33 855 Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940–1945 in verband met een technische aanpassing van de berekening van de nabestaandenuitkering voor alleenstaande ouders en een verduidelijking van de Werkloosheidswet

Nr. 5 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 19 februari 2014

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Na artikel IV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IVa

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid, luidende:

5. De inspecteur stelt, in geval aan een werkgever toestemming is verleend om zelf het risico te dragen van betaling van ziekengeld of WGA-uitkering en overlijdensuitkeringen als bedoeld in artikel 40, eerste lid, alsmede in geval het door de werkgever zelf dragen van het risico, bedoeld in artikel 40, eerste lid, is geëindigd of wordt beëindigd, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het derde lid, opnieuw bij voor bezwaar vatbare beschikking vast met ingang van de datum waarop het zelf dragen van het risico aanvangt dan wel is geëindigd of wordt beëindigd.

2. Na het zesde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, onder vernummering van het zevende lid (nieuw) tot achtste lid, luidende:

7. De inspecteur is bevoegd tot herziening van een beschikking op grond van dit artikel indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de beschikking is gegeven op grond van onjuiste of onvolledige gegevens. Een herziening ten nadele van de werkgever is uitsluitend mogelijk indien deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

B

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het elfde lid wordt een lid ingevoegd, onder vernummering van het twaalfde tot en met zestiende lid tot dertiende tot en met zeventiende lid, luidende:

12. De inspecteur is bevoegd tot intrekking van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de beschikking is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de intrekking van de beschikking vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot intrekking werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

2. In het veertiende lid (nieuw) wordt «twaalfde lid» vervangen door: dertiende lid.

3. In het vijftiende lid (nieuw) wordt «twaalfde en dertiende lid» vervangen door: dertiende en veertiende lid.

C

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De inspecteur beslist ambtshalve of op verzoek van de werkgever bij voor bezwaar vatbare beschikking over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen.

2. Na het derde lid wordt een lid ingevoegd, onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met negende lid, luidende:

4. De inspecteur is bevoegd tot herziening van de beschikking, bedoeld in het derde lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de beschikking is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening van de beschikking vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «de artikelen 95 of 97» vervangen door: de artikelen 40, 95 of 97.

4. In het negende lid (nieuw) wordt «Het zesde lid» vervangen door: Het zevende lid.

D

Aan artikel 95 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De inspecteur is bevoegd tot herziening van de beschikking, bedoeld in het tweede lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de indeling van een werkgever bij een sectoronderdeel onjuist is en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

E

Aan artikel 97 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. De inspecteur is bevoegd tot herziening van de beschikking, bedoeld in het tweede en derde lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de aansluiting bij een sector onjuist is en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

F

Na artikel 122l wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 122m Overgangsbepaling toepassing AWR op beschikkingen eigenrisicodragen

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 januari 2014 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 in verband met een technische aanpassing van de berekening van de nabestaandenwet voor alleenstaande ouders en een verduidelijking van de Werkloosheidswet (Kamerstukken 33 855) tot wet wordt verheven en artikel IVa, onderdeel C, onderdeel 3, van die wet in werking treedt en uiterlijk op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding beroep is ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur op grond van artikel 40, blijft het recht van toepassing zoals dat gold op die dag.

2.

Aan artikel V wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Artikel IVa van deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, met uitzondering van artikel IVa, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wordt geplaatst, en terug werkt tot en met 19 oktober 2013.

Toelichting

Algemeen deel

Voorgesteld wordt om in de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) bepalingen op te nemen over de bevoegdheid van de inspecteur tot herzien van beslissingen of intrekken van beslissingen op grond van de Wfsv. Aanleiding is een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 september 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:3384), waarin het hof overwoog dat de wet geen bevoegdheid geeft om een eenmaal afgegeven beschikking gedifferentieerde premie WGA te herzien. Premies werknemersverzekeringen worden – voor zover uit deze wet of de overige wetten inzake de werknemersverzekeringen niet het tegendeel blijkt – geheven volgens het systeem dat geldt voor de heffing van loonbelasting. Dat geldt ook voor de herzieningsbevoegdheid. Dit betekent dat de inspecteur niet zonder meer kan herzien, maar in het algemeen alleen in de situatie dat de oorspronkelijke beschikking gebaseerd is op onjuiste of onvolledige gegevens. Deze tekortkoming moet wel een gevolg zijn van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. Is de oorzaak van de herziening gelegen in een – niet kenbare – fout van een van de betrokken bestuursorganen dan kan slechts herziening in het voordeel van de werkgever plaatsvinden. Met deze wijziging wordt de in de praktijk bestaande onzekerheid over de bevoegdheid weggenomen en tegelijkertijd wordt meer duidelijkheid en zekerheid geboden over de situaties waarin de inspecteur kan herzien.

