33 849 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176) en ter implementatie van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 maart 2014

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

Inleiding

2

Algemeen

3

Bazel III

3

 

Kapitaal

3

 

Buffers

4

 

Liquiditeit

4

 

Hefboomratio

5

Overige aspecten van CRD IV in aanvulling op Bazel III

6

 

Governance en beloningen

6

 

Systeemrelevantie- en systeemrisicobuffer

7

 

Macroprudentiële eisen

9

 

Herstel- en afwikkelingsplannen

9

 

Handhaving

9

Verhouding met het gemeenschappelijk Europees bankentoezicht

10

Wijze van implementatie

11

Gevolgen voor het bedrijfsleven: administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten

11

Toelichting financiële gevolgen

12

Consultatie

12

Overig

12

Artikelsgewijs

13

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging op de Wet op het financieel toezicht (Wft) en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn 2013/36. Deze leden hebben een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de implementatiewet voor de Europese richtlijn en verordening kapitaaleisen (CRD IV en CRR). Deze leden zijn van mening dat een verhoging van het verlies absorberend vermogen van het Nederlandse en het Europese bankwezen de sleutel is naar een veiligere financiële sector. Ook zijn deze leden positief gestemd over de Europese maximering van bonussen op, in beginsel, één keer het jaarsalaris binnen deze richtlijn. Een verdere ambitie is naar de mening van deze leden wenselijk en gerechtvaardigd en het is dan ook goed dat de Nederlandse regering een aanvullend voorstel voor de maximering van bonussen op 20% van het jaarsalaris ter consultatie heeft voorgelegd.

Het is de afgelopen jaren gebleken dat de omvang en de concentratiegraad van de Nederlandse financiële sector onze economie en overheidsfinanciën kwetsbaar maken. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat een dienstbare en internationaal georiënteerde bancaire sector van grote meerwaarde kan zijn voor de Nederlandse economie. Echter, deze voordelen doen slechts opgeld als de risico’s op financiële instabiliteit aanzienlijk worden verkleind door de buffers te verhogen. De nieuwe Europese wetgeving, die de Bazel III akkoorden omzet in wettelijke verplichtingen voor banken, is dan ook een belangrijk stap vooruit. Hoewel de leden van de PvdA-fractie positief gestemd zijn over de voorliggende implementatiewet hebben zij wel nog enkele verduidelijkende vragen aan de regering.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden achten het van belang dat de eisen aan banken en financiële instellingen worden aangescherpt en geüniformeerd, om een herhaling van de financiële crisis te voorkomen. Zij hebben enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat het van groot belang is dat de kapitaaleisen voor banken verhoogd worden. Daarom verwelkomen zij dit wetsvoorstel. Wel hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn en verordening kapitaalvereisten. Deze leden zijn voorstander van het verder aanscherpen van de kapitaalvereisten en zijn van mening dat banken hogere kapitaalbuffers moeten gaan aanhouden om de eigen vermogenspositie te verbeteren en nieuwe schokken te kunnen opvangen. Genoemde leden hebben een aantal vragen bij het wetsvoorstel.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie vragen welke ruimte en keuzemogelijkheden er in de richtlijn CRD IV en of de verordening CRR voor landen zitten? Welke lidstaatopties zijn er? En van welke lidstaatopties maakt Nederland gebruik? Welke lidstaatopties worden in welke Europese landen gebruikt? Kan de regering daarvan een overzicht geven?

Bij de kabinetsvisie Nederlandse bankensector is aangegeven dat er eind 2014 gekeken wordt naar de stapeling van regelgeving in de financiële sector. In hoeverre wordt daar dan ook concreet gekeken naar de kredietverlening en de concurrentiepositie? Waarom wordt daar regelmatig op vooruit gelopen door nu extra maatregelen te nemen? Welke maatregelen zijn dan eventueel nog terug te draaien na de evaluatie, vragen de leden van de fractie van de VVD?

In hoeverre beperken de implementatiewet, CRR en CRD IV alternatieve financieringsvormen zoals kredietunies en crowdfunding? Welke mogelijkheden zijn er om deze alternatieve financieringsvormen binnen de regelgeving wel te laten doorgroeien als volwaardige vorm van kredietverlening?

Kan de regering schematisch weergeven welke maatregelen precies volgen uit de richtlijn kapitaalvereisten en wat volgt uit de verordening? Kan de regering ook een overzicht geven van wat er geregeld is in de verordening, het Besluit prudentiële regels Wft en de toezichthoudersregelingen, vragen genoemde leden?

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van pagina 2 van de memorie van toelichting welke beleggingsondernemingen vallen onder de reikwijdte van deze regelgeving en welke niet?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven in hoeverre de aanvaarding van de verordening CRR en de implementatie van CRD IV in Europa een level playing field oplevert voor banken en financiële instellingen? In hoeverre bevat het wetsvoorstel tot implementatie van CRD IV een «kop» op de Europese regels en waarom acht de regering dat verstandig? En welke zorgen heeft de regering over de implementatie van CRD IV door andere lidstaten met het oog op een level playing field?

In hoeverre is er grond voor de vrees dat er als gevolg van de strengere regulering groei gaat plaatsvinden van het «schaduwbankieren»? Kan de regering aangeven welke maatregelen er op Europees en nationaal niveau genomen gaan worden om deze risico's te beperken, vragen de leden van de fractie van het CDA?

Bazel III

Kapitaal

De leden van de D66-fractie constateren dat de kapitaaleisen voor banken verhoogd worden. Deze leden vragen of de regering uiteen kan zetten wat de gevolgen zijn van het verhogen van de kapitaaleisen voor de kredietverlening, de fundingkosten van banken en de financiële stabiliteit. Verder vragen deze leden in hoeverre de grote Nederlandse banken reeds aan deze eisen voldoen.

