33 849 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176) en ter implementatie van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten)

Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2014

Tijdens het wetgevingsoverleg op 14 april jl. over de Implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten1 is mij gevraagd om voor de stemming over het bovengenoemde wetsvoorstel uw Kamer te informeren over mijn oordeel over het gewijzigd amendement van het lid Aukje de Vries (VVD), dat het voorstel schrapt om een mogelijkheid te bieden aan De Nederlandsche Bank (DNB) om voor één of meerdere banken een systeemrisicobuffer vast te stellen.2 Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

De VVD-fractie geeft aan dat zij het door mij toegezegde onderzoek naar het cumulatieve effect van de maatregelen ten aanzien van banken op de kredietverlening wil afwachten alvorens een besluit te nemen over de implementatie van de grondslag voor mogelijke oplegging van een systeemrisicobuffer.

De systeemrisicobuffer is naast de systeemrelevantiebuffer een belangrijk onderdeel van de totale systeembuffer die DNB kan opleggen aan één of meerdere banken. Zoals DNB in het recente Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS)3 aangeeft, is de Nederlandse bankensector ondanks een recente krimp relatief gezien nog altijd aanzienlijk groter dan het Europese gemiddelde. Ook neemt de concentratie op de Nederlandse markt toe en blijft de afhankelijkheid van banken van marktfinanciering groot. Met het oog op de daaruit voortvloeiende risico’s, acht ik het van groot belang dat DNB voldoende instrumenten tot haar beschikking heeft om de schokbestendigheid van (onderdelen van) het bancaire stelsel te versterken teneinde eventuele schokken die voortvloeien uit structurele systeemrisico’s te kunnen opvangen. Een dergelijke buffer verhoogt de schokbestendigheid van banken en het financiële stelsel als geheel door een toename van de verliesabsorptiecapaciteit en verschuift meer neerwaartse risico’s naar aandeelhouders.

Het tijdig opnemen van de systeemrisicobuffer in wetgeving draagt er aan bij dat DNB spoedig duidelijkheid kan bieden aan de banken welke systeembuffer zal worden opgelegd, de argumentatie waarom deze buffer gerechtvaardigd is, hoe hoog de buffer zal zijn en per wanneer hier aan voldaan moet worden. Zoals aangegeven in mijn eerdere brief is de verwachting dat DNB kort nadat de implementatiewet door de Kamer is aangenomen de betreffende banken op de hoogte zal brengen van haar voornemens over de exacte buffer die wordt opgelegd (systeemrelevantiebuffer en/of systeemrisicobuffer) en de hoogte van deze buffer.

De systeemrisicobuffer is, samen met andere instrumenten in de richtlijn en verordening kapitaalvereisten, een belangrijk instrument om nationale (macroprudentiële) risico’s te adresseren. Het niet opnemen van de systeemrisicobuffer laat een leemte in de macroprudentiële gereedschapskist. Hoewel de richtlijn de lidstaten de keuze biedt om de systeemrisicobuffer te implementeren, hebben bijna alle lidstaten aangegeven dit inderdaad te gaan doen.4 Het gaat derhalve niet om een Alleingang: Nederland zou juist een uitzondering zijn als ervoor zou worden gekozen om deze grondslag niet op te nemen.

Gezien het bovenstaande ontraad ik het voorgestelde amendement.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176) en ter implementatie van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176), Kamerstuk 33 849.

X Noot
2

Kamerstuk 33 849, nr. 10.

X Noot
3

Overzicht Financiële Stabiliteit, Voorjaar 2014, De Nederlandsche Bank, 8 april 2014.

X Noot
4

The ESRB Handbook on Operationalising Macro-prudential Policy in the Banking Sector, p. 98, <http://www.esrb.europa.eu/pub/pdf/other/140303_esrb_handbook.pdf >.

Naar boven