Onderdeelsgewijs deel

Onderdeel 1 (art. IVa, ond. A)

In dit onderdeel wordt in de eerste plaats een nieuw (vijfde) lid in artikel 38 van de Wfsv ingevoegd. De werkgever kan met ingang van het kalenderjaar eigenrisicodrager zijn geworden of het eigenrisicodragen kan zijn geëindigd of beëindigd overeenkomstig artikel 40, tiende lid, van de Wfsv. Met deze omstandigheid heeft de inspecteur niet altijd rekening kunnen houden in de periode waarin de beslissing over vaststelling van de opslag of korting werd voorbereid en vastgesteld en uitgereikt. Oorzaak hiervan kan zijn dat het moment van aanvang of einde van het eigenrisicodragen is gelegen in of kort voor de periode van vaststelling van de oplag of korting. De aanvang dan wel het einde van het eigenrisicodragen kan dan niet in het besluitvormingsproces worden meegenomen. Om die reden is in het vijfde lid geregeld dat de inspecteur de opslag of korting opnieuw vaststelt. Voor de werkgever is ook kenbaar dat de eerder uitgereikte beslissing niet juist kan zijn. Ook in geval de werkgever na aanvang van het kalenderjaar zelf het risico gaat dragen dan wel het zelf dragen eindigt of wordt beëindigd is de uitgereikte beslissing vanaf dat moment niet meer in overeenstemming met de verzekeringspositie van de werkgever. Ook in die gevallen stelt de inspecteur de premie opnieuw vast, met ingang van het moment waarop de nieuwe situatie zich voordoet. Voor de werkgever is kenbaar dat de eerdere uitgereikte beslissing niet meer juist is voor de situatie na het moment van aanvang of einde van het zelf dragen van het risico.

In het zevende lid van artikel 38 van de Wfsv is de bevoegdheid van de inspecteur geregeld om beschikkingen die zijn genomen op grond van artikel 38 te kunnen herzien. Gebleken is dat in de praktijk onduidelijkheden bestaan over de bevoegdheid van de inspecteur beschikkingen in het nadeel van de werkgever te herzien, anders dan bij overgang van onderneming, bedoeld in het vierde lid, indien is gebleken dat de berekening die ten grondslag lag aan de opslag of de korting op het rekenpercentage voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas, is gebaseerd op onjuiste gegevens of onvolledige gegevens. Om op dit punt geen enkel misverstand te laten bestaan, is in het voorgestelde zevende lid deze bevoegdheid voor de inspecteur expliciet geregeld. In geval van een onjuiste premiebeschikking heeft de bevoegdheid betrekking op een hogere premie. Een herziening van een premiebeschikking in het voordeel van de werkgever is los van de hier geregelde bevoegdheid altijd mogelijk.

De voorgestelde bevoegdheid brengt met zich mee dat een eerdere beschikking wordt ingetrokken en een herziene beschikking daarvoor in de plaats treedt. Een premiebeschikking kan onjuist zijn als gevolg van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, anders dan bij overgang van de onderneming. Een dergelijke onjuistheid kan zowel ontstaan zijn in de werkprocessen van het UWV of de Belastingdienst als door onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking door de werkgever. Ook kunnen plaatsgevonden gebeurtenissen bij de werkgever reden zijn om de premiebeschikking te herzien.