Voorts constateren de leden van de D66-fractie dat de kapitaaleisen in verschillende categorieën verhoogd worden, conform tabel 1 in de memorie van toelichting. Deze leden vragen de regering te onderbouwen waarom voor deze hoogte van de kapitaaleisen is gekozen. Welke analyses liggen hieraan ten grondslag? Tevens vragen deze leden of de voorgestelde hoogte van de kapitaaleisen naar het oordeel van de regering ook de optimale hoogte is van de kapitaaleisen.

De leden van de ChristenUnie-fractie verwelkomen de aanscherping van de solvabiliteitseisen in Bazel III waarbij de kwaliteit van het kapitaal wordt aangescherpt, zodat er meer tier 1-kapitaal moet worden aangehouden. Zij constateren echter ook dat de som van tier 1 en 2-kapitaal met 8% gelijk is gebleven. Genoemde leden vragen waarom dan van een kwantitatieve verbetering wordt gesproken? Is ook overwogen dit percentage van 8% te verhogen teneinde ook een echte kwantitatieve verbetering door te voeren?

Buffers

Er komt een contracyclische buffer van 0 tot 2,5%. In hoeverre wordt bij de vaststelling van de hoogte van deze buffer rekening gehouden met het aspect van kredietverlening, vragen de leden van de fractie van de VVD? Heeft de huidige kredietsituatie in combinatie met de economische situatie tot gevolg dat deze op 0% komt te staan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie bezien de contracyclische kapitaalbuffer als een positief instrument om kredietverlening te borgen in economisch moeilijkere tijden. Deze leden willen informeren naar de waarschijnlijke indicatoren die gebruikt zullen worden om de betreffende risico’s voor een bank in een lidstaat vast te stellen; wanneer zal de European Systemic Risk Board hierover met een rapport komen? Is voor de contra-cyclische kapitaalbuffer ook reeds afgesproken wat de minimale opbouw en afbouwstappen zijn (bijvoorbeeld 0,5% RWA per stap)? De leden van de PvdA-fractie willen de regering vragen te waken voor analytische overdeterminatie van land- en sectorspecifieke conjunctuurcycli binnen deze buffer daar dit de transparantie van het instrument, ook als signalering richting financiële markten, verkleind.

Kan, indien banken niet tijdig het minimumniveau van de buffer bereiken, ook aandelenemissies (claimemissie) worden afgedwongen, vragen de leden van de PVV-fractie?

Welke instrumenten heeft de regering om de buffers te verhogen zonder dat dit leidt tot het afknijpen van de kredietverleningen en/of het verkorten van de bankbalansen, zoals een verbod op dividenduitkering?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat met de extra kapitaalbuffers (de kapitaalconserveringsbuffer en de contracyclische kapitaalbuffer) goede additionele waarborgen worden ingebouwd. Zij vragen hierbij hoe het percentage van de laatste individuele buffer precies wordt berekend en of hierbij ook rekening wordt gehouden met een gelijk speelveld voor banken. Zij lezen dat de toezichthouder het percentage vaststelt. Betekent dit dat vanaf november 2014 de Europese Centrale Bank (ECB) dit gaat doen voor de Nederlandse systeembanken?

Liquiditeit

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat nog veel onduidelijk is over de precieze vormgeving van de Europese liquiditeitsregels. Wat is de inzet van de regering bij de voorgenomen harmonisering van de liquiditeitsregels in 2018? Deze leden willen de regering ook vragen een overzicht te geven van hoe de vier grootste Nederlandse banken er voor staan op het gebied van de liquiditeitsratio (liquidity coverage ratio) per eind 2013? In hoeverre wijken de nationale liquiditeitsregels waar de Nederlandse banken nu nog aan onderworpen zijn af van de regels binnen CRD IV en hoe zit dit in andere landen? Bestaan er voorts nog verschillen tussen de liquidity coverage ratio uit Bazel III en de regels die nu in CRD IV zijn vastgelegd?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de voorgestelde liquiditeitseisen een goede aanvulling zijn op de solvabiliteitseisen. Zij pleiten ervoor deze regels zo spoedig mogelijk in te voeren. Waarom is er gekozen voor een traject van vier jaar en zijn de regels nu slechts summier opgesteld, zo vragen deze leden?

Hefboomratio

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de hefboomratio (leverage ratio) is geregeld in de implementatiewet? Indien de regering een minimale hefboomratio voor alleen Nederland wil invoeren van 4% moet dit via het zogenoemde flexibiliteitpakket. Klopt het dat het dus geen normale lidstaatoptie is binnen de CRD IV en/of CRR? Wat houdt het zogenoemde flexibiliteitspakket precies in? Is dit hetzelfde als de tijdelijke strengere maatregelen die worden genoemd op pagina 48 (artikel 458 van de verordening)? Wat is het verschil? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan bij een dergelijk flexibiliteitspakket? Wat is de goedkeuringsprocedure voor zo´n flexibiliteitspakket? Hoe realistisch is een dergelijk traject via het flexibiliteitspakket?

Voor de leden van de PvdA-fractie zijn de Europese richtlijn en verordening nadrukkelijk geen eindstation maar slechts een vertrekpunt. De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Europese kapitaaleisenrichtlijn en -verordening de hoogte van de ongewogen kapitaalbuffer (leverage ratio) bijvoorbeeld nog niet vaststellen, maar slechts de procesafspraken verankeren alsook een voorlopige definitie formuleren. Een helder doel en ambitie op het gebied van de leverage ratio is dan ook nodig, zo menen de leden van de PvdA-fractie. Deze leden steunen dan ook de ambitie van de regering om waar mogelijk in Europees verband en waar nodig nationaal met een lidstaatoptie binnen het flexibiliteitspakket een ongewogen kapitaalratio van minimaal 4% na te streven voor Nederlandse systeemrelevante banken. Kan de regering een taxatie geven van het Europese speelveld ten aanzien van een minimale ongewogen kapitaalratio van 4% voor systeembanken als generieke wetgeving dan wel als optie binnen het flexibiliteitspakket? De genoemde leden vragen de regering bovendien kritisch te blijven op de vermeende impact van een leverage ratio op bankactiviteiten met een «laag risicoprofiel» zoals hypotheekverstrekking. Deze leden stellen vast dat financiële crises, recent en in het verleden, aantonen dat ook hypotheekverstrekking niet zonder risico’s is en eveneens tot grote en geconcentreerde verliezen kunnen leiden.

