33 798 Wijziging van de Woningwet in verband met het versterken van het handhavingsinstrumentarium

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT / ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING1

Vastgesteld 23 april 2014

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. In het algemeen onderschrijven zij nut en noodzaak van het handhavend optreden in geval van ernstige verwaarlozing van bouwwerken. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor uitvoering en handhaving van de toepasselijke voorschriften. Daarom behoort de gemeentelijke praktijk zwaar mee te tellen bij de totstandkoming van deze toepasselijke voorschriften. Wel hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen.

2. De aanleidingen en redenen waarom de voorgestelde wijzigingen noodzakelijk zijn

2.1. Aanleidingen

In de memorie van toelichting, p. 6, eerste alinea, wordt vermeld «op deze wijze (wordt) van gemeenten gevraagd voorspellingen te doen over toekomstig gedrag van eigenaren, hetgeen problematischer is dan het aantonen van vertoond gedrag». Is voorspellen niet een kerntaak van besturen? Geldt het adagium «besturen is vooruitzien» niet voor de G4 en G32 (de grotere gemeenten)? Zijn er redenen om aan te nemen dat de bestuursrechter, oordelend in beroep, zich van deze voorspellingsproblematiek onvoldoende bewust zou zijn? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een nadere toelichting.

2.2. Redenen waarom de voorgestelde wijzigingen noodzakelijk zijn

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het begrip leefbaarheid voldoende duidelijk is, mede gelet op de zwaarte van de voorgestelde maatregelen die op het begrip leefbaarheid zijn gebaseerd. Zien de leden van de VVD-fractie het goed dat leefbaarheid bestaat uit verschillende componenten, zoals: afval, onveiligheid, onvoldoende staat van gebouwen conform het Bouwbesluit, overbewoning, parkeeroverlast, etc.? De leden van de VVD-fractie hebben de indruk dat elk van deze componenten nauwkeuriger te meten en te omschrijven valt dan met het verzamelbegrip «leefbaarheid». Is die indruk juist? Verdient een wettelijk gedefinieerd gebruik van deze componenten niet de voorkeur boven het ongedefinieerde verzamelbegrip «leefbaarheid»?

3. Toelichting op het nieuwe instrumentarium

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen. In hoeverre kan de eigenaar van een gebouw aangepakt worden met de voorgestelde maatregelen in geval hij door – al dan niet rechtmatige – gebruikers belemmerd wordt in de nakoming van zijn onderhoudsverplichtingen? Hoe verhouden de voorgestelde maatregelen van beheersovername, boete en onderzoeksplicht zich tot het burgerlijk recht? In hoeverre kan een eigenaar aangepakt worden met de voorgestelde middelen ter zake van handelen of nalaten van de gebruikers van het gebouw?

4. De bestuurlijke boete

Eén van de motieven om naast een strafrechtelijke sanctie ook een bestuurlijke boete mogelijk te maken wordt genoemd in de memorie van toelichting, p. 15, tweede alinea. Deze alinea vermeldt enkele categorieën van delicten. Overtreding van artikel 1b van de Woningwet. Kleinere overtredingen, soms wél met ernstig gevolg. Overtredingen van procedurele aard en herhaaldelijk overtreden van artikel 1b Woningwet. Voor deze overtredingen zou het strafrecht te zwaar zijn en te langdurig en daardoor minder effectief. Moeten de leden van de VVD-fractie hieruit afleiden dat het onderhavige wetsvoorstel met betrekking tot de bestuurlijke boete beoogt de belemmeringen van het strafrecht te omzeilen?

Wat wordt in dit verband bedoeld met te zwaar? Heeft de bedoelde zwaarte ook betrekking op de strafmaat of op bewijsvoering, procedure, etc.? Kan de regering aangeven hoe vaak en hoe zwaar de strafrechter ter zake vonnist? De maxima die aan de bestuurlijke boetes worden gesteld in artikel 92a Woningwet en artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht bedragen 7.400 euro en 18.000 euro. Zulke hoge boetes zouden in het strafrecht niet misstaan. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of zulke hoge bestuurlijke boetes er niet op wijzen dat deze boetes veeleer in het strafrecht thuis horen. De zwaarte en langdurigheid van de strafprocedure worden voor een belangrijk deel bepaald door de rechten van de verdachte en zijn verdediging. Worden deze rechten door middel van de bestuurlijke boete terzijde geschoven? Is dit ten onrechte?

Zien de leden van de VVD-fractie het goed, dan staat tegen een bestuurlijke boete beroep op de bestuursrechter open. Is de regering van mening dat de bescherming van de positie van degene die ter zake van een bestuurlijke boete een beroep doet op de bestuursrechter gelijkwaardig is aan de positie van de verdachte in een strafproces ter zake van hetzelfde feit? Indien een strafprocedure te zwaar of te langdurig bevonden wordt, waarom geeft het wetsontwerp dan de voorkeur aan een nieuwe procedure voor de bestuurlijke boete? Zou het in dat geval niet de voorkeur verdienen de kennelijke bezwaren tegen de strafprocedure aan te pakken? Het opleggen van hoge boetes tot een maximum van de vierde categorie vraagt bijzondere deskundigheden die meer op het terrein van de strafrechter liggen dan op het terrein van een gemeentebestuur. Hoe verwacht de regering dat hierin zal worden voorzien?

Waarom heeft de gemeente een taak en verantwoordelijkheid met betrekking tot «gedragsverandering door middel van strafoplegging»? Gelden taak en verantwoordelijkheid van de gemeenten ter zake van gedragsverandering alleen op het terrein van handhaving van de Woningwet? Of ook op andere terreinen? Aan welke instantie valt de opbrengst van de bestuurlijke boete toe? Kan telkens bij een volgende overtreding van de artikelen 1a en 1b Woningwet opnieuw een boete worden opgelegd, zodanig dat bij voortdurende omissiedelicten het totaal van de achtereenvolgende boetebedragen onbegrensd kan stijgen?

De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning wacht met belangstelling de antwoorden van de regering af en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Engels

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kox (SP), Sylvester (PvdA) (vice-voorzitter), Engels (D66) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Hermans (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Vliegenthart (SP), De Vries (PvdA), De Vries-Leggedoor (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Th. de Graaf (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Koole (PvdA), Van Dijk (PVV), Sörensen (PVV), Schouwenaar (VVD), Kok (PVV), Duivesteijn (PvdA)

Naar boven