten. De motie heeft betrekking op duurzame energie.

Het kabinet is van mening dat de Europese afspraken niet vrijblijvend zijn voor de lidstaten. Zoals gemeld in de brief van 26 september jl. met de reactie op het PBL/ECN rapport heeft het kabinet een governance systeem voor ogen waarin lidstaten nationale plannen voor duurzame energie opstellen en hierover regionaal overleggen om beleidsmaatregelen op elkaar af te stemmen.

Naar aanleiding van de aangenomen motie Van Tongeren/Dik-Faber heeft het kabinet opnieuw naar deze inzet gekeken. Zoals ik in het debat heb aangegeven zal het kabinet de motie uitvoeren en pleiten voor doorvertaling van het Europese doel naar nationaal bindende doelen voor duurzame energie. Tegelijkertijd heb ik u te kennen geven dat deze inzet naar de inschatting van het kabinet gelet op het Europese krachtenveld niet kansrijk lijkt.

In aanvulling hierop en naar aanleiding van hetgeen besproken is in het debat, wijs ik erop dat het kabinet consequent pleit voor een overkoepelend CO2-reductiedoel van ten minste 40% in 2030. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de kabinetsreactie op de mededeling van de Europese Commissie betreffende het raamwerk voor klimaat- en energiebeleid 2020–2030 van 7 februari jl. (Kamerstuk 33 858, nr. 2) en de daaropvolgende kamerbrieven. Dit standpunt is en wordt in Brussel op alle niveaus over het voetlicht gebracht.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

Naar boven