De leden van de PvdA-fractie merken ook op dat de kapitaaleisenrichtlijn en verordening – in afwachting van bindende voorstellen voor de leverage ratio – vooral rusten op een verhoging van de risicogewogen kapitaaleisen. Deze leden willen daarom vragen welke regels de richtlijn en verordening stellen op het gebied van de interne risicomodellen voor banken, waarmee deze de risicogewogen kapitaaleisen kunnen beïnvloeden? Zijn er bijvoorbeeld minimumrisicowegingen afgesproken voor bepaalde typen activa? De leden van de PvdA-fractie willen bovendien informeren wie de controle op het interne risicomodel van banken gaat uitvoeren en op basis van welke regels (nationaal of Europees) dit gaat gebeuren? De genoemde leden zijn ook benieuwd naar de mening van de regering over een door toezichthouders ontwikkeld standaard risicomodel?

De regering geeft aan «een voorschot» te hebben genomen op het definitief harmoniseren van de hefboomwerking en «te zullen streven naar een hefboomratio van minimaal 4%, voor in elk geval voor alle systeemrelevante banken.»

Zijn er meerdere lidstaten die hierop een voorschot nemen, vragen de leden van de PVV-fractie? Wat betekent het dat Nederland hierop vooruitloopt? Wat zijn de mogelijke gevolgen hiervan voor Nederland en voor de Nederlandse banken en zijn deze positief of negatief?

Wat zijn de te verwachten gevolgen voor de kredietverlening van het verhogen van buffers? Heeft dit naar verwachting positieve of negatieve gevolgen? Kan de regering hierin wat meer inzicht willen verschaffen?

Kan de regering een overzicht geven van hoe de Nederlandse banken er momenteel voor staan voor wat betreft de buffers?

Welk bedrag hebben de Nederlandse banken nog nodig om op een leverage ratio van 4% uit te komen?

Hoe kunnen de banken dit ophalen zonder de kredietverlening af te knijpen? Per wanneer moet de leverage ratio van 4% zijn bereikt en in welk tempo dient de leverage ratio te worden opgebouwd?

In hoeverre staat het Nederland juridisch vrij om in eigen land een hogere «leverage ratio» op te leggen aan de bankensector dan de vereisten in CRR, vragen de leden van de CDA-fractie? Gelden de kapitaalvereisten als een absoluut minimum? Op welk moment kan de Kamer hierover voorstellen van de regering verwachten?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn voorts voorstander van een ambitieuze hefboomratio en kunnen zich vinden in de lijn van de regering om te streven naar een ratio van 4%. Zij vragen de regering aan te geven hoe hoog deze hefboomratio nu is bij de verschillende Nederlandse systeembanken. Genoemde leden constateren dat het voornemen is de hefboomratio per 1 januari 2018 te introduceren. Is het dan de bedoeling dat er vervolgens nog een ingroeipad volgt, zo vragen deze leden? Zij begrijpen dat banken tijd nodig hebben om deze ratio te verhogen, maar pleiten ook een voor ambitieus tijdspad voor invoering. Deze leden vragen verder naar de standpunten van andere landen inzake de hefboomratio. Welke landen koersen eveneens af op een hefboomratio hoger dan 3%?

Overige aspecten van CRD IV in aanvulling op Bazel III

Governance en beloningen

De leden van de PvdA-fractie vinden het een goede eerste stap dat in Europees verband de bonussen worden gemaximeerd op één keer het jaarsalaris. Deze leden signaleren echter met instemming dat de regering verder gaat en wetgeving ter consultatie heeft voorgelegd die bonussen maximeert op 20% van het jaarsalaris. De leden van de PvdA-fractie willen informeren of de ontheffing van het bonusplafond van 100% in de Europese wetgeving, door de aandeelhoudersvergadering en met instemming van de toezichthouder, plaatsvindt op ondernemingsniveau (hele bedrijf) of werknemersniveau (elke werknemer individueel)? Tevens willen de genoemde leden vragen of de betreffende toezichthouder bindende aanwijzingen kan geven over wie er behoort tot de «identified staff» op wie deze maximering van de variabele beloning van toepassing is?

De leden van de PVV-fractie staan positief tegenover het bonusplafond van 20%. Zijn er meer landen die verdergaan in de beperking van bonussen voor bankiers dan de in de richtlijn genoemde 100%?

Welk bonusplafond wordt gehanteerd bij banken die financieel worden ondersteund door de lidstaten, of straks door het resolutiefonds en/of het ESM?

Ook willen de leden van de fractie van de PVV graag weten hoe de regering gaat voorkomen dat de verlaging van het bonusplafond naar 20% leidt tot het aan de andere kant verhogen van vaste salarissen en/of andere periodieke uitkeringen?

Ten aanzien van het beloningsplafond vragen de leden van de fractie van het CDA de regering om een overzicht te verschaffen van de verschillen in beloningen in de bankensector in de Europese lidstaten. In hoeverre wijkt het beloningsbeleid bij de banken ten aanzien van de bonussen in de praktijk af van de nieuwe Europese norm?

De leden van de D66-fractie lezen dat het wetsvoorstel voorschriften bevat inzake de samenstelling van de raad van bestuur en de selectie van de leden. Deze leden vragen welke voorschriften dit zijn en waarom de regering het nodig acht dat hier regels aan gesteld worden. Ook vragen deze leden of de regels ten aanzien van de raad van bestuur ook gesteld worden bij niet-systeemrelevante banken. De leden van de D66-fractie vragen de regering te motiveren waarom dit niet aan de verantwoordelijkheid van de aandeelhouders en de raad van commissarissen kan worden toevertrouwd.