In dit verband wordt aangesloten bij het kenbaarheidsvereiste zoals dit is opgenomen bij de herzieningsmogelijkheid van beschikkingen in de fiscale wetgeving. Indien de inspecteur, of het UWV die de premiebeschikking voorbereidt, kennis heeft van of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met een feit dat de oorzaak was van de onjuiste premiebeschikking, zal er in het algemeen geen bevoegdheid zijn om te herzien. Dit ligt anders indien dit feit (ook) bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij de werkgever of zelfs dat er sprake is van kwader trouw aan de kant van de werkgever. Dit zijn omstandigheden die aan de werkgever worden toegerekend. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om de situatie dat de onjuistheid van de beschikking het gevolg is van een fout van de werkgever waarbij de werkgever een verwijt is te maken of wanneer de werkgever wist of had dienen te begrijpen dat van een kennelijk foutieve beschikking sprake was. Van een fout van de werkgever kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een onjuiste aangifte aan de Belastingdienst van de werknemers die in dienstbetrekking zijn of van onjuist loon. Andere gevallen die kenbaar zijn of redelijkerwijs kenbaar worden geacht voor de werkgever zijn situaties als toerekening van uitkeringen bij overgang van onderneming, wijziging van de status als eigenrisicodrager of publiek verzekerde, wijzigingen in de registratie van het nummer of de nummers waaronder de werkgever is ingeschreven en aangifte doet als werkgever, waarvan de gegevens niet voor de afgifte van de beschikking over de opslag of korting konden worden verwerkt. Dergelijke situaties zijn het gevolg van wijzigingen bij de werkgever waarmee niet altijd (bijtijds) rekening kon worden gehouden bij de vaststelling van de premiebeschikkingen. In dat geval, ook indien de inspecteur of het UWV hiervan weet of redelijkerwijs hiervan weet moet hebben, kan de premiebeschikking worden herzien.

De bevoegdheid tot herziening heeft betrekking op alle beschikkingen die zijn genomen op grond van artikel 38, dus naast de premiebeschikking op grond van het derde lid ook de premiebeschikkingen naar aanleiding van overgang van onderneming (vierde lid) en bij wijzigingen in verband met het eigenrisicodragen (vijfde lid). Een herziening kan uiterlijk plaatsvinden per 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft. Hierbij wordt aangesloten bij het eerste lid op grond waarvan de opslag of korting met ingang van 1 januari van elk jaar wordt vastgesteld.

Onderdeel 1 (art. IVa, ond. B)

In artikel 40 van de Wfsv is geregeld dat de inspecteur op verzoek van een werkgever bij voor bezwaar vatbare beschikking toestemming verleent om eigenrisicodrager te worden voor de betaling van ziekengeld en de WGA-uitkeringen. In het tiende lid zijn de gevallen geregeld waarin het eigenrisico dragen van rechtswege is geëindigd of door de inspecteur wordt beëindigd. Naast deze gevallen kunnen er zich omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen vormen voor de inspecteur om de toestemming voor het eigenrisicodragen in te trekken.

Bijvoorbeeld in de situatie dat een werkgever ten onrechte geen garantie als bedoeld in het tweede lid heeft overgelegd omdat hij en de Belastingdienst ten onrechte hebben verondersteld dat hij als overheidswerkgever dient te worden beschouwd die op grond van het derde lid is ontheven van deze verplichting. Indien later blijkt dat het om een niet-overheidswerkgever gaat, moet de verleende toestemming kunnen worden ingetrokken. Ook kan worden gedacht aan situaties waarin de verstrekte garantie niet in orde is, bijvoorbeeld het geval dat de garantie is verleend ten behoeve van een andere werkmaatschappij binnen hetzelfde concern.

In het nieuwe twaalfde lid is de bevoegdheid geregeld tot intrekking van de beschikking waarbij toestemming is verleend voor het eigenrisicodragen. Zo nodig kan aan de intrekking terugwerkende kracht worden verleend. Indien de inspecteur kennis heeft of redelijkerwijs kennis had kunnen hebben van een feit dat de oorzaak was van de onjuiste beschikking, zal er in het algemeen geen bevoegdheid zijn om de beschikking in te trekken. Dit ligt anders indien dit feit (ook) bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij de werkgever of zelfs dat er sprake is van kwader trouw aan de kant van de werkgever. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om de situatie dat de onjuistheid van de beschikking het gevolg is van een fout van de werkgever waarbij de werkgever een verwijt is te maken of wanneer de werkgever wist of had dienen te begrijpen dat van een kennelijk foutieve beschikking sprake was.

Onderdeel 1 (art. IVa, ond. C)

In artikel 59, derde lid, van de Wfsv is geregeld dat de inspecteur op verzoek van een werkgever een beschikking kan geven over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen. Voor de inspecteur is het echter noodzakelijk voor de vaststelling van de premieplicht dat ook de inspecteur op eigen initiatief een beschikking kan geven over de verzekeringsplicht. Dit wordt geregeld in het gewijzigde derde lid. Hiermee wordt aangesloten bij hetgeen in de praktijk al plaatsvindt met instemming van de belastingrechter.

In het nieuwe vierde lid wordt de bevoegdheid geregeld tot herziening van deze beschikkingen. Zo nodig kan aan de herziening terugwerkende kracht worden verleend. Met betrekking tot het kenbaarheidsvereiste wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel B.