Ook lezen de leden van de D66-fractie dat er een bonusplafond wordt geïntroduceerd. Deze leden vragen welk probleem hiermee wordt opgelost. Als de regering beoogt om hiermee een prikkel tot risicovol of niet-integer gedrag te verminderen, vragen deze leden of het niet meer in de rede zou liggen om de voorwaarden waaronder een variabele beloning kan worden uitgekeerd te beperken, in plaats van de omvang van de variabele beloning.

De leden van de D66-fractie vragen wat het effect zal zijn van het beperken van de variabele beloningen op de vaste beloning. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op het voornemen van HSBC om een vaste kwartaaltoelage toe te kennen.

Tevens vragen de leden van de D66-fractie op welke wijze de regering ontwijking van het bonusplafond denkt te voorkomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de financiële sector weer een toonbeeld van degelijkheid moet worden. Het aan banden leggen van de bonussen kan hieraan bijdragen. Zij zijn dan ook voorstander van het introduceren van een bonusplafond, maar zijn van mening dat de richtlijn nog steeds veel ruimte laat, zelfs voor hoge bonussen tot 200% van de vaste beloning. Genoemde leden steunen dan ook een verdere aanscherping zoals de regering beoogt, maar vragen wel hoe een dergelijke nationale aanscherping gaat uitpakken. Welke risico’s ziet de regering hierbij en hoe wordt voorkomen dat banken deze regels kunnen omzeilen, bijvoorbeeld door vaste beloningen te verhogen of via andere constructies?

Systeemrelevantie- en systeemrisicobuffer

In de richtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen G-SII’s en O-SII’s, Nederland maakt geen onderscheid tussen de twee, wat is het gevolg daarvan voor de verschillende banken, vragen de leden van de VVD-fractie?

In het regeerakkoord staat dat de additionele buffers voor systeemrelevante banken (SIFI) naar voren worden gehaald, en dat dit verantwoord gebeurd op basis van een risico-inschatting en een internationale vergelijking met het oog op de concurrentiepositie. De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit is gebeurd bij de systeemrisicobuffer? DNB gaat vaststellen in welke gevallen een bank of beleggingsonderneming een dergelijke buffer moet aanhouden, en in dat geval welke activa dit betreft en hoeveel extra kapitaal moet worden aangehouden. Hoe bepaalt DNB dit? En hoe wordt bepaald dat dit verantwoord gebeurt? En hoe wordt hier rekening gehouden met de concurrentiepositie en internationale positie? Hoe wordt hier rekening gehouden met negatieve gevolgen voor de kredietverlening?

In de richtlijn is tevens een systeem opgenomen van optionele erkenning van een buitenlandse systeemrisicobuffer. In hoeverre kan dit leiden tot een ongelijk speelveld voor bedrijven binnen een land, vragen de leden van de VVD-fractie?

De leden van de PvdA-fractie willen vragen hoe de cumulatie van de systeembuffers (systeemrelevantie + systeemrisico) uitwerkt? Deze leden begrijpen dat het «hoogste van principe» concreet betekent dat de maximale risico-opslag uitkomt op 3,5% van de risicogewogen activa (plafond systeemrelevantiebuffer)? Deze leden begrijpen uit de eerder aan de Kamer toegezonden «Bijlage Systeembuffer1» dat onder omstandigheden van dit «hoogste van principe» mag worden afgeweken, waarbij buffers wel bij elkaar kunnen worden opgeteld zonder plafond? Kan de regering de omstandigheden waaronder afwijking van dit plafond mogelijk is nader uitwerken alsook de (notificatie)procedure die daarvoor nodig is? De leden van de PvdA-fractie kunnen zich voorstellen dat hogere gewogen kapitaaleisen voor systeemrelevante banken boven dit «hoogste van plafond» in de toekomst nodig zijn als er een consolidatieslag op de Europese bancaire markt zou plaatsvinden. Tevens willen de leden van de PvdA-fractie informeren naar de richtsnoeren voor de vaststelling van de hoogte van een systeemrisicobuffer? Bestaan deze richtsnoeren reeds? Zo ja, wat houden deze in? De leden van de PvdA-fractie willen ook vragen om een nadere uitsplitsing van de onderverdeling in het tier-1 kapitaal. Welke instrumenten mogen als tier-1 kapitaal dan wel tier-1 kernkapitaal worden aangehouden? Moeten de kapitaalconserveringsbuffer, contracyclische buffers en beide systeembuffers allen in tier-1 kapitaal worden aangehouden?

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie hoe ambitieus de verplichtingen uit CRD IV voor de kapitaaleisen zijn, rekening houdend met wat al reeds gerealiseerd is aan additioneel bufferkapitaal. Is de regering bereid tabel 1 van de memorie van toelichting voor de grootste banken in te vullen, zowel de doelstellingen als de actuele hoogte van de verschillende buffers?

De leden van de SP-fractie lezen dat een systeemrisicobuffervereiste alleen wordt opgelegd als bij meerdere banken een bepaald risico speelt. Kan de regering toelichten welke maatregelen kunnen worden genomen als zo’n dergelijk risico slechts bij één bank speelt?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren met tevredenheid dat de richtlijn met de systeemrelevantie- en systeemrisicobuffer ambitie toont ten opzichte van de Bazel III-afspraken. Zij vragen echter wel hoe de systeemrisicobuffer in de praktijk zal gaan werken, aangezien het een complex systeem met notificaties met zich meebrengt. Het is een lidstaatoptie waar Nederland gebruik van zal maken. Het is aan de toezichthouder om te bepalen of een bank of beleggingsonderneming een dergelijke buffer moet aanhouden. Betekent dit dat DNB of ECB dit zal bepalen voor een Nederlandse systeembank?

Macroprudentiële eisen

Lidstaten mogen nationale maatregelen voor de duur van twee jaar toepassen, met eventueel een verlenging met een jaar. Welke maatregelen zijn dit, vragen de leden van de VVD-fractie? Wat kan de aanleiding zijn voor deze maatregelen? Hoe wordt de Kamer betrokken bij het opleggen van deze maatregelen, vragen deze leden?

De leden van de D66-fractie vragen een nadere toelichting op de macroprudentiële eisen. Deze leden vragen in welke situaties nadere eisen kunnen worden gesteld aan de kapitaalsvereisten en in welke mate de kapitaalsvereisten dan aangescherpt kunnen worden. De leden van de D66-fractie lezen dat de regering het informeren van de Kamer dan «in de rede» vindt liggen. Deze leden vragen of dit betekent dat de Tweede Kamer altijd geïnformeerd zal worden indien het toepassen van dit artikel aan de orde is.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de toezichthouder aanvullende nationale strengere macroprudentiële eisen kan opleggen. Hierbij moet sprake zijn van een ontwikkeling die negatieve gevolgen kan hebben voor de financiële stabiliteit. Om wat voor ontwikkelingen gaat het dan, zo vragen deze leden? En hoe wordt de Kamer betrokken indien een toezichthouder, in overleg met de Minister van Financiën, over wil gaan tot het opleggen van deze extra eisen? Welke rol speelt de Minister van Financiën hierbij, zo willen deze leden weten?

Herstel- en afwikkelingsplannen

In de brief van 29 januari 2014 is gemeld dat de herstel- en afwikkelingsplannen in het najaar 2014 gereed zijn. Eerder is gemeld dat dit eind 2013 zou zijn. De leden van de fractie van de VVD vragen waarom dit zo lang duurt en langer dan gepland?

Handhaving

De leden van de PvdA-fractie willen vragen welke punitieve handhavende sancties in de toekomst door de ECB dan wel door de nationale toezichthouders gehanteerd kunnen worden? Kan de regering aan de hand van enkele voorbeelden de taakverdeling tussen de ECB en de nationale toezichthouders illustreren? Hoeveel discretie komt een nationale toezichthouder bovendien toe in de hantering van de strafmaat? Kan de regering daarenboven ook een aantal voorbeelden van overtredingen met bijbehorende sancties presenteren ter illustratie? Voorts willen de leden van de PvdA-fractie een nadere uiteenzetting vragen over de mogelijkheid van het tijdelijke verbod op beroepsuitoefening. Wat is de aard van de overtreding alsook het toepassingsbereik (iedereen of alleen leidinggevende personen) waarbij zo’n tijdelijk verbod op beroepsuitoefening kan worden opgelegd?

Op grond van artikel 1:81 van de Wft kan een bestuurlijke boete worden opgelegd van ten hoogste vijf miljoen euro of 10% van de totale jaaromzet. Momenteel kan de toezichthouder bij recidive een hogere boete opleggen van acht miljoen euro. Kan de regering toelichten of het mogelijk blijft om bij recidive een hogere boete te geven dan het nieuwe nominale maximumbedrag, vragen de leden van de SP-fractie? Herinnert de regering zich de toezegging die zij heeft gedaan in het Algemeen overleg over de LIBOR-fraude van 13 november 2013 dat zij de wet zou aanpassen dat een boete van een toezichthouder niet meer in mindering komt op het totaal aan kosten die de toezichthouder mag doorberekenen aan de sector? Kan de regering toelichten wat de stand van zaken is?

De leden van de D66-fractie vragen of zij het juist zien dat voor de handhaving van de kapitaaleisen een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van vijf miljoen euro of 10% van de jaaromzet. Naar het oordeel van deze leden wordt met een boete voor een ondergekapitaliseerde bank het paard achter de wagen gespannen. Deze leden vragen welke maatregelen de toezichthouder bij een bank kan afdwingen, alvorens het boete-instrument moet worden ingezet.

Verhouding met het gemeenschappelijk Europees bankentoezicht

In de memorie van toelichting staat vermeld welke banken onder toezicht van de ECB komen te staan. Eerder is aangegeven dat de BNG en NWB daar ook onder vallen. In het algemeen overleg over de bankenvisie d.d. 6 februari 2014 is gezegd de BNG en NWB te willen uitsluiten van sommige eisen. Welke mogelijkheden zijn hiervoor? Aan welke eisen zouden de BNG Bank en de NWB Bank (de Nederlandse Waterschapsbank) volgens de Minister niet hoeven te voldoen? Wat is de reden dat de regering pleit voor een uitzonderingspositie van BNG en NWB? Wat doet een dergelijke uitzonderingspositie voor de concurrentiepositie en het gelijke speelveld in Nederland? Wat zijn de gevolgen indien de BNG en NWB wel aan alle eisen zouden moeten voldoen, bijvoorbeeld voor het bijstorten van extra kapitaal door de aandeelhouders?

De grote banken in Nederland komen onder gemeenschappelijk Europees bankentoezicht. De ECB is niet gelukkig met al die eigen nationale wetgeving en daarom is er een tendens om steeds meer naar de verordening (CRR) te duwen. In hoeverre is de ECB in staat en bereid om aan allerlei verschillende nationale regelgeving te toetsen als aanvulling op de standaard Europese regelgeving, ook als het gaat om een leverage ratio hoger dan 3%, vragen de leden van de VVD-fractie? Welke afspraken zijn hierover gemaakt met de ECB? Hoe serieus handhaaft de ECB nationale wetgeving? In hoeverre kan er met al die nationale regelgeving dan nog sprake zijn van een single rulebook dat zo nodig wordt geacht? Hoeveel extra werk levert het de ECB op als er voor elk land met andere regelgeving voor het toezicht moet worden gewerkt, vragen de leden van de fractie van de VVD?

De leden van de PvdA-fractie vinden het een goede zaak dat de ECB direct toezicht gaat houden op de grootste Europese banken. Wel willen zij de regering om een nadere appreciatie vragen van de wisselwerking tussen het Europese en nationale financiële toezicht in de eerste jaren van het Single Supervisory Mechanism? Welke bevoegdheden blijven, binnen het kader van deze richtlijn en verordening, ook na de start van het Europese financiële toezicht in november 2014 bij de nationale toezichthouder berusten? In het bijzonder willen deze leden de regering vragen in te gaan op wie de bevoegdheid toekomt voor het vaststellen en handhaven van de nationale liquiditeitsregels (tot 2015) alsook de vaststelling van de hoogte en wederzijdse erkenning van de systeem(risico)buffers? De leden van de PvdA-fractie zijn groot voorstander van een «single rulebook» van minimumstandaarden in de Europese bankenunie op basis waarvan de ECB handhavend kan optreden. Waar goed voor de financiële stabiliteit en ondervanging van specifieke risico’s moeten lidstaten verder kunnen gaan, maar de leden van de PvdA-fractie spreken hun zorg uit dat de ECB bij aanvang van het financiële toezicht op een grote verscheidenheid aan nationale overgangstermijnen en overgangsregels binnen CRD IV en CRR moet toezien. Kan de regering hier nader op ingaan?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de exclusieve taken en bevoegdheden die de ECB straks zal krijgen op grond van de SSM-verordening voorgaan op de taken en bevoegdheden van DNB op grond van de onderliggende wet. Zij vragen de regering wat er dan straks aan primaire taken en bevoegdheden voor DNB overblijft? Kan de regering een overzicht maken met taken en bevoegdheden van DNB en de ECB, zowel voor systeembanken als voor niet-systeembanken?

Wijze van implementatie

De leden van de PvdA-fractie willen de regering vragen nader in te gaan op de keuze om bepaalde zaken van de Europese kapitaaleisenrichtlijn in lagere regelgeving vast te leggen. Waarom is er bijvoorbeeld voor gekozen om de beginselen voor good governance en verantwoord beloningsbeleid niet in de Wft zelf op te nemen? Deze leden willen verder vragen om een overzicht van de gedelegeerde uitvoeringshandelingen die de Europese Commissie mag of moet treffen rondom de Europese kapitaaleisenrichtlijn en verordening?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er sprake is van veel delegatiebepalingen en implementatie in lagere regelgeving. Zij vragen de regering of dit wel de geëigende weg is voor de implementatie van onderliggende ingrijpende Europese wet- en regelgeving, waarbij in de toekomst ook nog eens belangrijke taken en bevoegdheden bij de ECB komen te liggen.

Gevolgen voor het bedrijfsleven: administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten

In de memorie van toelichting wordt een zeer uitgebreid overzicht gegeven van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten. De cruciale vraag is of het hier en daar ook wat simpeler en eenvoudiger kan en dus de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten wat minder zouden kunnen zijn. Kan aangegeven worden op welke punten het simpeler, eenvoudiger en dus goedkoper voor het bedrijfsleven zou kunnen, vragen de leden van de fractie van de VVD?

Op pagina 18 van de memorie van toelichting staat dat DNB met tabel 1 een specificatie van de sector aangeleverd heeft. Tabel 1 is echter een overzicht van de kapitaaleisen onder Bazel II, Bazel III en CRD IV. Welke tabel wordt hier bedoeld, vragen de leden van de VVD-fractie?

Op dit moment is nog niet bekend of DNB over zal gaan tot het opleggen van systeemrisicobuffersvereisten. Wanneer is dit wel duidelijk? Hoe wordt hierover gecommuniceerd? Hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Waarom worden de kosten die een onderneming moet maken voor het aanhouden van extra kapitaal niet mee gerekend bij de inhoudelijke nalevingskosten, want deze kosten moeten natuurlijk wel gewoon gemaakt worden? Kan aangegeven worden hoeveel kapitaal er extra aangehouden moet worden (per maatregel)? De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de inhoudelijke nalevingskosten zijn van de door de regering gebruikte lidstaatopties, inclusief de extra bufferopbouw?

Hogere kapitaaleisen leveren op de langere termijn baten op voor de ondernemingen volgens de memorie van toelichting. Wat zijn de gevolgen voor de korte termijn? En wat zijn de gevolgen voor de kredietverlening? Wanneer zijn de scenario’s die DNB gaat opstellen voor de kredietverlening in relatie tot de economische groei gereed, vragen de leden van de fractie van de VVD? Dit is des te urgenter omdat de economische groei op dit moment daadwerkelijk aantrekt.

De leden van de D66-fractie constateren dat de structurele kosten ruim 55 miljoen euro per jaar bedragen. Deze leden vragen in hoeverre de nalevingskosten afhankelijk zijn van de omvang van een bank en wat dit betekent voor de concurrentie in de bankensector. In hoeverre worden kleine banken geconfronteerd met nalevingskosten en wat betekent dit voor de toetredingsmogelijkheden?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de totale kosten voor het bedrijfsleven oplopen tot ruim 200 miljoen euro. Zij zien het grote belang van de implementatie van deze regelgeving, maar willen er bij de regering op aandringen dat implementatie op een zo efficiënte wijze dient plaats te vinden, zodat bepaalde kosten niet meerdere keren hoeven te worden gemaakt.

Toelichting financiële gevolgen

De toezichtskosten van DNB nemen toe. De toezichtkosten worden vanaf 2015 volledig bekostigd door de sector. Om de stijging van de toezichtskosten in de hand te houden is er een meerjarig kostenkader vastgelegd. In hoeverre is dit voldoende om de kosten in te beperken en in de greep te houden? Wie houdt hier toezicht op, vragen de leden van de VVD-fractie?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering voornemens is om de toezichtskosten van DNB vanaf 2015 volledig door de sector te laten bekostigen. Hoe worden de toezichtskosten van de ECB doorberekend, zo vragen deze leden?

Consultatie

De leden van de fractie van de VVD constateren dat er verschillende openbare reacties zijn ontvangen. Houdt dit in dat er ook niet-openbare reacties zijn ontvangen? En zo ja, welke zijn dit dan?

Kan de regering inhoudelijk ingaan op de kritiek van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) zoals voorwoord in hun positie paper over de implementatierichtlijn, vragen de leden van de VVD-fractie? Kan er een helder overzicht van de volledige implementatie van CRR en CRD IV worden gegeven? Welke regels worden nu in lagere regelgeving uitgewerkt en welke keuzes liggen daardoor niet meer bij de formele wetgever? Voor welke regels ligt het primaat feitelijk bij de wetgever (Tweede Kamer) en wordt deze nu in lagere regelgeving of bij de toezichthouder neergelegd als afwegingsruimte? Kan de regering ingaan op de kritiek over de onafhankelijkheid van de toezichthouder en hetgeen dat wordt voorgesteld in artikel 3:66 Wft? Waarom wordt er in artikel 3:66 Wft voor gekozen om de Minister van Financiën nadrukkelijk een rol te geven in het doorlopend toezicht? In hoeverre tast dit de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van DNB als prudentieel toezichthouder aan? Hoe kijkt de regering aan tegen het verzoek van de NVB om de uitzonderingen op de geheimhoudingsverplichting en de vertrouwelijkheid te beperken tot die gebieden die in de richtlijn worden benoemd?

Zoals eerder aangekondigd zullen in overleg met DNB en AFM de mogelijkheden worden verkend tot aanpassing van de Wft met het oog op het vergemakkelijken van toekomstige implementatie van Europese regelgeving. Wanneer is hierover meer duidelijk? En hoe worden de bij de Wft betrokken sectoren hierbij betrokken, vragen de leden van de VVD-fractie, want ook voor de sector is het belangrijk dat de wet helder en eenduidig is?

Overig

De leden van de PvdA-fractie stellen met tevredenheid vast dat in Europees verband de afgelopen jaren veel regelgeving in de financiële sector tot stand is gebracht om een herhaling van de crisis te voorkomen. Deze Europese regelgeving wordt veelal opgesteld op sectoraal niveau, waardoor op de wisselwerking tussen de regulering van verzekeringsbedrijven, vermogensbeheerder of kredietinstellingen niet altijd kan worden geanticipeerd. De leden van de PvdA-fractie willen de regering daarom vragen of deze zich bij de European Systemic Risk Board sterk wil maken voor een doorlichting van deze wisselwerking tussen sectorale wetgeving op de financiële stabiliteit in Europa?

Artikelsgewijs

A, J, K, BB, EE en MMM (1:1, 1:75, 1:76, 3:2, 3:5 en 4:3 Wft)

Een bijzonder aandachtspunt voor de leden van de CDA-fractie is het vervallen van de «besloten kring» in de Wft. Kan de regering aangeven welke organisaties thans functioneren op basis van deze uitzondering in de Wft? Wat zijn de gevolgen van de implementatie van CRD IV voor deze organisaties? Voor de leden van de CDA-fractie is dit in elk geval aanleiding om te pleiten voor maatwerk in regulering en toezicht van coöperatieve kredietunies.

Ziet de regering nog andere initiatieven die door de strikte Europese regels in de knel komen?

N (1:86 en 1:87 (nieuw) Wft)

De leden van de VVD-fractie lezen dat er de mogelijkheid tot het opleggen van een tijdelijk verbod voor personen werkzaam bij een bank of beleggingsonderneming komt. Geldt dit verbod alleen voor het land van vestiging of geldt dit in heel Europa? In hoeverre is er sprake van het opstellen van een Europese zwarte lijst (conform de daarover aangenomen motie2)? Hoe moet deze maatregel gezien worden in relatie tot het tuchtrecht waar op dit moment aan wordt gewerkt voor de financiële sector en het reeds bestaande tuchtrecht bij beleggingsondernemingen (uitgevoerd door DSI)? In hoeverre is dit het dan dubbelop? Voor welke overtredingen kan een dergelijk verbod opgelegd worden?

P (1:93e Wft)

De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de mogelijkheid wordt gecreëerd dat een parlementaire enquêtecommissie onder strikte voorwaarden toegang kan krijgen tot toezichtvertrouwelijke informatie. Geldt dit uitsluitend voor een parlementaire enquêtecommissie, of ook voor bijvoorbeeld een parlementair onderzoek? Wat is daarvan de reden?

DNB en AFM kunnen vertrouwelijke gegevens en inlichtingen verstrekken aan de Algemene Rekenkamer. Het afzonderlijke wetsvoorstel is echter nog niet vastgesteld. Hoe wordt dit op elkaar afgestemd, zeker indien de implementatiewet eerder wordt afgehandeld?

DNB en AFM mogen de toezichtvertrouwelijke informatie die zij hebben verkregen van buitenlandse toezichthouders niet verstrekken aan de parlementaire enquêtecommissie, tenzij daar expliciet toestemming voor wordt gegeven. Hoe is dit andersom geregeld? En in hoeverre geldt dit ook voor de ECB die straks toezicht gaat houden op de grote Nederlandse banken, vragen de leden van de VVD-fractie?

De leden van de SP-fractie lezen dat het mogelijk wordt dat DNB en de AFM vertrouwelijke gegevens verstrekken aan een parlementaire enquêtecommissie. Is expliciete toestemming van buitenlandse toezichthouders nodig, voordat DNB en AFM toezichtvertrouwelijke informatie mogen verstrekken aan een parlementaire enquêtecommissie, zoals het geval is bij de Algemene Rekenkamer? Zo ja, vindt de regering dit wenselijk?

R, S en T (1:97, 1:98 en 1:99 Wft)

Er wordt voor gekozen de nieuwe regeling voor publicatie van sancties niet te beperken tot het toepassingsbereik van deze richtlijn en verordening. Wat zijn de gevolgen daarvan? Wie vallen er naast banken en sommige beleggingsondernemingen nu nog meer onder deze regeling? En in hoeverre is dit in strijd met andere (Europese) regelgeving, vragen de leden van de VVD-fractie?

U (1:104 Wft)

De richtlijn geeft lidstaten de mogelijkheid om een kredietinstellingsvergunning te laten vervallen, wanneer deze zes maanden niet gebruikt wordt in plaats van dat deze kan worden ingetrokken. Kan de regering toelichten waarom zij niet heeft gekozen om van deze mogelijkheid gebruik te maken bij de voorgestelde wijziging van artikel 1:104 Wft? Vindt de regering het voorkomen van «slapende» kredietinstellingen wenselijk, vragen de leden van de SP-fractie?

V (2:12 Wft)

De nationale ontheffingsmogelijkheden ten aanzien van de kapitaalvereisten worden geschrapt. De verordening voorziet in beginsel niet in vergelijkbare algemene ontheffingsmogelijkheden. De leden van de VVD-fractie vragen wat wordt bedoeld met in beginsel? Hoe moet dit gezien worden tot de uitspraak van de Minister dat BNG en NWB niet zouden hoeven te voldoen aan de regels? Wat zijn de gevolgen van het schrappen van deze mogelijkheid?

De leden van de fractie van de SP lezen dat de verordening in beginsel niet voorziet in algemene ontheffingsmogelijkheden op de kapitaalvereisten. Kan de regering toelichten wat zij bedoelt met «in beginsel»?

CC en DD (3:3 en 3:4 Wft)

De leden van de SP-fractie lezen dat het mogelijk is om «vrijwillige banken» op te nemen in de opsomming van artikel 3:3 Wft. Kan de regering dit verder toelichten? En kan de regering een voorbeeld geven van een vrijwillige bank in Nederland?

GG en NNN (3:8 en 4:9b (nieuw) Wft)

Er is een discrepantie tussen de regelgeving in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als het gaat om het aantal bestuursfuncties en de CRD IV. Het lijkt nu allemaal erg complex. Waar wordt er niet gekozen voor een betere afstemming, zodat het meer gelijkluidende regelingen zijn, vragen de leden van de fractie van de VVD?

HH (3:17a (nieuw) Wft)

De verwerking van de afspraak in het regeerakkoord over het variabele beloningsbeleid is in een separaat wetsvoorstel gegoten. De leden van de VVD-fractie vragen waarom daarvoor is gekozen?

In de reactie op het advies van de Raad van State geeft de regering aan dat als variabele beloningen contractueel zijn vastgelegd die worden geraakt door het bonusplafond in beginsel onder de werking van artikel I van het Eerste protocol bij het EVRM zullen vallen. Wat is de toetsdatum daarvoor?

In hoeverre wordt bij de invulling van wat vaste en variabele beloningen zijn, aangesloten bij de Europese regelgeving, vragen de leden van de VVD-fractie?

LL (3:46 Wft)

De voorgestelde aanpassingen scheppen een kader voor het prudentieel toezicht op banken uit derde landen, dat rekening houdt met het feit dat DNB moet kunnen vertrouwen op het toezicht in het land van herkomst. In hoeverre kan er vertrouwd worden op het toezicht in landen van herkomst, vragen de leden van de VVD-fractie? Een bank in het land van herkomst moet aantonen dat ze onder prudentieel toezicht staat dat tenminste gelijkwaardig is. Hoe kan een bedrijf dat aantonen? En indien er niet sprake is van een gelijkwaardig toezicht, wat is daar dan het gevolg van?

NN (3:57 Wft)

Artikel 3:57 Wft voorziet in het beperken van de solvabiliteitseis constateren de leden van de VVD-fractie. Waarom wordt voor deze werkwijze gekozen en niet voor het aanpassen van de definitie van beleggingsonderneming aan de definitie die gebruikelijk is in Europese regelgeving?

OO (3:62a Wft)

De leden van de SP-fractie lezen dat het op grond van de richtlijn mogelijk is om een vrijstelling van bepaalde buffercomponenten in te voeren voor bepaalde beleggingsondernemingen. Vindt de regering deze vrijstellingsmogelijkheid wenselijk?

PP (3:62b (nieuw) Wft)

De leden van de fractie van de VVD vragen aan wat voor situaties kan gedacht worden, waarbij de verboden niet gelden? Wordt er dan afgeweken van de wet in plaats van dat er nadere regels gesteld worden?

RR (3:66 Wft)

DNB krijgt de bevoegdheid om tijdelijke aanvullende maatregelen bij een verhoogd risico in het financiële stelsel met potentieel ernstige gevolgen voor dat stelsel en de reële economie op het niveau van een lidstaat op te leggen. DNB oefent deze bevoegdheid uit in overleg met de Minister van Financiën. De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt als DNB en de Minister het niet eens zijn, wie geeft dan de doorslag, wie heeft doorzettingsmacht?

YY (3:111a Wft)

De richtlijn geeft DNB een aantal bevoegdheden om preventief in te grijpen om te voorkomen dat de betreffende instelling in de problemen komt. Hoe moet dit gezien worden tot de Nederlandse Interventiewet, vragen de leden van de VVD-fractie?

ZZ (afdeling 3.4.4B (nieuw), artikel 3:159ai Wft (nieuw))

Afwikkelingsplannen worden verplicht. Waarom wordt dit beperkt tot de systeemrelevante instellingen? De afwikkelingsplannen worden door DNB vastgesteld in overeenstemming met de Minister van Financiën. De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt als DNB en de Minister het niet eens zijn, wie geeft dan de doorslag, wie heeft doorzettingsmacht?

FFF (3:277 Wft)

Bij artikel 3: 277a staat over een richtlijnbepaling «Dit is vermoedelijk een vergissing ...». Waarom is het niet duidelijk of het een vergissing is of niet, vragen de leden van de VVD-fractie? Hoe zeker is het dat het hier gaat om een vergissing? Waarom wordt zo’n vergissing niet hersteld? Waarom wordt op een vermoeden iets aangepast in wetgeving?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstuk 32 013, nr. 50.

X Noot
2

Kamerstuk 33 803, nr. 5.

Naar boven