In het vijfde lid (nieuw) is geregeld dat op het beroep van de werkgever tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur in verband met beschikkingen die zijn gegeven over de sectorindeling of sectoraansluiting de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is. Dit is nodig omdat deze beschikkingen geen betrekking hebben op de premieheffing waarop op grond van het eerste lid de regels over de heffing van loonbelasting van overeenkomstige toepassing zijn. Dit geldt ook voor beschikkingen op grond van artikel 40 met betrekking tot het eigenrisicodragen. Artikel 40 is toegevoegd aan het vijfde lid.

Onderdeel 1 (art. IVa, ond. D en E)

Vervolgens worden ook de artikelen 95 en 97 van de Wfsv aangepast. Indien een sector is ingedeeld in sectoronderdelen wordt op grond van artikel 95, tweede lid, de werkgever door de inspecteur bij beschikking ingedeeld bij een sectoronderdeel of ingedeeld bij welk sectoronderdeel de werkzaamheden die hij doet verrichten behoren.

Op grond van artikel 97, tweede en derde lid, wordt door de inspecteur bij beschikking de aansluiting bij een sector kenbaar gemaakt onderscheidenlijk wordt de werkgever op zijn verzoek voor bepaalde werkzaamheden aangesloten bij een andere sector dan de sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij overigens doet verrichten.

In de artikelen 95, derde lid (nieuw) en 97, vierde lid (nieuw) is de bevoegdheid geregeld tot herziening van deze beschikkingen. Hieraan is behoefte omdat kan blijken dat de indeling bij een sectoronderdeel of dat de aansluiting bij een sector onjuist is. Dit is van belang omdat voor de verschillende sectoren en sectoronderdelen sterk verschillende premies kunnen gelden. In dit verband wordt ook gewezen op de plicht van de werkgever op grond van artikel 97, eerste lid, om informatie aan de inspecteur te verstrekken. De verstrekte informatie of de niet nakoming van de informatieplicht kan aanleiding zijn tot herziening van beschikking omtrent de indeling of sectoraansluiting. De voorgestelde bevoegdheid brengt met zich mee dat een eerdere beschikking wordt ingetrokken en een herziene beschikking daarvoor in de plaats treedt. Eventueel kan hieraan terugwerkende kracht worden verleend, maar de herziene beschikking werkt niet verder terug dan tot en met uiterlijk 1 januari van het jaar waarop de beschikking betrekking heeft. De herzieningsbevoegdheid vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft. Met betrekking tot het kenbaarheidsvereiste wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel B.

Onderdeel 1 (art. IVa, ond. F)

In artikel 122m van de Wfsv is een overgangsbepaling opgenomen in verband met de wijziging van artikel 59, vijfde lid. Geregeld is dat ten aanzien van aanhangige beroepszaken op het moment van inwerkingtreding van de wijziging van artikel 59, vijfde lid (waarbij nu ook wordt verwezen naar artikel 40 met betrekking tot het eigenrisicodragen), naar aanleiding van beslissingen op bezwaar door de inspecteur in het kader van beschikkingen in verband met het eigenrisicodragen, het oude recht van toepassing blijft. Dit betekent dat op die beroepszaken hoofdstuk V, afdeling 2, van de AWR niet van overeenkomstige toepassing is.

Onderdeel 2

Met deze wijziging is beoogd om aan de bepalingen die betrekking hebben op de mogelijkheid van herziening van de premiebeschikkingen op grond van artikel 38 van de Wfsv terugwerkende kracht te verlenen. Opgemerkt wordt dat in de praktijk de herzieningsmogelijkheid wordt toegepast en als zodanig niet ter discussie staat. De premie kan daarbij zowel omhoog als omlaag worden herzien na afloop van de periode wanneer de benodigde gegevens bekend zijn. De eerder genoemde hofuitspraak waarin het hof uitspraak heeft gedaan over de bevoegdheid tot herziening is gepubliceerd op 18 oktober 2013. Aan de inwerkingtreding van voornoemde bepalingen wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 19 oktober 2013. Hiermee wordt aangesloten bij genoemde publicatiedatum, met dien verstande dat bezwaarschriften die binnengekomen zijn na de publicatie van de hofuitspraak, maar voor indiening van deze nota van wijziging toegewezen zullen worden. Met de aanpassing in de wetgeving wordt voorkomen dat de bestaande uitvoeringspraktijk als gevolg van de genoemde hofuitspraak verder wordt belemmerd door onduidelijkheid over de herzieningsbevoegdheid van de inspecteur. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat de premieopbrengst onder druk komt te staan.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven